Het versterken van de leesvaardigheid is een prioriteit voor de Nederlandse overheid, omdat goed tekstbegrip essentieel is voor het leren en voor het functioneren in de maatschappij. Onderzoek wijst uit dat Nederlandse jongeren minder vaardig en minder graag lezen, waardoor effectieve leeslessen nodig zijn. In lees- en literatuurlessen Nederlands (en lessen in moderne vreemde talen) ligt de nadruk vaak op het beantwoorden van vragen over teksten, met weinig aandacht voor het lezen en begrijpen van literaire teksten zoals poëzie. Dit is een gemiste kans, omdat het lezen van dergelijke teksten de leesvaardigheid en het begrip van taal en cultuur kan vergroten. In dit onderzoek is voor het eerst onderzocht hoe havo- en vwo-leerlingen poëzie lezen en begrijpen in vergelijking met proza (korte verhalen en beschrijvende teksten), met behulp van tekst-met-vragen en oogbewegingstechnologie. Een eerste bevinding is dat de leesprestaties voor poëzie consistent lager zijn dan voor proza in alle leerjaren. Daarnaast verbetert het begrip van poëzie niet in de loop van de leerjaren, terwijl het begrip van proza dat wel doet. De eyetracking gegevens laten met name zien dat leerlingen zowel poëzie als proza de eerste keer snel en lineair (oppervlakkig) lezen, maar poëzieteksten langer lezen na het lezen van een vraag. Vervolgens werd een leesprogramma voor poëzie en proza ontwikkeld en getest. Het programma is gebaseerd op observerend leren aan de hand van video's van de oogbewegingen van leerlingen. Leerlingen die deelnamen aan het programma lazen en begrepen poëzie, korte verhalen en informatieve teksten significant beter, ook in vergelijking met leerlingen die reguliere leeslessen volgden. Het is daarom aan te bevelen om in lessen Nederlands en in andere lessen aandacht te besteden aan het leesproces van leerlingen, met name poëzie.
In het schooljaar 2015-2016 is onderzoek gedaan naar de motivatie voor school van leerlingen uit het voortgezet onderwijs op een vijftal scholen met een sportprofiel in Amsterdam en omgeving. Het is uitgevoerd met medewerking van studenten uit het vierde jaar van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) bij scholen die een convenant1 hebben met de ALO Amsterdam. Zowel leerlingen uit de onderbouw als uit de bovenbouw zijn in het onderzoek betrokken.
Communicatieve leerdoelen die op landelijk niveau opgenomen zijn in de eindtermen voor de moderne vreemde talen worden niet altijd weerspiegeld in de dagelijkse les- en toetspraktijken. Omdat in een curriculum samenhang tussen leerdoelen, leeractiviteiten en toetsing (‘constructive alignment’) een voorwaarde is voor effectief onderwijs, is het van belang om inzicht te krijgen in (oorzaken van) een mogelijk gebrek daaraan. Charline Rouffet, Catherine van Beuningen en Rick de Graaff onderzochten de mate van samenhang in vreemdetalencurricula tussen leerdoelen, leeractiviteiten en toetsing, en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn. Uit de resultaten blijkt dat leeractiviteiten en toetsing voornamelijk gericht zijn op kennis van grammaticaregels en woordenschat zonder toepassing in de praktijk, en op leesvaardigheid. Externe factoren, zoals beschikbaar les- en toetsmateriaal, en conceptuele factoren, zoals opvattingen van docenten over het leren van talen, blijken bij te dragen aan dit gebrek aan samenhang. Toetsing die niet in lijn is met de communicatieve leerdoelen heeft met name een negatief sturend effect op leeractiviteiten, en daarmee op de implementatie van effectief communicatief vreemdetalenonderwijs in de praktijk.
MULTIFILE