Ongeveer zeventig procent van alle patiënten die een amputatie hebben ondergaan, krijgt te maken met fantoompijn. Fysiotherapeuten hebben in de praktijk vaak weinig behandelopties. Spiegeltherapie lijkt een veelbelovende interventie om fantoompijn te bestrijden, maar er is nog weinig bekend over de praktische toepassing van de therapie in de dagelijkse zorgpraktijk. In het PAtient Centered Telerehabilitation (PACT) project werd een klinisch raamwerk voor spiegeltherapie en een digitaal platform voor mensen met fantoompijn na een beenamputatie ontwikkeld en geëvalueerd.
DOCUMENT
In deze handreiking bieden wij richtlijnen voor het behandelen van vrouwen in de (gemengde) klinische forensische zorg. Deze zijn gebaseerd op literatuuronderzoek, een enquête (ingevuld door 295 professionals), interviews met 22 professionals en 11 patiënten (acht vrouwelijke, drie mannelijke), twee expertmeetings met professionals en een expertmeeting met vrouwelijke patiënten en een pilot onderzoek in drie forensische instellingen. In het eindrapport Behandelen van vrouwen: Een vak apart? Ontwikkeling van een handreiking voor het behandelen van vrouwen in de klinische forensische zorg1 wordt de onderbouwing van deze richtlijnen vanuit de literatuur en het door ons uitgevoerde onderzoeksproject uitgebreid besproken. We vinden het belangrijk te benadrukken dat meerdere van de richtlijnen in deze handreiking evenzogoed voor mannen in de klinische forensische zorg waardevol kunnen zijn. Gender-responsief werken betekent rekening houden met genderverschillen, maar ook zo goed mogelijk afgestemd op het individu, of dit nu een vrouw, man of andere genderidentiteit is. Toch vonden we het nodig om specifieke richtlijnen te formuleren voor vrouwen, aangezien tot nu toe de meeste aandacht binnen de forensische zorg, zowel vanuit de wetenschap als de praktijk, uit is gegaan naar mannen. Onderzoek is nog beperkt, maar laat wel zien dat de meeste (risicotaxatie)instrumenten en forensische behandelmethoden minder bruikbaar zijn voor vrouwen en dat aanpassingen of aanvullingen gewenst zijn. Daarnaast denken we dat extra aandacht voor vrouwen van belang is gezien hun duidelijke minderheidspositie in forensische instellingen. We willen graag alle patiënten en professionals die hebben meegewerkt aan het onderzoeksproject (enquête, interviews, expertmeetings en pilot onderzoek) hartelijk bedanken. Hun input was bijzonder waardevol. Ook danken we de leden van de begeleidingscommissie Marije Keulen-de Vos, Marike Lancel, Jeroen Kampkes, Tiemenna Oosterhof, Anne-Marie Slotboom, en Jeantine Stam voor hun constructieve meedenken en Juul Depla en Els Russchenberg, die in het kader van hun onderzoeksstage veel werk hebben verzet. We hopen dat deze handreiking kan bijdragen aan een zo effectief mogelijke behandeling van vrouwen in de klinische forensische zorg in het belang van deze vrouwen, hun directe omgeving (met name eventuele kinderen), de professionals die met hen werken en de maatschappij.
DOCUMENT
Inleiding: Bij mensen met verstandelijke beperkingen (VB) is obstipatie een van de meest voorkomende gezondheidsproblemen en de gevolgen kunnen groot zijn. Dit onderzoek beoogt een overzicht te geven van de prevalentie van, risicofactoren voor en (niet-)medicamenteuze behandeling van obstipatie bij mensen met VB. Daarnaast wordt de relatie tussen obstipatie, dysfagie en medicatie geanalyseerd.Methode: Het onderzoek bestond uit literatuur- en dossieronderzoek. Voor het systematische literatuuronderzoek werden de databases PubMed en Scopus doorzocht. Het dwarsdoorsnede (cross-sectionele) dossieronderzoek werd uitgevoerd bij zorginstelling Alliade. Data over aanwezigheid van obstipatie, laxantiagebruik, inzet van niet-medicamenteuze behandelingen en risicofactoren, waaronder dysfagie en medicatiegebruik, werden verzameld.Resultaten: De literatuur toonde sterk variërende obstipatie-prevalenties van 6 tot 94%. Het dossieronderzoek liet zien dat 24,3% van de cliënten een obstipatiediagnose heeft en 55% chronisch laxantia gebruikt. Risicofactoren voor obstipatie werden in de literatuur weinig gevonden. Risicofactoren gevonden in de dossiers waren mate VB, dysfagie en medicatie. Niet-medicamenteuze behandelingen voor obstipatie werden zelden gerapporteerd en betroffen fysiotherapeutische behandelingen, buikmassage en voedingssupplementen. Conclusie: De prevalentie van obstipatie en chronisch laxantiagebruik bleek hoog. Er is nog veel onduidelijk over risicofactoren en over de inzet van alternatieve behandelmethoden naast laxantia. Gezien de grote impact die obstipatie kan hebben op mensen met VB is verder onderzoek naar deze aandoening en de behandelmethoden wenselijk.
LINK
In 2002 werd met het oog op de in te richten kenniskring Kennisontwikkeling Vaktherapieën (KenVaK) en de start van de Masteropleiding Vaktherapieën een marktonderzoek uitgevoerd naar de behoefte van het werkveld op het gebied van onderzoeksactiviteiten en opleidingsactiviteiten die respectievelijk binnen de kenniskring en de masteropleiding voorrang zouden moeten hebben. Op basis van de resultaten zijn destijds binnen KenVaK onderzoeksprojecten en binnen de masteropleiding onderwijsactiviteiten gestart. KenVaK bestaat sinds januari 2003 en de masteropleiding ging van start in juni 2004.
DOCUMENT
PROMPT is a tactile-kinesthetic approach for assessment and treatment of speech production disorders. PROMPT uses tactile-kinethetic cues to facilitate motor speech behaviors. Therapy is structured from basic motor speech patterns with much tactile-lkinesthetic cueing, towards complex motor speech activities with less cueing. This article describes the purpose and contents of PROMPT assessment and therapy.
DOCUMENT
Een actuele ontwikkeling binnen ziekenhuizen is de opkomst van een 'healing environment'. In een healing environment waant de patiënt zich niet noodzakelijkerwijs voortdurend in een ziekenhuis. Zo'n omgeving draagt bij aan de welzijnsbeleving en het natuurlijke herstelproces en verkort daardoor de verblijfsduur in het ziekenhuis.
DOCUMENT
* Poster 1 - Weet wat er leeftDoor data van computer vision, eDNA, geuren en omgevingssensoren te voeden aan een AI systeem, kan de verspreiding van soorten in kassen snel worden bepaald. Met TKI PPS Weet wat er leeft wordt een dergelijk systeem ontwikkeld. De HAS is betrokken bij de werkgroep Vision* Poster 2 - Weet wat er leeft: Hoe meer hoe beter?Het aantal soorten op een vangplaat kan van invloed zijn op de performance van een Vision model. Hier testten we in hoeverre het mogelijk is om automatisch verschillende plaatsoorten op plakplaten te herkennen* Poster 3 - Weet wat er leeft: Bestrijders in the pictureHet aantal soorten op een foto kan van invloed zijn op de performance van een Vision model. Hier testten we in hoeverre het mogelijk is om automatisch verschillende biologische bestrijders te herkennen* Poster 4 - Weet wat er leeft: Een licht schijnen op telefoonsOm automatische beeldherkenning goed te kunnen gebruiken moet een model goed zijn afgestemd op het uiteindelijke gebruik. Hier testen we het effect van verschillende telefoons en lichtcondities op de performance* Poster 5 - Weet wat er leeft: Combineren van Vision en eDNAZowel computer vision als eDNA technieken worden steeds meer gebruikt om soorten te monitoren. Ze kennen beiden hun voordelen en beperkingen. In deze studie onderzoeken we hoe ze elkaar kunnen aanvullen* Poster 6 - Weet wat er leeft: Optimaliseren van modelEen model is zo goed als de data waar het op getraind is. Door grote verschillen in aantallen insecten en locaties, kan bias plaatsvinden. In dit project is trainingsdata van een Custom Vision model aangepast en is bepaald of het model daar beter van wordt* Poster 7 - Weet wat er leeft: Combinatie van techniekenPlaatmonitoring in de kas is arbeids- en kennisintensief. In dit onderzoek is onderzocht op welke manier automatische beeldherkenning en eDNA elkaar aanvullen in zowel een gecontroleerde al sin een praktijkomgeving als alternatieve monitoringstechnieken* Poster 8 - Weet wat er leeft: verschillende platenHet Custom Vision model (CV2) dat gebruikt wordt binnen het project is getraind op gele droge platen. Hier onderzoeken we of dat model ook geschikt is voor andere platen, of dat het nodig is nieuwe modellen te trainen* Poster 9 - Weet wat er leeft: plakplaten door de tijdIn de praktijk blijven plakplaten om te monitoren meerdere weken in de kas hangen. Dit kan invloed hebben op de performance van een model, omdat insecten verouderen en de dichtheid toeneemt
DOCUMENT
Binnen de nieuwe opleiding Social Work van de Hogeschool Utrecht is gehoor gegeven aan de toenemende wens van studenten om meer te doen met eigen ervaringen met psychische kwetsbaarheid. Deze wens is onder meer vertaald in een peersupportgroep voor studenten, die in de periode maart t/m juni in 2018 en 2019 liep. Veel studenten beschikken over een behoorlijk potentieel aan ervaringskennis wat door middel van peer support in een veilige setting kan worden verkend. Deelnemers worden zich bewust van dit potentieel door hierop met elkaar reflecteren en (verder) te ontwikkelen. Een peer support groep werkt taboedoorbrekend en biedt ondersteuning aan studenten met een psychische kwetsbaarheid. Peer support ondersteunt ook aankomend professionals gebruik te maken van eigen kwetsbaarheid. Voor veel (aankomend) hulpverleners was het tot voor kort ongebruikelijk om dit te doen. Intussen worden de verhoudingen tussen cliënt en hulpverlener anders gedefinieerd en richt de (herstelgerichte) zorg zich steeds nadrukkelijker op destigmatisering, de inzet van ervaringsdeskundigheid, gelijkwaardigheid en openheid in de begeleidingsrelatie. Peer support-programma’s worden steeds vaker geïmplementeerd in (zorg)organisaties om mensen te helpen omgaan met problemen, maar spelen ook in de beroepsontwikkeling van aankomend sociaal werkers een belangrijke rol. Deze rapportage is een samenvoeging van een eerdere interne rapportage van de peer supportgroep uit 2018 (Leunen; Lamers & Van Slagmaat, 2018) en een evaluatie van de peer supportgroep in 2019.
DOCUMENT
Deze handreiking is voortgekomen uit het onderzoeksproject ‘Hulpverlening voor kinderen en jongeren met FASD’. Het onderzoek is gefinancierd door het Centre of Expertise Preventie in Zorg & Welzijn van de hogeschool Inholland en is uitgevoerd door het lectoraat GGZ-Verpleegkunde (Inholland) in samenwerking met de FASD Stichting, ’s Heeren Loo en de FAS-poli van Gelre ziekenhuizen in Zutphen. Tijdens de eerste fase van het onderzoek werd een probleem- en behoefteanalyse gedaan door middel van literatuuronderzoek, aangevuld met interviews met acht jongvolwassenen met FASD en elf ouders1. Daarnaast werd een focusgroep gehouden met zes hulpverleners die expertise hadden op het gebied van FASD. De onderzoeksvragen in deze eerste fase van het onderzoek waren de volgende: 1. Welke wetenschappelijke kennis is er beschikbaar op het gebied van ondersteuningsbehoeften van kinderen en jongeren met FASD en hierop aansluitende hulpverlening? 2. Welke zijn de huidige knelpunten in de hulpverlening aan kinderen en jongeren met FASD en welke oplossingsrichtingen worden hiervoor geopteerd? 3. Op basis van vraag 1 en 2: uit welke componenten bestaat een interventieprogramma dat adequaat aansluit bij de ondersteuningsbehoeften van kinderen en jongeren met FASD? In de tweede fase van het onderzoek zijn de onderzoeksresultaten samengevoegd in deze handreiking. Een expertisepanel heeft in twee rondes feedback gegeven op de conceptversies. Ook de stuurgroep van het onderzoeksproject heeft inhoudelijk bijgedragen aan het eindresultaat. De opbouw van de handreiking is als volgt. Ten eerste zal een beschrijving worden gegeven van FASD (hoofdstuk 2). Vervolgens zal beschreven worden wat wordt verstaan onder goede zorg voor kinderen2 met FASD (hoofdstuk 3). Deze wordt nader uitgewerkt in een aantal componenten, die tot stand zijn gekomen aan de hand van wetenschappelijke literatuur, aangevuld met ervaringskennis van jongvolwassenen met FASD (aangeduid in het document met jongvolwassenen), biologische, bonus-, pleeg -en adoptieouders (aangeduid met ouders) en ervaren hulpverleners (aangeduid met focusgroep). Elke component bestaat uit een inhoudelijke toelichting, een beschrijving van de knelpunten en aanbevelingen die zijn voortgekomen uit ons onderzoek. Daarna zal besproken worden welke interventies er zijn voor kinderen met FASD (hoofdstuk 4). Ten slotte worden de knelpunten en aanbevelingen op organisatieniveau beschreven (hoofdstuk 5).
DOCUMENT
Dit lectoraat wil zich inzetten om NAH meer bekendheid te geven, algemeen maatschappelijk, in het beroepsonderwijs, maar ook in de zorg (ook onder professionals is NAH relatief onbekend en worden omvang en gevolgen van NAH onderschat). Het wil investeren in het beter begrijpen en beïnvloeden van participeren en het wil de gevolgen van NAH voor jongeren in kaart brengen, evenals de gevolgen voor het gezin. Op zoek naar factoren die bepalend zijn voor herstel, hoe komt het dat (bij een vergelijkbaar letsel) jongere A het redelijk doet en loopt B vast? Dit lectoraat wil participatieproblemen van jongeren met NAH gaan onderzoeken, dit is in Nederland niet eerder gedaan, en hierbij aansluiten bij recent onderzoek bij volwassenen, waaruit voorlopig blijkt dat vaardigheden als probleemoplossend vermogen en aanpakgedrag (coping) en gezins - en omgevingsfactoren participatiekansen sterk bepalen.
DOCUMENT