Urban ageing is an emerging domain that deals with the population of older people living in cities. The ageing of society is a positive yet challenging phenomenon, as population ageing and urbanisation are the culmination of successful human development. One could argue whether the city environment is an ideal place for people to grow old and live at an old age compared to rural areas. This viewpoint article explores and describes the challenges that are encountered when making cities age-friendly in Europe. Such challenges include the creation of inclusive neighbourhoods and the implementation of technology for ageing-in-place. Examples from projects in two age-friendly cities in The Netherlands (The Hague) and Poland (Cracow) are shown to illustrate the potential of making cities more tuned to the needs of older people and identify important challenges for the next couple of years. Overall, the global ageing of urban populations calls for more age-friendly approaches to be implemented in our cities. It is a challenge to prepare for these developments in such a way that both current and future generations of older people can benefit from age-friendly strategies. CC-BY Original article: https://doi.org/10.3390/ijerph15112473 https://www.dehaagsehogeschool.nl/onderzoek/lectoraten/details/urban-ageing#over-het-lectoraat
MULTIFILE
Deze rapportage is het resultaat van een praktijkgericht onderzoek naar een bijzonder project De Kunst van Delen. In samenwerking met het Grijze Koppen Orkest, hebben diverse organisaties uit Utrecht door middel van het project De Kunst van Delen een bijdrage geleverd aan Utrecht als Age Friendly Cultural City (AFCC). Deze onderzoeksrapportage is als volgt opgebouwd: In het eerste hoofdstuk schetsen we de achtergrond en context van het project De Kunst van Delen en het onderzoeksdoel en de onderzoeksvraag worden gepresenteerd. In hoofdstuk 2 staan de eerste onderzoeksstap, de participerende observaties, en de tussenresultaten daarvan beschreven. Hoofdstuk 3 behandelt de tweede onderzoeksstap: de individuele interviews en de tussenresultaten ervan, in de vorm van de belangrijkste voorwaarden van het project De Kunst van Delen voor de ontwikkeling van stad Utrecht als Age Friendly Cultural City. In hoofdstuk 4 is te lezen hoe de validering van die voorwaarden heeft plaatsgevonden en wat deze validering heeft opgeleverd. Dat is de derde stap in het onderzoek. Als vierde en laatste stap in het onderzoeksproces, is op basis van die gevalideerde voorwaarden een verkennend literatuur-onderzoek uitgevoerd. Dit literatuuronderzoek is te lezen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 zijn tot slot de conclusie en aanbevelingen van dit verkennend praktijkgericht onderzoek te vinden.
Purpose: To establish age-related, normal limits of monocular and binocular spatial vision under photopic and mesopic conditions. Methods: Photopic and mesopic visual acuity (VA) and contrast thresholds (CTs) were measured with both positive and negative contrast optotypes under binocular and monocular viewing conditions using the Acuity-Plus (AP) test. The experiments were carried out on participants (age range from 10 to 86 years), who met pre-established, normal sight criteria. Mean and ± 2.5σ limits were calculated within each 5-year subgroup. A biologically meaningful model was then fitted to predict mean values and upper and lower threshold limits for VA and CT as a function of age. The best-fit model parameters describe normal aging of spatial vision for each of the 16 experimental conditions investigated. Results: Out of the 382 participants recruited for this study, 285 participants passed the selection criteria for normal aging. Log transforms were applied to ensure approximate normal distributions. Outliers were also removed for each of the 16 stimulus conditions investigated based on the ±2.5σ limit criterion. VA, CTs and the overall variability were found to be age-invariant up to ~50 years in the photopic condition. A lower, age-invariant limit of ~30 years was more appropriate for the mesopic range with a gradual, but accelerating increase in both mean thresholds and intersubject variability above this age. Binocular thresholds were smaller and much less variable when compared to the thresholds measured in either eye. Results with negative contrast optotypes were significantly better than the corresponding results measured with positive contrast (p < 0.004). Conclusions: This project has established the expected age limits of spatial vision for monocular and binocular viewing under photopic and high mesopic lighting with both positive and negative contrast optotypes using a single test, which can be implemented either in the clinic or in an occupational setting.
MUSE supports the CIVITAS Community to increase its impact on urban mobility policy making and advance it to a higher level of knowledge, exchange, and sustainability.As the current Coordination and Support Action for the CIVITAS Initiative, MUSE primarily engages in support activities to boost the impact of CIVITAS Community activities on sustainable urban mobility policy. Its main objectives are to:- Act as a destination for knowledge developed by the CIVITAS Community over the past twenty years.- Expand and strengthen relationships between cities and stakeholders at all levels.- Support the enrichment of the wider urban mobility community by providing learning opportunities.Through these goals, the CIVITAS Initiative strives to support the mobility and transport goals of the European Commission, and in turn those in the European Green Deal.Breda University of Applied Sciences is the task leader of Task 7.3: Exploitation of the Mobility Educational Network and Task 7.4: Mobility Powered by Youth Facilitation.
Mensen die moeite hebben met lezen en schrijven (laaggeletterden) zijn ondervertegenwoordigd in onderzoek, waardoor een belangrijke onderzoekspopulatie ontbreekt. Dit is een probleem, omdat zorgbeleid dan onvoldoende op hun behoeften wordt aangepast. Laaggeletterden hebben vaak een lage sociaal economische positie (SEP). Mensen met een lage SEP leven gemiddeld 4 jaar korter en 15 jaar in minder goed ervaren gezondheid vergeleken met mensen met een hoge SEP. Om laaggeletterden te betrekken in onderzoek, is het o.a. nodig om onderzoek toegankelijker te maken. Dit project draagt hieraan bij door de ontwikkeling van een toolbox voor toegankelijke (proefpersonen)informatie (pif) en toestemmingsverklaringen. We ontwikkelen in co-creatie met de doelgroep toegankelijke audiovisuele materialen die breed ingezet kunnen worden door (gezondheids)onderzoekers van (zorggerelateerde) instanties/bedrijven én kennisinstellingen voor de werving voor en informatieverstrekking over onderzoek. In de multidisciplinaire samenwerking met onze partners YURR.studio, Pharos, Stichting ABC, Stichting Crowdience, de HAN-Sterkplaats en de Academische Werkplaats Sterker op eigen benen (AW-SOEB) van Radboudumc stellen we de behoeften van de doelgroep centraal. Middels creatieve sessies en gebruikerservaringen wordt in een iteratief ontwerpende onderzoeksaanpak toegewerkt naar diverse ontwerpen van informatiebrieven en toestemmingsverklaringen, waarbij de visuele communicatie dragend is. Het ontwikkelproces biedt kennisontwikkeling en hands-on praktijkvoorbeelden voor designers en grafisch vormgevers in het toegankelijk maken van informatie. Als laaggeletterden beter bereikt worden d.m.v. de pif-toolbox, kunnen de inzichten van deze groep worden meegenomen. Dit zorgt voor een minder scheef beeld in onderzoek, waardoor (gezondheids)beleid zich beter kan richten op kwetsbare doelgroepen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het verkleinen van gezondheidsverschillen.
Patiëntdata uit vragenlijsten, fysieke testen en ‘wearables’ hebben veel potentie om fysiotherapie-behandelingen te personaliseren (zogeheten ‘datagedragen’ zorg) en gedeelde besluitvorming tussen fysiotherapeut en patiënt te faciliteren. Hiermee kan fysiotherapie mogelijk doelmatiger en effectiever worden. Veel fysiotherapeuten en hun patiënten zien echter nauwelijks meerwaarde in het verzamelen van patiëntdata, maar vooral toegenomen administratieve last. In de bestaande landelijke databases krijgen fysiotherapeuten en hun patiënten de door hen zelf verzamelde patiëntdata via een online dashboard weliswaar teruggekoppeld, maar op een weinig betekenisvolle manier doordat het dashboard primair gericht is op wensen van externe partijen (zoals zorgverzekeraars). Door gebruik te maken van technologische innovaties zoals gepersonaliseerde datavisualisaties op basis van geavanceerde data science analyses kunnen patiëntdata betekenisvoller teruggekoppeld en ingezet worden. Wij zetten technologie dus in om ‘datagedragen’, gepersonaliseerde zorg, in dit geval binnen de fysiotherapie, een stap dichterbij te brengen. De kennis opgedaan in de project is tevens relevant voor andere zorgberoepen. In dit KIEM-project worden eerst wensen van eindgebruikers, bestaande succesvolle datavisualisaties en de hiervoor vereiste data science analyses geïnventariseerd (werkpakket 1: inventarisatie). Op basis hiervan worden meerdere prototypes van inzichtelijke datavisualisaties ontwikkeld (bijvoorbeeld visualisatie van patiëntscores in vergelijking met (beoogde) normscores, of van voorspelling van verwacht herstel op basis van data van vergelijkbare eerdere patiënten). Middels focusgroepinterviews met fysiotherapeuten en patiënten worden hieruit de meest kansrijke (maximaal 5) prototypes geselecteerd. Voor deze geselecteerde prototypes worden vervolgens de vereiste data-analyses ontwikkeld die de datavisualisaties op de dashboards van de landelijke databases mogelijk maken (werkpakket 2: prototypes en data-analyses). In kleine pilots worden deze datavisualisaties door eindgebruikers toegepast in de praktijk om te bepalen of ze daadwerkelijk aan hun wensen voldoen (werkpakket 3: pilots). Uit dit 1-jarige project kan een groot vervolgonderzoek ‘ontkiemen’ naar het effect van betekenisvolle datavisualisaties op de uitkomsten van zorg.