Women and girls represent only a minority in the penitentiary system and in forensic mental health care. About 6%–10% of both prison and forensic psychiatric populations in Western countries comprise women (see for the most recent offi cial statistics in the UK w ww.gov. uk/government, in Canada w ww.statcan.gc.ca, and in the US w ww.bjs.gov) . However, there seems to be widespread agreement that in the past 20 years female offending has been on the rise, especially violent offending and particularly among young women ( Miller, Malone, and Dodge, 2010; M oretti, Catchpole, and Odgers, 2005) . Overall, a disproportionate growth of females entering the criminal justice system and forensic mental health care has been observed in many countries (for reviews, see Nicholls, Cruise, Greig, and Hinz, 2015; Odgers, Moretti, and Reppucci, 2005 ; Walmsley, 2015) . In addition, it should be noted that the ‘dark number’ for women is suggested to be bigger than for men. Offi cial prevalence rates of female offending might constitute an underestimation as women usually commit less reported offences, for example, domestic violence (N icholls, Greaves, Greig, and Moretti, 2015) . Furthermore, it has been found that – if apprehended – girls and women are treated more leniently by professionals and the criminal justice system. Generally, they receive lower prison sentences and are more often admitted to civil psychiatric institutions instead of receiving a prison sentence or mandatory forensic treatment after committing violence ( Javdani, Sadeh, and Verona, 2011 ; Jeffries, Fletcher, and Newbold, 2003 ). Hence, although female offenders compared to male offenders are a minority, female violence is a substantial problem that deserves more attention. Our understanding of female offenders is hindered by the general paucity of theoretical and empirical investigations of this population. In order to improve current treatment and assessment practices, our knowledge and understanding of female offenders should be enlarged and optimised (d e Vogel and Nicholls, 2016 ).
A positive experience of the perinatal period is significant for women in midwifery care. The literature on women’s experiences of the care in this period is extensive. However, a clear overview of the dimensions important for women’s experiences is lacking. Consequently, care providers and researchers may ignore aspects significant to women’s experience. In this short communication, we present a framework identifying the dimensions relevant for women’s experiences of the perinatal period.
Kruiden in grasland staan volop in de belangstelling. Vanuit het perspectief van weidevogelbeheer en vanuit de functionaliteit voor de bedrijfsvoering. Maar welke mengsels te gebruiken? En welk beheer is nodig om de functionaliteit goed tot zijn recht te laten komen? In de projecten ‘Koeien en Kruiden’ en de ‘Proeftuin Trots op Krimpenerwaard’ worden deze vragen opgepakt.
MULTIFILE
Door veranderingen in landgebruik en klimaat en daarmee samenhangende veranderingen in biotoop, voedselbeschikbaarheid en predatiedruk, blijven de aantallen weidevogels in Nederland dalen, ondanks jarenlange inspanningen om ze te beschermen. Met de huidige kleine weidevogelpopulaties ligt er veel nadruk op predatiedruk. Predatiedruk is niet alleen afhankelijk van aantallen predatoren en potentiële prooien in het broedseizoen, maar ook van terreinbeheer en ruimtegebruik van al die soorten door het jaar heen. Daarvoor zijn continue beschikbare gegevens over het voorkomen en gedrag van dieren in het veld, gecombineerd met gegevens over de kwaliteit van de biotoop en het beheer essentieel. Deze vorm van integrale jaarrond beheermonitoring staat echter pas in de kinderschoenen. Op dit moment zijn er veel nieuwe technieken in ontwikkeling die kunnen bijdragen aan het verbeteren van de beheermonitoring, zoals de inzet van wildlife camera’s, drones, satellieten en citizen science. Helaas zijn data uit deze monitoring versnipperd over verschillende databases en is een integrale en betrouwbare beoordelingssystematiek van deze data momenteel niet voorhanden. Daardoor worden de mogelijkheden van het gebruik van dit soort data op dit moment nog onderschat en onderbenut. Hierdoor blijven kansen voor verbetering van de bescherming van weidevogels liggen. Het doel van dit project is om een kennissysteem te ontwikkelen dat beschikbare data uit meerdere bronnen integreert en toepasbaar maakt voor onderbouwen van keuzes in biotoop- en populatiebeheer voor het duurzaam beheer van weidevogelgebieden. Dit detectie- en analysesysteem wordt in een co-creatieproces met eindgebruikers, beheerders, dataverzamelaars en systeemontwikkelaars opgesteld aan de hand van een iteratieve monitoring- en evaluatieserie in drie weidevogelgebieden. De volgorde van die gebieden is gekozen met het oog op toenemende naïviteit met betrekking tot hoogtechnologische bronnen en toenemende complexiteit van de vraagstukken. Daarnaast wordt een sensorintensieve meting georganiseerd om verschillende databronnen aan elkaar te kalibreren.
Nesten en kuikens van weidevogels op grasland lopen nog steeds gevaar om voortijdig om zeep geholpen te worden. Nesten worden vooral beschermd door het instellen van rustperiodes of een last minute kuikenveld. Nesten worden hiervoor gelokaliseerd om voor het maaien of weiden, afspraken met de boer te kunnen maken. Het zoeken van nesten gebeurt vooral door vrijwilligers die de graslanden afzoeken en nesten met GPS/stok markeren. Dit kan een negatief effect hebben op het uitkomstsucces van de weidevogels, is erg arbeidsintensief, maar ook worden niet alle nesten gevonden. Daarom wordt er gezocht naar alternatieven, bijvoorbeel met drones, om nesten te lokaliseren zonder extra risico’s op predatie of verstoring. De mate van succes van detectie van nesten en diersoorten met drones is afhankelijk van het gebruik, de drone en de vegetatietoestand. Hoe collectieven de drones het meest efficiënt, effectief en onderling vergelijkbaar kunnen inzetten is nu nog niet vastgelegd. Het is daarom zinvol om de ervaringen tot nu toe te verzamelen en te bundelen in een protocol. Een learning community helpt daarbij om kennis up-to-date te krijgen, te delen en toe te passen in de praktijk. De kennis wordt dan ook ontsloten voor de andere collectieven die gaan starten met de drone. Ook wordt er bekeken wat het effect is op de inzet van vrijwilligers en welke nieuwe rol vrijwilligers in dit proces kunnen oppakken. Daarnaast ontbreekt inzicht in het effect van het gebruik van drones op het voorkomen en gedrag van weidevogels. Vanwege de achteruitgang van de weidevogels en hun beschermde status is gestructureerd onderzoek met verschillende typen drones nodig om dit te onderbouwen. Met deze learning community willen we een eerste aanzet maken voor het onderzoek hiernaar.
Vieze zonnepanelen hebben een lagere energieopbrengst dan schone panelen. Vervuiling van zonnepanelen in woestijngebieden is vaak duidelijk zichtbaar en een bekend probleem. Hier in Nederland regent het regelmatig en spoelt veel vuil van de panelen. Terwijl er onderzoek is gedaan naar vervuiling van zonnepanelen op verschillende plekken in de wereld, is praktijkonderzoek naar het verlies in energieopbrengst veel minder uitgebreid. In ons eerdere KIEM onderzoek hebben we een eerste pilot gedaan om te bepalen hoe sterk dit effect is op twee voorbeeld zonneparken. Het effect van vervuiling van zonnepanelen hangt af van allerlei factoren zoals de locatie van de panelen, hellingshoek, oriëntatie, omgeving (industrieterrein, langs snelweg, in natuurgebied, agrarisch bedrijf, ….), aanwezigheid van (grote hoeveelheden) vogels, etc. In het project dat we hier voostellen willen we daarom een uitgebreid onderzoek doen naar de energieopbrengstvermindering van zonnepanelen als gevolg van vervuiling, in heel Nederland, waarbij de karakteristieken van de zonneparken verschillen. Momenteel variëren de gegeven schoonmaakadviezen voor zonnepanelen in Nederland nogal. Om een basis te creëren voor een gedifferentieerde schoonmaakstrategie willen we praktijkonderzoek doen aan allerlei zonneparken in Nederland. De effecten van vervuiling op de energieopbrengst die we meten bij deze zonneparken dienen als richtsnoer voor soortgelijke zonneparken, om het verlies in energieopbrengst te voorspellen. Door 1x per jaar, dus 2x gedurende de projectperiode, slechts een deel van de zonnepanelen op een zonnepark schoon te (laten) maken, kunnen we op systematische wijze bepalen wat het effect is van vervuiling van zonnepanelen in deze systemen. De opbrengstvermindering t.g.v. vervuiling zal worden gemeten aan een bestaand zonnepark op het Centre of Expertise Energy, EnTranCe, en op verschillende locaties in Nederland. Daarnaast zal bij een aantal parken deze opbrengstvermindering worden vergeleken met de meetgegeven van een vervuilingssensor.