Voor patiënten die radiologische verrichtingen ondergaan bestaan geen dosislimieten, maar wel zogenaamde Diagnostische ReferentieNiveaus (DRN’s). Dit zijn richtwaarden voor de hoeveelheid straling voor de gemiddelde patiënt bij goede praktijkvoering. In Nederland bestaan nationale DRN’s voor slechts 11 radiologische verrichtingen. In andere Europese landen zijn dat er vaak beduidend meer. Zo ontbreken in Nederland DRN’s voor interventie-radiologische verrichtingen (interventies), terwijl dit juist verrichtingen zijn waarbij vaak relatief hoge stralingsdoses worden uitgedeeld. In deze studie, die gebaseerd is op het afstudeerwerk van twee van de auteurs (GH en MtS), is als proof-of-principle een lokaal DRN afgeleid uit data van een enkel ziekenhuis (het Dijklander ziekenhuis). Voor dit lokale DRN is data verzameld van percutane transluminale angioplastiek (PTA) in de arteria femoralis superficialis (AFS), uitgevoerd met dezelfde apparatuur in één angiografiekamer door twee radiologen. In totaal zijn daarbij 52 complicatievrije interventies geïncludeerd. Uit de verzamelde data is als 75 percentielwaarde een lokaal DRN voor PTA van de AFS afgeleid van 50,9 Gy*cm2. Dit is ruim 20 Gy*cm2 lager dan gevonden in twee andere Europese studies. In die studies werd daarentegen wel veel meer data geïncludeerd van verschillende radiologie-afdelingen. Deze studie laat zien dat het ook in Nederland mogelijk is om voor een interventie een DRN op te stellen. Het verdient de aanbeveling deze studie te herhalen of uit te breiden met data van diverse andere Nederlandse ziekenhuizen om zodoende een nationaal DRN te bepalenn
Aggressive incidents occur frequently in health care facilities, such as psychiatric care and forensic psychiatric hospitals. Previous research suggests that civil psychiatric inpatients may display more aggression than forensic inpatients. However, there is a lack of research comparing these groups on the incident severity, even though both frequency and severity of aggression influence the impact on staff members. The purpose of this study is to compare the frequency and severity of inpatient aggression caused by forensic and civil psychiatric inpatients in the same Dutch forensic psychiatric hospital. Data on aggressive incidents occurring between January 1, 2014, and December 31, 2017, were gathered from hospital files and analyzed using the Modified Overt Aggression Scale, including sexual aggression (MOAS+). Multilevel random intercept models were used to analyze differences between forensic and civil psychiatric patients in severity of aggressive incidents. In all, 3,603 aggressive incidents were recorded, caused by 344 different patients. Civil psychiatric patients caused more aggressive incidents than forensic patients and female patients caused more inpatient aggression compared with male patients. Female forensic patients were found to cause the most severe incidents, followed by female civil psychiatric patients. Male forensic patients caused the least severe incidents. The findings have important clinical implications, such as corroborating the need for an intensive treatment program for aggressive and disruptive civil psychiatric patients, as well as emphasizing the importance of gender-responsive treatment
MULTIFILE
Er verschijnen doorgaans minder vrouwen dan mannen voor de rechter en het overgrote deel van de justitiële en forensisch psychiatrische instellingen wordt bevolkt door mannen. In de literatuur naar voorspellers van crimineel gedrag komt ‘man zijn’ steevast naar voren als één van de sterkste voorspellers. Hoewel vrouwen en meisjes een duidelijke minderheid vormen binnen justitiële en forensische psychiatrische instellingen (tussen de 6 en 10%), lijkt hun aandeel in de criminaliteit de laatste 20 jaar toe te nemen. Wereldwijd wordt gezien dat er meer vrouwen worden veroordeeld en gedetineerd of opgenomen in de forensische zorg (zie de Vogel & Nicholls, 2016; Walmsley, 2015). De laatste jaren is er dan ook beduidend meer aandacht gekomen voor de vrouw als dader.1 Het meeste onderzoek naar criminologische en forensisch psychologische vraagstukken is echter nog altijd verricht binnen mannelijke populaties. De vraag is dan ook of de huidige theoretische en empirische kennis over mannelijke daders wel voldoende van toepassing is op vrouwelijke daders en wat mogelijke verschillen betekenen voor de sanctietoepassing.
Het door de Nederlandse overheid ingezette klimaatbeleid noodzaakt een efficiënter en circulair gebruik van grondstoffen en materialen. Innovatie speelt hierbij een sleutelrol. Met steeds minder grondstoffen moet hetzelfde bereikt worden, hiermee wil de Nederlandse samenleving ‘volhoudbaar’ zijn. Het gebruik van hernieuwbare grondstoffen, zoals lokaal hout gekapt uit duurzaam beheerde bossen levert hieraan een substantiële bijdrage. Veel inheemse houtsoorten moeten voor buitentoepassingen verduurzaamd of gemodificeerd worden om een goede levensduur te bereiken. Deze verduurzaming of modificatie gaat veelal gepaard met technische en milieutechnische nadelen. De veredeling van vurenhout met behulp van (biobased) Polypyrrool ondervangt veel van de gesignaleerde nadelen. Verschillende eigenschappen verbeteren door deze veredeling. Hiermee wordt het ruim beschikbare vurenhout (met minimale milieu-impact), geschikt gemaakt voor exterieur-toepassingen. Verrijking van het hout gebeurt op basis van een oxidatieve in-situ polymerisatie van Pyrrool in het hout. In dit onderzoek wordt verkend hoe bij de veredeling van vurenhout een grotere indringing in vurenhout bereikt kan worden. Dit is belangrijk omdat daardoor de effecten van de veredeling dieper in het hout aanwezig zijn. Een efficiëntere productiewijze is een aanvullend neveneffect. Op termijn kunnen via deze methode ook andere interessante eigenschappen van Polypyrrool zoals UV-absorptie, elektrische geleiding en reflectie van straling overgedragen worden aan het behandelde vurenhout.
Verpleegkundigen bevinden zich dagelijks in complexe beroepssituaties waarin zij medicatie moeten voorbereiden en toedienen. Dit vraagt concentratie; een simpele fout kan tot grote complicaties leiden. Er zijn een aantal maatregelen genomen om medicatieveiligheid te borgen, zoals de ‘niet storen hesjes’ en de ‘controlemaatregel’, waarbij de collega verpleegkunde een controle uitvoert op de voorbereide medicatie. Deze maatregelen zijn niet altijd afdoende om medicatiefouten te voorkomen: drukte, en afwezigheid van collega’s in de nabijheid maken dat het uitvoeren van controles niet altijd mogelijk is. Uiteindelijk is het de verpleegkundige zelf die haar rekenkennis up-to-date moet houden om beslissingen te kunnen nemen die leiden tot een juiste toepassing en gebruik van medicatie. Om rekenkennis flexibel (herhalend), beroepsspecifiek en op een motiverende wijze te trainen, zou het gebruik van een Virtuele Leer Omgeving (VLE) een antwoord kunnen zijn. De technologie biedt de mogelijkheid om plaats- en tijd onafhankelijk te kunnen trainen, en het spelelement kan bijdragen aan motivatie. Het biedt de mogelijkheid om taken en elementen uit een complexe beroepssituatie te simuleren. In deze studie wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd onder verpleegkundigen. Een prototype VLE (uit promotieonderzoek D. Zwart) wordt getoond aan verpleegkundigen (om het zich kunnen voorstellen). Vervolgens worden interviews afgenomen om hen te bevragen op complexe beroepssituaties die getraind zouden moeten worden, zoals de informatie die moet worden nageslagen, patiëntgegevens die moeten worden opgezocht of gecontroleerd, berekenen van dosis, oplossing, verdunning of toedieningssnelheid, instellen van apparatuur nodig voor toediening, gebeurtenissen op zaal, alarmen die afgaan etc., etc. Daarnaast wordt er een enquête afgenomen onder verpleegkundigen gericht op de vraag welke elementen motiveren in beroepstrainingen. De uitkomsten worden gedeeld in een creatieve sessie met de samenwerkende partners die als leergemeenschap de uitkomsten vertalen naar functionele eisen en ontwerpaspecten voor een simulatie-training.
Organs-on-chips zijn microfluidische chips waarin miniatuurorgaantjes worden gekweekt, bijvoorbeeld levers. Deze techniek is zeer veelbelovend voor het bepalen van de effectiviteit en toxiciteit van geneesmiddelen. Veel geneesmiddelen worden in de lever afgebroken en omgezet in metabolieten, dit wordt biotransformatie genoemd. Er is momenteel geen betrouwbare methode voorhanden die biotransformatie van geneesmiddelen in livers-on-a-chips bestudeert. Dit komt door de volgende uitdagingen: de liver-on-a-chip monsters zijn klein, de concentratie geneesmiddelmetabolieten is laag en de concentratie vervuilingen, die de analyse kunnen verstoren, is hoog. Deze uitdagingen adresseren we door innovatieve monstervoorbewerkingsmethoden te ontwikkelen die 1) het werken met zeer kleine liver-on-a-chip monsters mogelijk maken en 2) de te meten stoffen concentreren zodat ze goed gemeten kunnen worden. Conventionele monstervoorbewerkingsmethoden zijn ongeschikt voor deze monsters omdat ze de analieten sterk verdunnen, waardoor de detectielimiet niet gehaald wordt. Om de projectdoelstelling te realiseren is een samenwerking opgezet tussen experts in het ontwikkelen van analytisch chemische methoden van Hogeschool Leiden, Universiteit Leiden, Mimetas (de marktleider in organ-on-a-chip technologie) en Bruker Daltonics (fabrikant en leverancier van innovatieve massaspectrometrieoplossingen). Dit biedt de mogelijkheid om ervaring op te doen met de aanpak van praktijkgerichte onderzoeksvragen rondom organs-on-chips vanuit het Lectoraat Metabolomics van Hogeschool Leiden. Naast de doorwerking van deze studie naar meer omvangrijke projecten is dit ook een onderwerp dat uitstekend past in het hoger onderwijs aan de analytisch chemische analisten van de toekomst. Dit is van groot belang want organ-on-a-chip technologie zal een grote rol gaan spelen in toekomstig geneesmiddelenonderzoek.