Evidence based practice, wie kan daar tegen zijn? Toch blijkt evidence based werken in de sociale sector nog niet zo eenvoudig uit te voeren. Mensen op de werkvloer stellen dat weinig methoden werkelijk aantoonbaar effectief zijn, en onderzoekers morren dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van hun wetenschappelijke kennis. Ondertussen staat de kwaliteit van de sociale sector steeds opnieuw ter discussie. Dit boek beschrijft de inhoud en relevantie van evidence based practice, maar ook de bijziendheid van die benadering. Er zijn immers behalve wetenschap nog veel meer krachten die de dynamiek op de werkvloer van de sociale sector beïnvloeden. De basis waarop professionals kiezen een bepaalde sociale interventie wel of niet te gebruiken omvat veel meer dan alleen wetenschap. Aan de hand van theoretische beschouwingen en biografieën van sociale interventies verruimen de auteurs de discussie over beroepsinnovatie. Hoe goed is de sociale sector in staat om lessen te trekken uit zijn eigen geschiedenis? Brengt de canon sociaal werk alleen maar voortgang in beeld of ook vooruitgang? En is het mogelijk de kwaliteit van de sector daadwerkelijk te verbeteren door inzichten uit praktijk en wetenschap te gebruiken? Bestemd voor iedereen die bij de sociale sector betrokken is en een eigen mening wil vormen over de discussie over evidence based practice: hulpverleners, managers van welzijnsinstellingen, ambtenaren sociaal beleid bij gemeenten, studenten hoger sociaal agogisch onderwijs en uiteindelijk ook de cliënten die van al deze mensen hulpverlening krijgen.
DOCUMENT
De onderzoeksgroep Cybersafety van NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden, heeft in opdracht van het Digital Trust Center (DTC), in kaart gebracht in hoeverre de Basisscan Cyberweerbaarheid leidt tot gedragsverandering bij ondernemers. In totaal zijn achttien ondernemers, variërend qua omvang, bedrijfstak en geografische ligging, betrokken bij het onderzoek. Respondenten zijn daartoe tweemaal geïnterviewd. Het eerste interview was een zogenoemde nulmeting waarin de uitgangssituatie in kaart werd gebracht. Dit betrof ten eerste de mate waarin men aan de vijf door het DTC onderscheiden basisprincipes, zoals het uitvoeren van software-updates en het reguleren van toegang tot systemen, invulling gaf en ten tweede de achterliggende factoren zoals houdingaspecten en omgevingsinvloeden die daaraan ten grondslag liggen. Het tweede interview werd gehouden nadat de respondent de basisscan had ingevuld en stond in het teken van gedragsverandering en de mogelijke wijzigingen in achterliggende factoren.
DOCUMENT
INTRODUCTION: While prone positioning (PP) has been shown to improve patient survival in moderate to severe acute respiratory distress syndrome (ARDS) patients, the rate of application of PP in clinical practice still appears low.AIM: This study aimed to determine the prevalence of use of PP in ARDS patients (primary endpoint), the physiological effects of PP, and the reasons for not using it (secondary endpoints).METHODS: The APRONET study was a prospective international 1-day prevalence study performed four times in April, July, and October 2016 and January 2017. On each study day, investigators in each ICU had to screen every patient. For patients with ARDS, use of PP, gas exchange, ventilator settings and plateau pressure (Pplat) were recorded before and at the end of the PP session. Complications of PP and reasons for not using PP were also documented. Values are presented as median (1st-3rd quartiles).RESULTS: Over the study period, 6723 patients were screened in 141 ICUs from 20 countries (77% of the ICUs were European), of whom 735 had ARDS and were analyzed. Overall 101 ARDS patients had at least one session of PP (13.7%), with no differences among the 4 study days. The rate of PP use was 5.9% (11/187), 10.3% (41/399) and 32.9% (49/149) in mild, moderate and severe ARDS, respectively (P = 0.0001). The duration of the first PP session was 18 (16-23) hours. Measured with the patient in the supine position before and at the end of the first PP session, PaO2/FIO2 increased from 101 (76-136) to 171 (118-220) mmHg (P = 0.0001) driving pressure decreased from 14 [11-17] to 13 [10-16] cmH2O (P = 0.001), and Pplat decreased from 26 [23-29] to 25 [23-28] cmH2O (P = 0.04). The most prevalent reason for not using PP (64.3%) was that hypoxemia was not considered sufficiently severe. Complications were reported in 12 patients (11.9%) in whom PP was used (pressure sores in five, hypoxemia in two, endotracheal tube-related in two ocular in two, and a transient increase in intracranial pressure in one).CONCLUSIONS: In conclusion, this prospective international prevalence study found that PP was used in 32.9% of patients with severe ARDS, and was associated with low complication rates, significant increase in oxygenation and a significant decrease in driving pressure.
DOCUMENT