In the aviation sector, the variability in the appreciation of safety risk perception factors and responses to risk behaviours has not been sufficiently studied for engineers and technicians. Through a questionnaire survey, this study investigated differences amongst professionals and trainees across eleven risk perception factors and five indicative risk behaviour scenarios. The findings indicated significant differences between the two groups in four factors and three scenarios as well as within groups. Moreover, age, years of work and study and educational level were other factors accounting for such differences within each group of professionals and trainees. The results showing these significant differences are aligned with relevant research about pilots and indicate that the appreciation of risk perception factors by aviation engineers and the development of their risk behaviours deserves more attention. Our findings cannot be generalised due to the small sample and its distribution across the demographic variables. However, the results of this study suggest the need tailoring risk communication and training to address the different degrees to which influences of risk perception factors are comprehended, and risk behaviours emerge in aviation engineering trainees and professionals. Further research could focus on the development of a respective uniform framework and tool for the specific workforce group and could administer surveys to more extensive and more representative samples by including open-ended questions and broader social, organisational and systemic factors.
Obesity and other lifestyle-related diseases are, amongst others, the result of an unbalanced diet and lifestyle. Excessive intake of energy, salt, saturated fat and sugar are leading to increased risk of chronic diseases, such as cardiovascular diseases, cancer and diabetes (WHO/FAO). Therefore, a healthier food intake (diet) is needed. But when is a food product healthier? From a nutritional perspective it is clear: the lower the levels of nutrients with a negative public health impact, the better the product fits in a healthy diet. However, when it comes to improving the health impact of the food supply through reformulation, other aspects are important as well. This article describes the ‘framework for product reformulation’, which integrates four essential disciplines: Nutrition & health, Foodtechnology, Legislation and Consumer perspective.
MULTIFILE
Tot 31 december 2017 hebben er sinds de start van het programma Van Schulden naar Kansen 4342 deelnemers meegedaan aan projecten die gesteund worden door Stichting VSNK in doelgebieden in Amsterdam, Rotterdam, Arnhem en Zwolle. In 2017 was het bereik 2669 en hebben in totaal 1759 deelnemers het project ook daadwerkelijk afgerond. Het aantal deelnemers per project ligt tussen de 4 en 450. Zevenentwintig projecten participeren in 2017 in het impactonderzoek. Zagen we in 2016 dat projecten zich toen (nog) vooral richtten op zowel mensen met grote als kleine schulden, in 2017 zien we een verschuiving van focus naar vooral mensen met kleine schulden en ook zijn er in 2017 veel projecten die zich richten op mensen met dreigende schulden. Bij meer dan de helft van de projecten komt de beoogde doelgroep overeen met de deelnemers die daadwerkelijk deelnemen aan het project, maar er zijn ook veel projecten die deelnemers hebben die niet tot de primaire doelgroep behoren. De deelnemers aan de projecten zijn overwegend vrouw, voornamelijk in de leeftijd tussen 36-65 jaar. De meerderheid heeft geen betaald werkt en kampt met meervoudige problematiek. Afgaande op de WhatWorks criteria, zien we positieve ontwikkelingen in de projecten. Zo lijkt het erop dat een aantal projecten van de 18 projecten die in 2016 participeerden in het onderzoek nu meer aandacht hebben voor aanpassingen aan cultuur, leervermogen, leerstijl en motivatie van deelnemers en veel projecten bieden al flexibiliteit in de aangeboden methodiek, het doel waar een deelnemers aan werkt of extra individuele begeleiding wanneer flexibiliteit in de methodiek niet mogelijk is. Daarnaast lijken meer projecten zich bewust geworden van het trainen van hun medewerkers in bepaalde vaardigheden om het project goed uit te kunnen voeren, wordt door veel projecten al uitgebreide ondersteuning geboden aan medewerkers op het gebied van bijvoorbeeld intervisies en kiest een aantal projecten ervoor om alleen medewerkers te selecteren die al ervaring met de (methodieken) van het project hebben. De onderzoekers gaan in het rapport uitgebreid in op de aanbevelingen voor de projecten. Voor het genereren van nog meer effecten voor de komende jaren is het belangrijk dat er ingezet wordt op bewustwording van a) (betere) afbakening van het doel en de doelgroep, b) mogelijke inzet van bewezen effectieve methodieken, c) inkadering, onderbouwing en beschrijving van projectonderdelen, d) de mogelijkheden van de inzet van deelnemersevaluaties en e) verbetering van contextuele randvoorwaarden. Het Lectoraat Armoede Interventies zal waar zij kan hierbij ondersteuning bieden.
Kunstenaars en andere ‘creatieven’ vinden steeds moeilijker betaalbare werkruimte. Atelierstichtingen en broedplaatsorganisaties zitten klem tussen oplopende kosten, teruglopende subsidies en de structureel zwak-ke inkomenspositie van de hurende kunstenaars. Een manifest van Platform BK, dat beeldend kunstenaars vertegenwoordigt, en de KunstenBond agendeert dit vraagstuk. Een bijkomend probleem vormt de hoogspan-ning op de vastgoedmarkt, waardoor panden zeer gewild zijn bij projectontwikkelaars en gemeenten geneigd zijn om voor de panden die zij aan deze organisaties verhuren andere draagkrachtigere huurders te zoeken. Medewerkers en management van broedplaatsorganisaties staan voor de uitdaging om hun businesscase maatschappelijk en financieel te verduurzamen. Dit vraagt om nieuwe waardeproposities en herpositionering ten opzichte van de gemeente en andere publieke en private stakeholders. Ook het profiel van de broed-plaatsprofessional verandert. Ontwikkelaars van broedplaatsen zijn veelal geleidelijk in hun organiseren-de/coördinerende rol gegroeid. Het speelveld van stedelijke (gebieds)ontwikkeling waarop zij opereren is echter dynamisch. De broedplaatsprofessional krijgt steeds nadrukkelijker de positie van stedelijke kwartiermaker: een nieuwe, hybride rol op het snijvlak van vastgoed, cultuur, welzijn en ruimtelijk(-economisch)e ontwikkeling. Dit project beoogt broedplaatsorganisaties te voeden met (bedrijfs-)strategieën om hun businessmodel toe-komstbestendig te maken en deze te vertalen naar benodigde competenties voor de betrokken professionals. Alleen zo kunnen zij blijven bijdragen aan de politiek gewenste levendige en veelkleurige stad, waar mensen graag wonen en bedrijven zich graag vestigen. Veel onderzoek onderbouwt dat steden die investeren in cultuur economisch beter presteren. Daarbij gaat het niet alleen om toptheaters en –musea maar juist ook om innova-tie en creativiteit ‘van onderop’. Fontys Hogescholen gaat deze problematiek onderzoeken met inzet van een breed consortium creatieve ver-zamelgebouwen, netwerk- en kennispartners. Gezamenlijk vertegenwoordigen deze organisaties ruim 300 ate-liergebouwen/broedplaatsen, 4.700 werkruimten en honderdveertig professionals. De broedplaatsenproble-matiek speelt bovendien in vrijwel alle G40-steden, hetgeen de resultaten van dit project potentieel relevant maakt voor honderden professionals bij gemeenten, woningcorporaties en andere vastgoedeigenaren.
In het interdisciplinaire CIRC-PEB project wordt het Product Architecture Mapping (PAM) instrument − een Lean methode die een systematische ontwikkeling van de productarchitectuur ondersteunt − in nauwe samenwerking met drie MKB (maak)bedrijven en één grootbedrijf verder ontwikkeld en toegepast in de richting van duurzaamheid en circulariteit. Hierbij is ook aandacht voor nieuwe product-dienst combinaties. Tevens richt CIRC-PEB zich op een sterkere koppeling van PAM, wat zich vooral richt op de ‘waarde-propositie’ van een bedrijf, met de andere bedrijfsmodel componenten: ‘waarde creatie’, ‘waarde netwerk’, en ‘waarde toe-eigening’ of verdienmodel. Deze koppeling is van belang omdat PAM keuzes direct invloed hebben op de mogelijkheden en onmogelijkheden voor andere bedrijfsmodel componenten. Het resultaat is een meer holistisch en toekomstbestending analyse-instrument voor circulaire bedrijfsmodellen wat past bij het toenemende belang van duurzaamheid in de maakindustrie. Na een eerste toepassing van het vernieuwde instrument in de consortiumbedrijven worden inzichten verder verspreid onder andere MKB maakbedrijven en studenten.
Professionals van woningbouwcorporaties en gemeentes die zich bezig houden met verduurzaming hebben vragen over hergebruik van afvalhout uit hun (renovatie) projecten. De doelstelling van dit voorstel is het onderzoeken van de mogelijkheden om hout te hergebruiken door gebruik te maken van innovatieve digitale productietechnieken, en om implementatiestrategieën hiervoor te ontwikkelen voor publieke organisaties in de bouwsector, in het bijzonder woningcorporaties en gemeentes. Strategieën omvatten concrete voorstellen om a) afvalhout van woningen in te zamelen en te verwerken; b) waarde toe te voegen aan houtafvalstromen door middel van digitale productie; c) de betrokkenheid en acceptatie van huurders te vergroten bij circulaire verwerking van hout in nieuwe toepassingen; en d) goede toepassingen voor een circulaire economie te realiseren. Het project onderzoekt aard en omvang van houtafvalstromen uit woningrenovatie en identificeert de mogelijkheden voor het hergebruik van specifieke fracties daarvan voor (lokale) toepassingen. Uit voorgaande projecten blijkt dat digitale productie mogelijkheden biedt om stedelijk afval om te zetten in zinvolle circulaire producten. Digitale productie maakt de (lokale) creatie van unieke prototypen en grootschalige toepassingen mogelijk. Het onderzoek wordt uitgevoerd in vier werkpakketten. De eerste identificeert de aard van huishoudelijk houtafval (volume, houtsoort, verzamelproces) door zorgvuldig cases van Ymere en Rochdale te bestuderen. Daarnaast worden er een raamwerk van indicatoren gedefinieerd om projectresultaten te kunnen evalueren. Het tweede werkpakket onderzoekt welke toepassingen kunnen worden bedacht, gegeven de beschikbare houtfracties. In het derde werkpakket wordt een aantal case studies uitgevoerd voor concrete projecten van de deelnemende woningcorporaties. Deze applicaties hebben als doel het potentieel van digitale productie met houtafval te laten zien, rekening houdend met het perspectief van bewoners. Het biedt belangrijke inzichten in de uitvoerbaarheid van concrete toepassingen uit teruggewonnen hout. In het vierde werkpakket worden alle projectbevindingen gecombineerd in een set implementatie strategieën voor publieke organisaties in het stedelijk domein.