In 2019, the first "Atelier Book" was published . Since then, a few years have passed and numerous new Ateliers have emerged. With this new atelier book, through more than 30 portraits, the richness and variety of ateliers within our college are shown. The portraits are divided as follows: ateliers at the NHL Stenden locations, external ateliers and ateliers which the facilities are a strong determinant. These portraits show which issues are being worked on, how they cooperate with the field and researchers and what the added value of the Ateliers is. This atelier book also contains a number of in-depth articles that talk about working and learning in ateliers. The contribution in chapter 1 is about: what NHL Stenden aims at with ateliers, where do the ateliers differ and some experiences with ateliers. After the portraits in chapter 2, chapter 3 presents the 'Atelier Value Creation Model' and a model with design dimensions. Both provide tools for designing and evaluating ateliers. Chapter 4 zooms in on the effects of physical space on learning. Then, Chapter 5 discusses the outcomes of (current) research on ateliers.
DOCUMENT
In 2019 is het eerste ‘Atelierboek’ verschenen . Inmiddels zijn er een paar jaar verstreken en zijn er tal van nieuwe ateliers ontstaan. Met dit nieuwe atelierboek worden er middels meer dan 30 portretten de rijkdom en variëteit aan ateliers binnen onze hogeschool getoond. De portretten zijn ingedeeld als volgt: ateliers op de locaties van NHL Stenden, externe ateliers en ateliers waarbij de faciliteiten sterk bepalend zijn. Deze portretten laten zien aan welke vraagstukken wordt gewerkt, hoe wordt samengewerkt met het werkveld en onderzoekers en wat de meerwaarde is van de ateliers. Tevens bevat dit atelierboek een aantal verdiepende artikelen die vertellen over het werken en leren in ateliers. De bijdrage in hoofdstuk 1 gaat over: wat beoogt NHL Stenden met ateliers, waarin verschillen de ateliers en enkele ervaringen met ateliers. Na de portretten in hoofdstuk 2 wordt in hoofdstuk 3 het ‘Waardecreatiemodel Atelier’ en een model met ontwerpdimensies gepresenteerd. Beide bieden handvatten voor het ontwerpen en evalueren van ateliers. In hoofdstuk 4 wordt er ingezoomd op de effecten van de fysieke ruimte op het leren. Daarna wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de uitkomsten van (lopend) onderzoek naar ateliers.
DOCUMENT
Deze publicatie is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 wordt het onderwerp ingeleid en wordt uitgelegd hoe deze publicatie tot stand is gekomen. In hoofdstuk 2 wordt een impressie gegeven van de verschillen en overeenkomsten tussen de ateliers. In hoofdstuk 3 gaat Mathijs Rutten, directeur Facility Management, in op de vraag wat er nodig is om al die ateliers ook echt een plekje te geven in de gebouwen van de hogeschool. Daarna komt in hoofdstuk 4 Siebren Baars aan het woord. Hij is - naast zijn functie als docent-onderzoeker - een ervaren architect die verschillende schoolgebouwen heeft ontwikkeld. Hij gaat in op rol die de fysieke onderwijsomgeving van gebouwen ateliers speelt in het onderwijs. De 31 ateliers zijn beschreven in hoofdstuk 5 en worden voorafgegaan door een inleiding van Frank Scholten. In hoofdstuk 6 beschrijven Roelien Wierda en Ron Barendsen hun ervaringen tijdens de ontwikkeling van het InnovationLab. Tenslotte gaat Gerry Geitz in hoofdstuk 7 in op de relatie tussen ateliers en Design Based Education
DOCUMENT
Hoofdstuk 6 in Kansen in kunst. Het landelijk onderzoek dat Kunst Inclusief gehouden heeft onder ateliers en centra voor de kunsten in Nederland laat zien dat er onder de betrokken instellingen vele samenwerkingsvormen zijn. Uit de resultaten blijkt echter dat de centra voor de kunsten relatief veel met andere centra voor de kunsten samenwerken en zorgateliers met andere zorgateliers. Het komt aanzienlijk minder voor dat zorgateliers en reguliere centra voor de kunsten samenwerken. Slechts 10% van de instellingen die deelnamen aan het landelijke onderzoek geeft aan dat er onderling contact is. Genoemde belemmeringen voor samenwerking zijn onder andere slechte ervaringen in het verleden, een te groot verschil in visie en organisatiecultuur en angst voor concurrentie (Loeffen e.a., 2009).
DOCUMENT
This working paper is a deliverable of ESTRAC Transforming Regions, a joint initiative of knowledge and research institutes TNO (ECN), Hanze University of Applied Sciences, University of Groningen and New Energy Coalition.
DOCUMENT
Het belang van werkgevers om de duurzame inzetbaarheid van werknemers te verhogen is evident. Een belangrijke determinant van duurzame inzetbaarheid is ervaren gezondheid. Dit project, uitgevoerd onder de vlag van het Interreg-project iAge, beoogde om werknemers te stimuleren tot (meer) gezond gedrag en daarmee tot een hogere ervaren gezondheid door middel van de inzet van sensortechnologie: technologie die de gebruiker ervan in staat stelt om gedurende een langere tijd inzicht te krijgen in en feedback te krijgen over bepaalde fysiologische parameters en/of leefstijl-gedragingen. De inzet van sensortechnologie helpt werknemers door middel van objectieve, betrouwbare feedback op hun gezondheidsgedrag om meer inzicht te krijgen in hun gezondheidsgedrag en meer vertrouwen te krijgen in hun mogelijkheden dit te beïnvloeden. Omdat het van groot belang is om passende doelen op te stellen is het wenselijk een coach in te zetten die de gebruikers van sensortechnologie daarin ondersteunt. Het bedrijf waarin dit project is uitgevoerd is Ateliers Museum Technische Werken in Groningen (www.ateliersmtw.nl). De uitvoering lag bij het lectoraat Arbeidsparticipatie (onderdeel van het Kenniscentrum Arbeid van de Hanzehogeschool Groningen) in nauwe samenwerking met het lectoraat New Business en ICT van de Hanzehogeschool en het Quantified Self Institute (www.qsinstitute.org). De deelnemers aan dit project (12) stelden in overleg met een coach vast met welk gezondheidsdomein – fysieke activiteit, voeding, slaap, stress en sociale interactie – zij met behulp van een sensor aan de slag wilden gaan. Negen van hen wilden hun fysieke activiteit in kaart brengen door middel van een stappenteller. Van die negen gebruikten zes een stappenteller van het merk Withings(www.withings.com) en drie een stappenteller van het merk Fitbit (www.fitbit.com). Een van de deelnemers wilde slaappatronen in kaart brengen met behulp van een slaapsensor (Zeo, een sensor gefabriceerd door een bedrijf dat inmiddels failliet is). Twee deelnemers wilden een sensor op het gebied van stress: een Inner Balance en een Emwave2 die de hartslagcoherentie kunnen meten die een indicatie vormt voor ervaren stress (www.hearthmathbenelux.com). Gedurende het gebruik van de sensor voerden de deelnemers drie gesprekken met de coach waarin zij de ervaringen met de sensor en de voortgang van hun doelen met betrekking tot het relevante gezondheidsdomein bespraken. De data van de sensoren wees op een toename van gezond gedrag voor enkele deelnemers. Daarbovenop wezen de resultaten van een gevalideerde vragenlijst (de SF-12) en interviews uit (beide voor- en achteraf afgenomen) dat de deelnemers over het algemeen tevreden tot zeer tevreden waren over het gebruik van hun sensor. Voorts rapporteerden ze hogere niveaus op functionele status, welzijn, fysieke gezondheid en psychische gezondheid. Ook beoordeelden de deelnemers hun fysieke vitaliteit na afloop hoger dan voor aanvang van het project. Door de intervieww kon een aantal succesfactoren vastgesteld worden rondom de eigenschappen van de sensor, de inzet van coaching, de informatievoorziening en de rol van het management. Zo vormt dit project een eerste stap in het onderzoeken van de effectiviteit van de inzet van sensortechnologie in een werksetting ten behoeve van het verhogen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers. De uiteindelijke, voorzichtige conclusie luidt dat sensortechnologie in combinatie met een coaching traject leidt tot positieve effecten voor ervaren gezondheid en inzicht en zelfvertrouwen wat betreft het kunnen beïnvloeden daarvan. Naar verwachting leidt dit op langere termijn tot een verhoging van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.
DOCUMENT
Multidisciplinaire werkleerateliers zijn bij uitstek geschikt om samen met het werkveld kennis te vergaren over complexe en venijnige vraagstukken. Beschreven wordt hoe op basis van Knud Illeris binnen de Hanzehogeschool Groningen twee van dergelijke ateliers zijn ingericht: een binnen de specialisatie Recht & Multiproblem, een binnen de minor Werkcoach.
DOCUMENT
To contribute positively to systemic transitions within local communities, architects need to be critical, reflective, far-sighted communicators. This paper presents educational practices developing adaptive, systemic and co-creative approaches within the training of architectural Masters students. It evaluates the first outcomes of a four-year research by design studio executed by the Academy of Architecture in Groningen, in which experiential learning helps development of heightened awareness, appropriate mindsets and critical thinking, enabling students to identify problems and challenges specific to their profession. Students, stakeholders, teachers and researchers involved in the studio form a learning community that critically monitors the educational program. By working on "live" projects, the studio produces insights concerning local scale energy transition in the North of The Netherlands.Global issues urge fundamental changes in the Dutch energy system and recent accumulations of earthquakes resulting from natural gas exploitation in the region of Groningen make the 'energy transition' inevitable. Whilst alternatives, proposed by the Dutch government, mainly consist of isolated, mono-functional interventions, the studio investigates integrative systemic scenarios that seek to enhance resilience on a human scale by embedding the energy transition within local communities. However, systemic transitions may be unpredictable, as they tend to play out within complex spatial, social and economic arenas, involving multiple, multi-level stakeholders. Shove and Walker (2007) caution professionals, involved in long-term transitions, to remain critical during the "[continuous] cycle of problem-definition, intervention and response".Ziegler and Bouma argue that analysing is designing in the reversed direction. The first year's outcomes consist of adaptic architectonic interventions within local communities, integrating flows of energy, food and waste. Using interviews with the learning community, the paper describes the educational processes leading to these outcomes, focusing on the formation and elaboration of the appropriate questions concerning stakeholders' interests; how these questions are kept central and deepened throughout projects; how they are represented at their closure and, above all, how they renew awareness concerning future regional needs. Initial findings stress the necessity of a circular research by design process, not necessarily to solve, but to accurately define those needs.
DOCUMENT
Essay 1 in Kansen in kunst. Wij leren de wereld kennen vanuit onze waarneming. Onze eerste indrukken worden gevormd door aanrakingen, geluiden, reuk en smaak. Pas later ontwikkelen we onze taal, vaak door liedjes die we horen of verhalen die ons worden voorgelezen of verteld. Vanaf ongeveer ons vierde levensjaar gaan de meesten van ons met onze verbeeldingskracht eigen verhalen vormgeven. Op eigen wijze ontdekken we hoe we onze beelden kunnen plaatsen in de voor ons steeds groter wordende wereld. Met verhalen leggen we verbanden, verwerken we en geven we zin en betekenis. Ze wijzen ons de weg.
MULTIFILE
Hoofdstuk 4 in Kansen in kunst. In het eerste hoofdstuk is beschreven hoe deelnemers met speciale wensen de hoofdrol hebben in dit project. De verhalen van de deelnemers zijn centraal gesteld. De kunstbegeleider staat als het ware klaar in de coulissen om de deelnemer te ondersteunen en aan te reiken wat hij nodig heeft om zijn kunstontwikkelings- en participatiemogelijkheden te vergroten. Dit kan een bemoedigend woord zijn, een bepaalde techniek, inspiratie of een kunstzinnige opdracht in een uitdagende omgeving. In het derde hoofdstuk brachten we de drie ontwikkelwerkplaatsen en hun doelen en procesresultaten in beeld. Hoewel iedereen zal onderkennen dat inclusieve kunsteducatie van belang is, blijkt het nog niet zo eenvoudig om dat ook daadwerkelijk te realiseren. Daarom in dit hoofdstuk een vervolg met daarin kort de conclusies van de praktijkstudies en instrumentele handreikingen voor kunstbegeleiders en opleidingen. Met deze nieuwe en aanvullende visies op kunstbegeleiding hopen we dat kunstbegeleiders hun kennis en kunde in de kunsteducatie kunnen verbreden (Macionis e.a., 2010).
DOCUMENT