De laatste jaren is er in het hbo veel aandacht voor de legitimering van de diploma’s. Het rapport “Vreemde ogen dwingen” heeft een impuls gegeven aan het verbeteren van de afstudeerprocessen bij vrijwel alle opleidingen. Onderdeel van de verbeterslag is het verbeteren van de modellen waarmee eindwerken worden beoordeeld. Deze modellen moeten bijdrage aan een valide, betrouwbaar en voor de student inzichtelijke beoordeling. Belangrijke vraag daarbij is hoe zo’n model kan worden vormgegeven en of een beoordelingsmodel specifiek is voor een opleiding of hetzelfde kan zijn voor meerdere opleidingen. Dit artikel beschrijft een project aan de Hogeschool Utrecht waarin een gezamenlijk beoordelingsmodel voor afstuderen in het economiedomein is ontwikkeld. Het bleek mogelijk een gezamenlijk beoordelingsformulier te ontwerpen waarin ruimte is voor het toetsen van opleidingsspecifieke eindkwalificaties. Het artikel beschrijft de manier waarop het beoordelingsmodel is ontwikkeld en het resultaat van deze ontwikkeling en geeft een aantal succesfactoren aan.
LINK
Historici denken traditioneel gezien in woorden. Daarbij zijn teksten als ‘primaire bronnen’ favoriet. Sterker nog, na een onderzoek vinden ze alleen het gene wat geschreven is belangrijk. Deze vorm van representatie (boeken en artikelen) is bij historici het meest geliefd. Zelfs bij presentaties zijn historici geneigd hun werk voor te lezen. Pas de afgelopen 20 jaar nemen historici de film als een representatievorm van de geschiedenis serieus. Toch meer in de vorm van studie en kritiek naar films door anderen gemaakt. Films worden niet vaak gekozen door historici om het verleden weer te geven. Het beeld van de historicus is dat van een schrijver. Hier kunnen we een tweedeling in maken, namelijk de literaire schrijver voor het grote publiek en de historicus met een wetenschappelijke en analytische stijl van schrijven. Staley geeft aan dat deze houding effecten heeft op de wijze waarop wij geschiedenis doorgeven aan onze studenten / leerlingen. Bij het toetsen worden vaak geschreven papers en essays gevraagd, daarnaast worden natuurlijk de tentamens afgenomen. De studenten leren te denken in zinnen, paragrafen en narratieve opstellen. De historici zitten in een tekstuele cultuur en dat in een tijd waarin multimedia zijn hoogtij viert. Staley heeft in het kader van zijn onderzoeken al vele geschiedenisdocenten gesproken. Wat hem opviel was dat een groot aantal docenten hun vraagtekens bij de kwaliteit van de multimediaprojecten plaatsten. In de praktijk betekende dit dat veel docenten multimedia liever achterwege hielden, vanwege de vorm en inhoud die in hun belevingswereld niet aansloot bij de academische cultuur.
Kijkend naar de ontwikkelingen in de medische en farmaceutische zorg, concludeer ik dat het belang van innovaties niet altijd in overeenstemming is met de snelheid waarmee die innovaties hun plek krijgen in het standaardhandelingsarsenaal van zorgverleners. Veranderingen in de zorg gaan vaak langzaam en doorbraken worden slecht herkend. De vraag is hoe dit komt. Er blijken vele factoren van invloed op het mogelijke succes van een innovatie. Van groot belang is het inzicht dat innoveren meer is dan iets bedenken en dan maar aannemen dat het wel zal worden opgepikt door de (potentiële) doelgroep. Het aan de man brengen (‘dissemineren’) van de innovatie is mede bepalend voor een succesvolle implementatie. In de farmaceutische zorg is voor deze overbruggingsfunctie een belangrijke rol weggelegd voor de farmakundige. Mijn lectoraat, dat is gekoppeld aan de opleiding Farmakunde, zal zich bezighouden met het onderzoek naar het proces om farmaceutische innovaties te dissemineren. In deze openbare les licht ik de context en consequenties van dit onderzoeksthema nader toe. Ik begin met een uitleg van de farmakundige en diens toegevoegde waarde in het werkveld (hoofdstuk 1), en vervolg met een korte beschrijving van recente veranderingen binnen de zorg (hoofdstuk 2). In het begeleiden van die veranderingen ligt een belangrijke meerwaarde van de farmakundige, en de missie van dit lectoraat. Daarna (hoofdstuk 3) beschouwen we het innoveren in de (farmaceutische) gezondheidszorg in meer detail. Hoofdstuk 4 geeft diverse handvatten voor het kiezen van de juiste interventies om de afstand tussen de innovator en de toekomstige gebruiker te overbruggen en zodoende de toegang voor de gebruiker tot de innovatie te verbeteren. De keuze van de onderzoekslijnen van mijn lectoraat, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, is daarvan afgeleid