BackgroundPhysical exercise is an intervention that might protect against doxorubicin‐induced cardiotoxicity. In this meta‐analysis and systematic review, we aimed to estimate the effect of exercise on doxorubicin‐induced cardiotoxicity and to evaluate mechanisms underlying exercise‐mediated cardioprotection using (pre)clinical evidence.Methods and ResultsWe conducted a systematic search in PubMed, Embase, and Cochrane Central Register of Controlled Trials (CENTRAL) databases. Cochrane's and Systematic Review Centre for Laboratory Animal Experimentation (SYRCLE) risk‐of‐bias tools were used to assess the validity of human and animal studies, respectively. Cardiotoxicity outcomes reported by ≥3 studies were pooled and structured around the type of exercise intervention. Forty articles were included, of which 3 were clinical studies. Overall, in humans (sample sizes ranging from 24 to 61), results were indicative of exercise‐mediated cardioprotection, yet they were not sufficient to establish whether physical exercise protects against doxorubicin‐induced cardiotoxicity. In animal studies (n=37), a pooled analysis demonstrated that forced exercise interventions significantly mitigated in vivo and ex vivo doxorubicin‐induced cardiotoxicity compared with nonexercised controls. Similar yet slightly smaller effects were found for voluntary exercise interventions. We identified oxidative stress and related pathways, and less doxorubicin accumulation as mechanisms underlying exercise‐induced cardioprotection, of which the latter could act as an overarching mechanism.ConclusionsAnimal studies indicate that various exercise interventions can protect against doxorubicin‐induced cardiotoxicity in rodents. Less doxorubicin accumulation in cardiac tissue could be a key underlying mechanism. Given the preclinical evidence and limited availability of clinical data, larger and methodologically rigorous clinical studies are needed to clarify the role of physical exercise in preventing cardiotoxicity in patients with cancer.RegistrationURL: https://www.crd.york.ac.uk/prospero; Unique identifier: CRD42019118218.
MULTIFILE
Objective Animal data suggest that exercise during chemotherapy is cardioprotective, but clinical evidence to support this is limited. This study evaluated the effect of exercise during chemotherapy for breast cancer on long-term cardiovascular toxicity. Methods This is a follow-up study of two previously performed randomised trials in patients with breast cancer allocated to exercise during chemotherapy or non-exercise controls. Cardiac imaging parameters, including T1 mapping (native T1, extracellular volume fraction (ECV)), left ventricular ejection fraction (LVEF) and global longitudinal strain (GLS), cardiorespiratory fitness, and physical activity levels, were acquired 8.5 years post-treatment. Results In total, 185 breast cancer survivors were included (mean age 58.9±7.8 years), of whom 99% and 18% were treated with anthracyclines and trastuzumab, respectively. ECV and Native T1 were 25.3%±2.5% and 1026±51 ms in the control group, and 24.6%±2.8% and 1007±44 ms in the exercise group, respectively. LVEF was borderline normal in both groups, with an LVEF<50% prevalence of 22.5% (n=40/178) in all participants. Compared with control, native T1 was statistically significantly lower in the exercise group (β=-20.16, 95% CI -35.35 to -4.97). We found no effect of exercise on ECV (β=-0.69, 95% CI -1.62 to 0.25), LVEF (β=-1.36, 95% CI -3.45 to 0.73) or GLS (β=0.31, 95% CI -0.76 to 1.37). Higher self-reported physical activity levels during chemotherapy were significantly associated with better native T1 and ECV. Conclusions In long-term breast cancer survivors, exercise and being more physically active during chemotherapy were associated with better structural but not functional cardiac parameters. The high prevalence of cardiac dysfunction calls for additional research on cardioprotective measures, including alternative exercise regimens. Trial registration number NTR7247.
DOCUMENT
In 2008 heeft het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) de KNGF-beweegprogramma’s herzien; het warden de ‘Standaarden Beweeginterventies’, gericht op mensen met een chronische aandoening. Een dergelijke standaard stelt een voldoende competente fysiotherapeut in staat bij mensen met een chronische aandoening een actieve leefstijl te bevorderen en hun mate van fitheid te verhogen. Basis voor de herziening vormen de oorspronkelijk door TNO ontwikkelde beweegprogramma’s, van waaruit de tekst grondig is geactualiseerd. De gedetailleerde invulling van de programma’s in ‘kookboekstijl’ is niet opnieuw opgenomen. Gekozen is voor een actueel concept dat de fysiotherapeut de mogelijkheid biedt een ‘state-of-the-art’programma te ontwikkelen met respect voor de individuele patiënt en praktijkspecifieke randvoorwaarden
DOCUMENT
Ontwerponderzoek heeft als doel op onderzoek gebaseerde oplossingen te ontwikkelen voor complexe problemen uit de onderwijspraktijk en door het evalueren van deze oplossingen bij te dragen aan wetenschappelijke kennis. Ontwerponderzoek vindt in een aantal cycli en altijd in nauwe samenwerking met de schoolpraktijk plaats. Van cruciaal belang hierbij is om de belangrijkste ontwerpproblemen grondig te begrijpen, de meest veelbelovende kenmerken voor het ontwerp te identificeren, op basis hiervan prototypen te ontwerpen en deze in de praktijk uit te proberen.
DOCUMENT
Het eenduidige antwoord op de onderzoeksvraag ‘Hoe bereiden jongsenioren zich voor op hun mogelijke kwetsbaarheid in gezondheid en welzijn op de lange termijn’ is dat jongsenioren zich nauwelijks voorbereiden op hun kwetsbaarheid in de toekomst en het beste benaderd kunnen worden vanuit hun situatie in het heden rond de dimensies van Positieve Gezondheid 5 . Deze zijn gebaseerd op de methode goed-gevoel-stoel 6 en weergegeven in de vier stoelpoten van een kwalitatief goed seniorenleven te weten 1) Levensloopbestendig wonen, 2) Mobiliteit/ vitaliteit, 3) zingeving en 4) gezondheid. Financiën kunnen bij alle stoelpoten een sub-thema zijn, evenals technologische innovaties om de stoelpoten stevig te houden. De doelgroep jongsenioren tussen 60 en 70 jaar kan verbreed worden naar vitale senioren, de zogenoemde 3e generatie ouderen. De betrokken jongsenioren willen, naast het bezig zijn met de eigen situatie, ook betrokken worden bij vrijwillige ondersteuning van kwetsbare generatiegenoten. De drie cycli in het onderzoeksproces en de daarbinnen gehanteerde methodieken binnen het Design Thinking proces hebben inzicht gegeven in de vragen, behoeften en wensen van de jongsenioren. De uitkomsten van het onderzoek hebben geresulteerd in de drie werkgroepen (proeftuinen) met de 1) Levensloopbestendig wonen, 2) Mobiliteit/ vitaliteit en 3) Zingeving. Vanwege de coronacrisis zijn in april 2020 de drie proeftuinen, met in totaal 20 jongsenioren, online van start gegaan. Wat betreft het ontwikkel-/ innovatieproces komt naar voren dat het werken met op elkaar aansluitende onderzoekcycli binnen het Design Thinking proces een goede weg is om te komen tot uitkomsten gedragen door de doelgroep. De initiatiefgroep van betrokken jongsenioren (eindgebruikers) functioneert als drijvende kracht om samen met de partners van het Living Lab, proeftuinen op te zetten en hierbinnen tot concrete sociaal-technologische producten te komen. Het Living Lab (voorheen klankbordgroep) met vertegenwoordigers van alle betrokken partijen initieert opdrachten en is verantwoordelijk voor afstemming, samenwerking, facilitering en beleidsmatige ondersteuning van zowel het overkoepelend onderzoek van het Living Lab als het toewerken naar concrete producten in de proeftuinen. Uit de reflectie met alle betrokkenen komt naar voren dat er binnen het Design Thinking proces (DT) minstens 4-6 weken beschikbaar moeten zijn om vragen, behoeften en wensen van bewoners te verzamelen. Betrokken studenten hebben pas dan voldoende tijd om zich te verbinden met respondenten om hun vragen ‘op te halen’ en te doorgronden. Naar het onderwijs wordt daarom aanbevolen dat er binnen projecten of minors twee onderwijsperiodes (20 weken) beschikbaar zijn voor de fasen Empathize, Define, Ideate en Prototype. In de afstudeerfase kunnen studenten zich verbinden met het Living Lab door het uitwerken van een deelvraag van het hoofdonderzoek binnen de DT-methodiek. Voor de continuïteit van het onderzoekproces dient de hoofdonderzoeker zelf betrokken te zijn bij de uitvoering. Daardoor is hij of zij beter in staat het vervolgonderzoek te initiëren, met betrokken partijen de kwaliteit van het ontwikkel-/innovatieproces te bewaken, studentonderzoekers te coachen in het te doorlopen proces, continuïteit te realiseren m.b.t. het doorgeven van de onderzoekcycli en met docentbegeleiders de methodiek van datavergaring, verslaglegging en terugkoppeling te bespreken en te regelen dat studenten die hierin nog niet vaardig zijn toegespitste training en instructie krijgen. Om co-creatie te bevorderen en verbinding met eindgebruikers te borgen, wordt het nodig geacht dat het Living Lab zowel online als fysiek toegankelijk is voor alle betrokkenen met een centrale rol van bewoners daarin. Een fysieke locatie in de wijk, dichtbij de leefwereld van de bewoner maakt het mogelijk om actieonderzoek op maat en samen met de jongsenioren uit te voeren, te faciliteren en veiligheid, privacy en participatie te optimaliseren. Aanbevolen wordt om het mobiele experimenteerhuis van de gemeente Zoetermeer, dat nu nog bij de Dutch Innovation Factory (DIF) staat, hiervoor als pilot te gebruiken.
MULTIFILE
In het kortlopende NRO-project Zicht op Studentontwikkeling (ZopS) werkten onderzoekers Liesbeth Baartman (HU-lector Toetsing en Beoordeling in Beroepsonderwijs) en Judith Gulikers (WUR) samen met 4 mbo-teams (van Albeda, MBO Utrecht, ROC Midden Nederland en ROC van Amsterdam) aan het vraagstuk van het krijgen van zicht op studentontwikkeling. Deze mbo-teams ontwikkelden zogenaamde ‘learning progressions’ om de langetermijnontwikkeling en de hobbels daarin zichtbaar te krijgen (bijv. op een werkproces). Daarna ontwikkelden zijn ‘FE-activiteiten’ (FE=Formatief Evalueren), aan de hand van de FE-cyclus, om de ontwikkeling van hun studenten in de klas in kaart te brengen. Één van de resultaten van het project is een spel waarmee mbo-teams een leerpad met bijbehorende formatieve activiteiten kunnen maken. Materialen: Spelregels/handleiding spel Zicht op Studentontwikkeling Speelbord op A0 Speelbord op A3 Snijbladen Hutjes/Hobbels FE-Cyclus formulier
MULTIFILE
In onze bèta-lerarenopleidingen merken we dat studenten het lastig vinden om klimaatverandering in de klas te bespreken: ze komen emoties, weerstand en misverstanden tegen, en ze twijfelen of ze zelf goed genoeg weten hoe het zit. Het staat ook niet in het examenprogramma van bijvoorbeeld natuurkunde, dus waarom zou je? Klimaatverandering houdt echter veel leerlingen bezig en is bepalend voor hun toekomst. De school heeft hierin ook een opdracht: begrip van klimaatverandering helpt om draagvlak te creëren voor de noodzakelijke maatschappelijke veranderingen (Otto e.a., 2020).
DOCUMENT
Mbo-scholen worstelen met de strikte scheiding tussen onderwijs en examinering. Docenten krijgen daardoor moeilijk zicht op de ontwikkeling van hun studenten richting de examinering. Zij zetten formatieve evaluatie-activiteiten (FE-activiteiten) in, maar niet om doelgericht zicht te krijgen op die ontwikkeling. Uit Gulikers & Baartman (2017) blijkt dat 'learning progressions' (leerpaden) kunnen helpen om FE-activiteiten meer doelgericht en onderling samenhangend te maken. Het doel van dit onderzoek was daarom: (1) een learning progression maken, (2) bijpassende FE-activiteiten maken met de learning progression als kapstok. Vier mbo-teams hebben aan de hand van verschillende ontwerpactiviteiten een learning progression gemaakt, FE-activiteiten ontworpen en deze uitgevoerd. In het onderzoek zijn deze ontwerp- en experimenteeractiviteiten geëvalueerd, wat betreft hun bijdrage aan het inzicht van mbo-docenten in het leerpad van hun studenten en het kunnen ontwerpen en inzetten van meer doelgerichte FE-activiteiten. Het innemen van het studentperspectief bleek cruciaal. De mbo-docenten rapporteerden inzichten en geleerde lessen over vakoverstijgend kijken in langere leerlijnen, inzicht in een kernaspect van hun beroep en hoe studenten zich ontwikkelen, en FE-activiteiten die meer doelgericht 'vangen' waar studenten staan hun ontwikkeling op dat kernaspect.
DOCUMENT
Een groot aantal kunst- en gebruiksvoorwerpen uit musea van Guatemala in Zuid -Amerika zijn voor het eerst te zien in Nederland en geven een aardig beeld van de gewoonten en opvattingen van de Maya's tijdens hun bloeiperiode. Het biedt echter geen verklaring voor de enorme steden, die op bijna onmogelijke plaatsen in de jungle of op bergen zijn gebouwd ooit. Pas recent heeft een Canadese jongen mogelijk een verklaring gevonden en dat heeft met astronomie te maken..
LINK
De meest gebruikte opbouw in business intelligence, predictive analitics en analytics modellen is de moeilijkheidsgraad: 1) descriptive, 2) diagnostic, 3) predictive en 4) prescriptive. Deze schaal vertelt iets over de volwassenheid van het gebruik van data door de organisatie. Een model dat niet op zichzelf staat en een achterliggende methode kent is de data driehoek van EDM (Figuur 1), welke in dit artikel zal worden toegelicht.
LINK