Aanleiding: Cybercriminaliteit heeft een relatief grate impact op het mkb. Mkb'ers hebben vaak onvoldoende kennis en hulpbronnen om zichzelf hiertegen te beschermen. Eerder onderzoek laat zien dat twee van de vijf mkb'ers in een jaar tijd te maken heeft gehad met cybercriminaliteit. Een op de vijf heeft bovendien schade hiervan ondervonden. Het idee bestaat dan oak dat mkb'ers meer cyberweerbaar zouden moeten zijn. Doel: In opdracht van de gemeente Den Haag en in samenwerking met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) onderzocht het Lectoraat Cybersecurity in het mkb van De Haagse Hogeschool hoe het is gesteld met de cyberweerbaarheid van het mkb in de regio Den Haag. Het doel is om een beeld te krijgen van de huidige cyberweerbaarheid van mkb'ers en van factoren die met die weerbaarheid samenhangen. Omdat dit een pilot betreft is ervoor gekozen om het onderzoek uit te voeren onder een specifieke groep mkb'ers, namelijk retailers. Er is gekozen voor onderzoek onder retailers omdat de bedrijfssector waarin zij werken, namelijk de detailhandel, een risicogroep vormt. Methode: Cyberweerbaarheid is het vermogen van het mkb om weerstand te bieden tegen bekende en onbekende vormen van cybercriminaliteit en snel te herstellen van een cybercrisis. Dit betekent dat het mkb in staat moet zijn om te anticiperen op bedreigingen en kansen en deze ook moet kunnen detecteren als deze zich voordoen in de organisatie. Oak moet het mkb adequaat kunnen reageren op incidenten en begrijpen wat er heeft plaatsgevonden zodat ervan kan warden geleerd. Cyberweerbaarheid is gemeten met behulp van een vragenlijst met stellingen. Een voorbeeld van een stelling is: 'Medewerkers in ans bedrijf vinden de bestrijding van cybercriminaliteit op het werk belangrijk'. Hoe hoger een bedrijf scoort op deze stellingen, hoe meer cyberweerbaar het bedrijf is. Het onderzoek is uitgevoerd in september en oktober 2018 in 6 winkelgebieden in Den Haag en omstreken. In totaal zijn 375 retailers benaderd. Hiervan hebben 57 leidinggevenden uit 56 bedrijven een enquete ingevuld. Resultaten: Bijna de helft (48 %) van de retailers geeft aan slachtoffer te zijn geweest van cybercriminaliteit in de laatste 12 maanden. Zeven bedrijven (12 %) hebben oak daadwerkelijk schade hiervan ondervonden. Schade als gevolg van cybercriminaliteit kan zich op verschillende vlakken voordoen. Zo kan een bedrijf financiele schade oplopen. Oak kunnen belangrijke bedrijfsgegevens gestolen of vernietigd zijn. Schade kan oak bestaan uit tijdverlies, doordat de bedrijfsprocessen tijdelijk stilliggen. Daarnaast kan een bedrijf imagoschade oplopen. Als we kijken naar de cyberweerbaarheid dan valt op dat mkb-retailers maar in beperkte mate weerbaar zijn. Er lijkt ruimte te zijn voor verbetering. Deelnemende retailers zijn relatief gezien het best in staat om te 'reageren' en het minst goed in staat zijn om te 'leren', maar de verschillen zijn niet groat. Een mogelijke voorspeller van de cyberweerbaarheid blijkt de IT-kennis van het personeel te zijn. Bedrijven met medewerkers die relatief veel IT-kennis hebben, scoren hoger op cyberweerbaarheid. Oak blijkt dat bedrijven die een sanctiebeleid voor medewerkers hebben die zich cyber onveilig gedragen doorgaans meer cyberweerbaar zijn. Veel bedrijven hebben al voorschriften over cyber veilig gedrag. Ons onderzoek laat zien dat het van belang is om hiernaast ook een sanctiebeleid te voeren op het niet naleven van deze voorschriften. Conclusie: Er is ruimte voor verbetering van de cyberweerbaarheid van mkb-retailers in de regio Den Haag. Dit is in lijn met de verwachtingen op basis van eerder onderzoek. Meer IT-kennis bij het personeel en een strikter sanctiebeleid kunnen helpen om de cyberweerbaarheid te vergroten. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/iris-de-bruin-7a1184131/ https://www.linkedin.com/in/susanne-van-t-hoff-de-goede/ https://www.linkedin.com/in/rutgerleukfeldt/
Vanaf februari 2024 tot en met mei 2024 is een onderzoek uitgevoerd als afstudeeropdracht voor de opleiding Archeologie aan de hogeschool Saxion te Deventer. Het doel van het onderzoek was het maken van een inventarisatie van de sporen van de bezettingstijd binnen de gemeente Den Haag. Daarnaast is ook een adviesrapport opgesteld over hoe de gemeente haar beleid kan verbeteren met betrekking tot restanten uit de bezettingstijd De inventarisatie is uitgevoerd naar restanten van de Duitse Atlantikwall en het daarmee samenhangende Neue Landfront. Deze restanten zijn beschreven, ingedeeld per complex en onderzocht op hun aanwezigheid in het landschap. De inventarisatie was belangrijk voor de gemeente Den Haag, omdat deze kennis niet aanwezig was. Hierdoor is het voor de gemeente niet altijd makkelijk om een besluit te nemen, over hoe om te gaan met deze restanten. Dit heeft de afgelopen jaren geleid tot het slopen van verschillende restanten. Het huidige onderzoek richtte zich op de gemeente Den Haag en een klein gedeelte van de gemeente Wassenaar, omdat een stuk van Wassenaar deel uitmaakte van de voormalige Stützpunktgruppe Scheveningen. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de hoofdvraag: “Welke restanten van de Atlantikwall dienen te worden opgenomen in het archeologiebeleid van de gemeente Den Haag?”
MULTIFILE
De positie van Polen in Den Haag is niet onder een noemer te vatten. De groep varieert in leeftijd, in sekse, in migratiegeschiedenis, in opleidingsniveau: in allerlei kenmerken die relevant zijn voor ervaringen bij migratie. De groep valt daarmee ook niet eenvoudig te vergelijken met eerdere migrantengroepen: alleen al de juridische status en de context van de Europese Unie maakt dat de migratie in een nieuwe context plaatsvindt. In het eerste hoofdstuk, de achtergrondschets, wordt ingegaan op de groepskenmerken. Deze bundel bevat verhalen over migratie-ervaringen. Het is geen poging om een totaal beeld van Polen in Den Haag te schetsen, het is bedoeld om een indruk te geven van verschillende aspecten waarmee deze groep migranten te maken krijgt. Na de achtergrondschets is de bundel gesplitst in twee delen: in deel I wordt verslag gedaan van interviews met Poolse migranten die al langere tijd in Nederland wonen en werken. In deel II zijn verslagen van de afstudeeronderzoeken opgenomen. Het tweede deel begint met het stuk van Natasja Faust en Jennifer Winter over de beelden die in geschreven media over de afgelopen jaren naar voren zijn gekomen. Daarna beschrijft Yvonne van Soest een indruk van de ervaringen van verschillende zorg- en welzijnsinstanties met Polen in Den Haag. Het onderzoek van Roy Nagessar sluit hierop aan, maar kijkt naar de verhalen van vier vrouwen uit Polen die hij bij verschillende organisaties is tegengekomen. Deze twee stukken spelen zich voornamelijk in de wijk Segbroek af. Dat is niet toevallig: het is een wijk waar veel Polen wonen en waar veel voorzieningen zijn voor Polen. Het wordt gevolgd door een beschrijving van problemen waar het MCH Westeinde tegenaan loopt bij de nazorg van onverzekerde Midden- en Oost-Europeanen (MOE-landers). Deel II wordt afgesloten met twee stukken over leerlingen in Den Haag. Het eerste is een stuk gebaseerd op het onderzoek van drie studenten bij het Nova-college over de houding en participatie van Poolse leerlingen in het schakeltraject. Dit wordt gevolgd door een onderzoek van Özlem Akbaş en Aygül Uluç Kizilboğa naar Poolse leerlingen binnen het voortgezet onderwijs. In de discussie worden de conclusies uit de hoofdstukken nogmaals in kaart gebracht en besproken. Alle namen die in de teksten voorkomen zijn fictief om de identiteit van de respondenten zoveel mogelijk te verhullen.
AanleidingIn navolging van onder meer Perspectief 2030 en het advies over Waardevol Toerisme van de Raad van de Leefomgeving staat de inwoner de laatste jaren steeds meer centraal in (beleids)keuzes over toerisme. Als onderdeel van de verschuiving in denken van toerisme als doel naar toerisme als middel om bij te dragen aan maatschappelijke opgaven en het welzijn van inwoners, gaat er meer aandacht uit naar hoe inwoners zo veel mogelijk van het toerisme kunnen profiteren.Onder partijen als provincies, gemeenten en DMO's heerst in dat kader een brede behoefte aan inzicht in de manieren waarop bewonersprofijt gemeten kan worden. Oftewel, in hoeverre en op welke manier is vast te stellen welke (gepercipieerde) waarde bewoners ontlenen aan de aanwezigheid van toerisme? Dit vraagstuk is onderdeel van het bredere vraagstuk "meten van balans", waarbinnen inzicht in de positieve impacts van toerisme en de manier waarop inwoners daar tegenaan kijken een belangrijk thema is.DoelHet doel van het project "Meten van bewonersprofijt: verkenning van indicatoren en methodieken" is om te komen tot een set van indicatoren voor het meten van bewonersprofijt en vervolgens diverse methoden voor het verzamelen van informatie over die indicatoren te evalueren en vergelijken.Dit enerzijds door te kijken naar bestaande voorbeelden, en anderzijds door zelf methoden toe te passen in een Nederlandse regio, te weten Schouwen-Duiveland. Dit leidt uiteindelijk tot inzichten die stakeholders zoals gemeenten en DMO's helpen om te bepalen welke methode voor het meten van bewonersprofijt het beste bij hun situatie past. Daarnaast zullen de resultaten van de praktijktesten voor Schouwen-Duiveland ook inhoudelijke inzichten opleveren over bewonersprofijt op het eiland.AanpakFase 1 van het onderzoek bestaat uit literatuuronderzoek en expertraadplegingen waar achterhaald wordt wat bewonersprofijt precies is, uit welke onderdelen het bestaat, hoe het nu wordt gemeten en welke voor- en nadelen aan deze methoden kleven. In fase 2 wordt een aantal methoden toegepast op de bestemming Schouwen-Duiveland. Door meerdere methoden toe te passen op dezelfde bestemming kunnen deze met elkaar vergeleken worden. Dit kan bijvoorbeeld duidelijk maken of de methoden leiden tot dezelfde, complementaire of juist tegenstrijdige inzichten over bewonersprofijt.De uitkomst van het project is een keuzetool met een visueel aantrekkelijke layout, welke stakeholders in staat stelt een weloverwogen (bewuste) keuze te kunnen maken over welke methode in te zetten om bewonersprofijt te meten.PartnersHotelschool Den Haag, HZ University of Applied Sciences, Stichting Eilandmarketing Schouwen-Duiveland, NBTC.
Grote steden staan de komende decennia voor enorme uitdagingen om ruimtelijke herstructurering en versterking van sociaaleconomische posities van bepaalde wijken, te combineren met leefbaarheids-, duurzaamheids-, en mobiliteitsambities. Dit zijn vraagstukken waar bij uitstek verschillende fysieke, sociale, economische en bestuurlijke professionals moeten samenwerken. Dit onderzoek richt zicht op boundary spanners, professionals die een sleutelrol spelen in het verbinden van domeinoverstijgende vraagstukken. Met de toename en complexiteit van maatschappelijke vragen in het grootstedelijke domein groeit ook de behoefte aan en het belang van boundary spanners in het realiseren van effectieve samenwerking. Kennis over de effectiviteit van hun werkpraktijken blijft echter achter. Gezien de urgentie van grootstedelijke vraagstukken, is het van groot belang deze kennis te ontwikkelen. De (grootstedelijke) professionals die in de rol van boundary spanner vervullen of die rol ambiëren vragen zich dan ook af: Hoe krijg ik zicht op mijn eigen boundary spanner praktijk als individu of binnen een team werken, welke mogelijke verbeteringen zijn er in ons handelen en wat daarvan is overdraagbaar naar andere professionals en andere situaties? Door deze praktijkvraag te combineren met theoretische kennis vanuit bestuurskunde en verandermanagement, geeft dit onderzoek antwoord op de overkoepelende onderzoeksvraag: Wat zijn de kenmerken van de werkpraktijken waarin (grootstedelijke) professionals, die we kunnen typeren als of boundary spanners, de grenzen tussen domeinen bij grootstedelijke vraagstukken weten te overbruggen? Het onderzoek is een co-creatie van stedelijke professionals in teams van vijf praktijkcases: het programma Haven-Stad (Amsterdam); de regiodeal Den Haag Zuidwest; het project Cruciale Mijl (Amsterdam); Combiwel buurtwerk (Amsterdam) en het team gebiedsadviseurs (Amsterdam), met onderzoekers van de Centres of Expertise van de Hogeschool van Amsterdam en de Haagse Hogeschool. Dit onderzoek expliciteert de werkregels die boundary spanners in staat stelt om domeinoverstijgend te werken en levert op die manier een wezenlijke bijdrage aan het realiseren van deze grootstedelijke vraagstukken.
Hogeschool Rotterdam wil in samenwerking met IT-Campus en Rotterdamse mkb-bedrijven onderzoeken of de dataskills die studenten in hun opleiding verwerven, aansluiten op de datageletterdheid die van hen als startende professionals wordt verlangd. Om dit te beoordelen vragen we Rotterdamse ondernemers naar de datagedreven uitdagingen en problemen die zij voor zich zien en of zij bij de instroom van startende professionals voldoende kennis en skills zien om die uitdagingen het hoofd te bieden. Met de uitkomsten kunnen kennisinstellingen een helder beeld krijgen van het concept datageletterdheid en hiermee een handvat bieden aan opleidingen om dataskills in de curricula aan te laten sluiten op de behoefte in de arbeidsmarkt van de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (MRDH). We werken toe naar een ontwerp Data Skills-set. Misschien is het beter om te spreken van datacompetenties, hetgeen onderdeel is van de zoektocht in dit onderzoek. Welke terminologie is het meest behulpzaam in het oplijnen van onderwijs en werkveld op het gebied van data: geletterdheid, competenties, skills of een combinatie daarvan. Is het van belang of juist contraproductief om daarin (merk)specifieke tooling een plek te geven? We vragen ons ook af of datageletterdheid als een generiek concept domeinoverstijgend bruikbaar is, bijvoorbeeld tussen het economisch en technisch domein. De verwachting is dat de bevindingen op het gebied van datageletterdheid in de regio Rotterdam te generaliseren zijn naar andere delen van Nederland. Ook die hypothese willen we verkennen in dit onderzoek. Door het beantwoorden van deze vragen willen we een start maken voor het ontwerp van een instrument voor professionele ontwikkeling in het werkveld als ook een referentiekader voor het gesprek met onderwijspartners en overheid. Daarnaast kan zo’n ontwerp DataSkills-set ervoor zorgen dat de onderwijsdomeinen in gesprek blijven met elkaar ten aanzien van nieuwe methoden en onderwijsvormen voor vaardigheden.