Many affective experiences and learning processes including attachment patterns from early developmental phases manifest during psychotherapy. The first 15 min in art therapy can potentially reveal clients’ preferred ways of processing information or Expressive Therapies Continuum components, attachment patterns in the material handling process, and emotion regulation strategies during art making. This article discusses how, through clients’ choice of materials and manner of interaction with those materials, information about attachment patterns and preferred emotion regulation is available in art therapy. Paying close attention to the first image and material interaction provides crucial information that will guide the goals and course of art therapy. Two case vignettes demonstrate that within the first 15 min of art therapy information is readily gathered about attachment styles, Expressive Therapies Continuum components, emotion regulation, and the course of art therapy.
The study of moral reasoning in relation to sustainable development is an emerging field within environmental education (EE) and education for sustainable development (ESD). The vignette method was used to evaluate the perception of the relationship between environmental and social issues in the Dutch upper elementary school children. This case study is placed within two broad areas of tension, namely between the need to address urgent environmental problems and to promote pluralistic democratic learning; and between the value of environment as an economic asset and deep ecology perspective. Results of this study indicate that the children are able to critically think about the moral dilemmas inherent in sustainable development and distinguish between different values in relation to environment. https://doi.org/10.1016/j.stueduc.2013.12.004 https://www.linkedin.com/in/helenkopnina/
MULTIFILE
The relationship between race and biology is complex. In contemporary medical science, race is a social construct that is measured via self-identification of study participants. But even though race has no biological essence, it is often used as variable in medical guidelines (e.g., treatment recommendations specific for Black people with hypertension). Such recommendations are based on clinical trials in which there was a significant correlation between self-identified race and actual, but often unmeasured, health-related factors such as (pharmaco) genetics, diet, sun exposure, etc. Many teachers are insufficiently aware of this complexity. In their classes, they (unintentionally) portray self-reported race as having a biological essence. This may cause students to see people of shared race as biologically or genetically homogeneous, and believe that race-based recommendations are true for all individuals (rather than reflecting the average of a heterogeneous group). This medicalizes race and reinforces already existing healthcare disparities. Moreover, students may fail to learn that the relation between race and health is easily biased by factors such as socioeconomic status, racism, ancestry, and environment and that this limits the generalizability of race-based recommendations. We observed that the clinical case vignettes that we use in our teaching contain many stereotypes and biases, and do not generally reflect the diversity of actual patients. This guide, written by clinical pharmacology and therapeutics teachers, aims to help our colleagues and teachers in other health professions to reflect on and improve our teaching on race-based medical guidelines and to make our clinical case vignettes more inclusive and diverse.
MULTIFILE
De Impulsaanvraag omvat 1. de analyse van dataverzameling middels een vignettestudie, die extra uitgevoerd is in aanvulling op de incomplete dataverzameling fase 1 en fase 2 in het lopende project Safe End als gevolg van Covid, en 2. de start van de ontwikkeling van tools (fase 3) project waarvoor geplande uren, deels geïnvesteerd zijn in fase 2 van de studie. Het doel van de vignettestudie is om te identificeren welke risicofactoren de ambulanceprofessionals meenemen in hun besluitvorming om de patiënt in te sturen naar de SEH, dan wel thuis te laten. De vignettestudie draagt bij aan datatriangulatie en verhoogt de kwaliteit van de input uit fase 1 en 2 studie Safe End, waarmee ook de kwaliteit van de ontwikkeling en test van tools (fase 3 en 4) project Safe End naar verwachting zal verbeteren. Ook verwachten we met de vignettestudie het bestaande netwerk in het onderzoek te verbreden en verdiepen. Deel 1 van de Impulsaanvraag omvat de multi-levelanalyse van de data uit de vignettestudie. Deel 2 van de Impulsaanvraag gericht op de ontwikkeling van tools voor risicotaxatie en besluitvorming op basis van informatie uit fase 1 en 2 en de voorbereiding van de pilot-test. Omdat door Covid voortdurend de projectplanning moest worden aangepast zijn de onderzoekers hiermee veel tijd verloren. De begrootte uren voor de ontwikkeling van tools om handelingsverlegenheid te ondersteunen zijn dan ook reeds uitgegeven aan het bijstellen van de projectplanning, het verzamelen van gegevens (fase 1 en 2) en het aanvullend uitvoeren van de scoping review en vignettestudie. Na toekenning een budgetneutrale verlenging in combinatie met de Impulsaanvraag kunnen de onderzoekers met deze financiële ondersteuning in uren, de oorspronkelijke projectplanning in fase 3 weer oppakken.
Aanleiding In Nederland blijven jaarlijks ongeveer 620.000 vermogensmisdrijven en 40.000 gewelds- en zedenmisdrijven onopgelost. Dit komt deels doordat forensische professionals niet altijd in staat zijn alle bruikbare informatie van sporen te benutten. Zo gebruikt men vingersporen traditioneel alleen voor identificatiedoeleinden aan de hand van papillairlijnen, terwijl deze sporen ook andere informatie bevatten over hun bron en de activiteiten waardoor ze zijn veroorzaakt. Effectief gebruik van deze informatie vergroot de kans op opsporing en vervolging van daders en verkleint de kans op gerechtelijke dwalingen. Professionals uit de strafrechtsketen hebben daarom behoefte aan kennis over het breder benutten van vingersporen in de opsporingspraktijk. Doelstelling Het project bestaat uit twee onderzoekslijnen, met als doel: 1) Ontwikkeling en verfijning van opsporingsmethoden waarmee men valide, betrouwbare informatie over de bron en activiteiten uit vingersporen kan afleiden. Deze lijn heeft een analytisch chemisch deel (gericht op de samenstelling van vingersporen in relatie tot eigenschappen van de bron) en een chemisch fysisch deel (gericht op de wijze waarop de sporen zijn geplaatst). 2) Ontwikkeling en toetsing van methoden waarmee professionals de opsporingstechnieken optimaal kunnen inzetten en de resultaten ervan optimaal kunnen gebruiken in het proces van opsporing, vervolging en bewijsvoering. Dit gebeurt aan de hand van analyse van dossiers, analyse van lab- en plaats-delictobservaties, interviews met rechercheurs, experimentele toetsing van aanbevelingen via virtuele plaatsen delict (3D-panoscans), vignettestudies waarin rechercheurs zich buigen over beschrijvingen van zaken, literatuuronderzoek, expertmeetings en experimenten met studenten en professionals. Beoogde resultaten Het consortium beoogt hiermee een strategie te ontwikkelen waarmee opsporingsprofessionals vingersporen optimaal kunnen benutten, doordat: 1) de politie aandacht krijgt voor de kansen die deze sporen bieden; 2) forensische instituten methoden ontwikkelen waarmee men deze sporen kan analyseren en helder over de resultaten kan rapporteren; 3) ketenpartners van de tactische recherche, het openbaar ministerie en de zittende magistratuur begrijpen hoe zij rapportages over deze sporen moeten interpreteren en hoe ze de informatie kunnen gebruiken bij het beslissen over vervolgstappen in het onderzoek. Docenten, onderzoekers en studenten van de deelnemende onderwijsinstellingen participeren in het onderzoeksprogramma. De betrokken docenten integreren de verworven kennis in het reguliere onderwijs. In samenwerking met opleidingsinstituten in het forensische veld worden gerichte (nascholings)workshops, seminars en trainingen ontwikkeld voor professionals. Verder vindt er kennisverspreiding plaats via publicaties in (inter)nationale wetenschappelijke tijdschriften en vakbladen, en door lezingen tijdens themadagen en congressen.