Aan de hand van twee wettelijke kaders hebben we in dit hoofdstuk een beeld geschetst van de wijze waarop professionals in de praktijk werken aan de participatie van kwetsbare groepen in arbeid. Naast een aantal positieve ontwikkelingen zijn ook een aantal ontwikkelpunten benoemd, die laten zien dat de uitvoering van deze wetten nog niet volledig is uitgekristalliseerd op gemeentelijk niveau. Misschien is het belangrijkste ontwikkelpunt dat met de komst van de Wmo en Participatiewet nog geen sprake is van een volledige ontschotting, hetgeen wel een belangrijke ambitie was van de decentralisatieoperatie binnen het sociale domein. Kijkend naar het optimaliseren van de mogelijkheden om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te krijgen, zien we dat er grote behoefte is aan meer samenhang bij de uitvoering van deze wetten in de praktijk. Om dit te realiseren zullen maatschappelijke organisaties, waaronder professionals van sociale wijkteams en casemanagers van gemeentelijke diensten Werk & Inkomen elkaar beter moeten vinden. De plek waar de meeste behoefte is aan sociale innovatie ligt dan ook rond de sociale wijkteams; dicht bij de bewoners die het betreft. ‘De wijk’ kan dienen als vindplaats voor mensen met specifieke behoeftes en biedt de mogelijkheid om arbeidsparticipatie te verbinden met het gewone leven dichtbij de burger. Innovatie dient er op gericht te zijn meer en beter maatwerk te bieden, gericht op individuen en hun sociale context.
Dit artikel beschrijft de recente ontwikkeling met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand (WWB) en sociale activering in Nederland, en dit in vergelijking met de ontwikkelingen in Vlaanderen.
Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Directie Coordinatie Emancipatiebeleid van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid.Het onderzoek sluit aan bij een longitudinaal onderzoek (JOA of Jongeren en Arbeid) waarbij jongeren vanaf 1988 gevolgd werden bij hun keuzeprocessen op het gebied van opleiding, arbeid, relatievorming en zorgtaken. In dit onderzoek zijn de (toen inmiddels) 27-31- jarigen uitvoerig geinterviewd over hun arbeid-zorg trajecten, over de arbeid-zorgverdeling tussen partners en onderhandelingen hierover, over de invloed van verdiensituaties (inkomen, arbeidstijden enz.) op het al dan niet gebruik maken van kinderopvang en ouderschapsverlof. In het rapport wordt onderscheid gemaakt in de taakverdelingen van standaardbiografisch en keuzebiografisch georienteerde ouders. De keuze voor een ongelijke arbeid- zorgverdeling blijkt vaak al gemaakt te zijn voordat vrouwen zwanger zijn van hun eerste kind. (Verwachtingen over) de kwaliteit van de levensstandaard en levenswijze, kosten voor levensonderhoud, ongelijke verdiensituaties van mannen en vrouwen dragen eraan bij dat vaders - ondanks eerdere opvattingen over gelijke verdeling van arbeid en zorg -fulltime werken. Ervaringen met lange wachtlijsten, geringe flexibiliteit en te hoge kosten voor kinderopvang, en het ontbreken van verlofregelingen c.q. slechte voorlichting hierover ontmoedigen moeders om zorg te combineren met ambitieus werk. Het rapport bevat casestudies over keuzes die de verschillende groepen ouders tussen hun 16e en 31e levensjaar maken en bijstellen.