Evidence based practice, wie kan daar tegen zijn? Toch blijkt evidence based werken in de sociale sector nog niet zo eenvoudig uit te voeren. Mensen op de werkvloer stellen dat weinig methoden werkelijk aantoonbaar effectief zijn, en onderzoekers morren dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van hun wetenschappelijke kennis. Ondertussen staat de kwaliteit van de sociale sector steeds opnieuw ter discussie. Dit boek beschrijft de inhoud en relevantie van evidence based practice, maar ook de bijziendheid van die benadering. Er zijn immers behalve wetenschap nog veel meer krachten die de dynamiek op de werkvloer van de sociale sector beïnvloeden. De basis waarop professionals kiezen een bepaalde sociale interventie wel of niet te gebruiken omvat veel meer dan alleen wetenschap. Aan de hand van theoretische beschouwingen en biografieën van sociale interventies verruimen de auteurs de discussie over beroepsinnovatie. Hoe goed is de sociale sector in staat om lessen te trekken uit zijn eigen geschiedenis? Brengt de canon sociaal werk alleen maar voortgang in beeld of ook vooruitgang? En is het mogelijk de kwaliteit van de sector daadwerkelijk te verbeteren door inzichten uit praktijk en wetenschap te gebruiken? Bestemd voor iedereen die bij de sociale sector betrokken is en een eigen mening wil vormen over de discussie over evidence based practice: hulpverleners, managers van welzijnsinstellingen, ambtenaren sociaal beleid bij gemeenten, studenten hoger sociaal agogisch onderwijs en uiteindelijk ook de cliënten die van al deze mensen hulpverlening krijgen.
DOCUMENT
INTRODUCTION: While prone positioning (PP) has been shown to improve patient survival in moderate to severe acute respiratory distress syndrome (ARDS) patients, the rate of application of PP in clinical practice still appears low.AIM: This study aimed to determine the prevalence of use of PP in ARDS patients (primary endpoint), the physiological effects of PP, and the reasons for not using it (secondary endpoints).METHODS: The APRONET study was a prospective international 1-day prevalence study performed four times in April, July, and October 2016 and January 2017. On each study day, investigators in each ICU had to screen every patient. For patients with ARDS, use of PP, gas exchange, ventilator settings and plateau pressure (Pplat) were recorded before and at the end of the PP session. Complications of PP and reasons for not using PP were also documented. Values are presented as median (1st-3rd quartiles).RESULTS: Over the study period, 6723 patients were screened in 141 ICUs from 20 countries (77% of the ICUs were European), of whom 735 had ARDS and were analyzed. Overall 101 ARDS patients had at least one session of PP (13.7%), with no differences among the 4 study days. The rate of PP use was 5.9% (11/187), 10.3% (41/399) and 32.9% (49/149) in mild, moderate and severe ARDS, respectively (P = 0.0001). The duration of the first PP session was 18 (16-23) hours. Measured with the patient in the supine position before and at the end of the first PP session, PaO2/FIO2 increased from 101 (76-136) to 171 (118-220) mmHg (P = 0.0001) driving pressure decreased from 14 [11-17] to 13 [10-16] cmH2O (P = 0.001), and Pplat decreased from 26 [23-29] to 25 [23-28] cmH2O (P = 0.04). The most prevalent reason for not using PP (64.3%) was that hypoxemia was not considered sufficiently severe. Complications were reported in 12 patients (11.9%) in whom PP was used (pressure sores in five, hypoxemia in two, endotracheal tube-related in two ocular in two, and a transient increase in intracranial pressure in one).CONCLUSIONS: In conclusion, this prospective international prevalence study found that PP was used in 32.9% of patients with severe ARDS, and was associated with low complication rates, significant increase in oxygenation and a significant decrease in driving pressure.
DOCUMENT
Het doel van dit onderzoek is om meer informatie te verzamelen, inzichtelijk te maken en beschikbaar te stellen waarmee paardenhouders geholpen worden om meer bij te kunnen dragen aan het vergroten van de biodiversiteit op hun terreinen. Met behulp van de adresgegevens van de 58 maneges van de federatie paardrijden gehandicapten (FPG) is doormiddel van GIS analyse inzichtelijk gemaakt wat de ligging van deze paardenhouders in Nederland is in relatie tot natuur, subsidiabele gebieden, bebouwing en bodemgebruik. Het beleid en de subsidieregelingen voor inrichting en beheer van natuur volgen uit literatuuronderzoek. Er is aangegeven waar deze informatie te vinden is.Uit het onderzoek is gebleken dat de FPG maneges in de buurt liggen van zowel bebouwing als natuur en subsidiabele gebieden. Er zijn vier soorten subsidies: natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer, investeringsmaatregelen en functiewijzigingen. Voor de subsidie agrarisch natuurbeheer moet het grondgebruik agrarisch zijn en dit geldt slechts voor 22 procent van de FPG maneges.
DOCUMENT
Deze baseline is een instrument om inzichtelijk te maken waar mogelijke ontwikkelmogelijkheden liggen voor de hoogwatervrije terreinen in de Provincie Gelderland. De baseline dient als gespreksmaker die partijen voldoende informeert om een zinvolle discussie te voeren over de terreinen. Allereerst wordt voor alle terreinen een beknopte weergave gegeven van de ligging en de huidige functie van het terrein, zodat duidelijk wordt wat de geografische en functionele verdeling van alle terreinen is over het Gelderse rivierengebied. Daarna wordt een selectie gemaakt van terreinen die kansrijk lijken voor (her)ontwikkeling. Door de huidige status van de terreinen te vergelijken met de ambitie zoals die vastgelegd is in het ambitiedocument, wordt duidelijk welke ontwikkelopgave er ligt. Uit deze selectie wordt een zo divers mogelijke subset gehaald, die een representatief beeld geven van de mogelijkheden voor (her)ontwikkeling. Deze drie delen dienen als input voor werkpakket C, waarin de mogelijke strategieën om de ontwikkelopgave te realiseren worden uitgewerkt.
MULTIFILE
De onderzoeksgroep Cybersafety van NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden, heeft in opdracht van het Digital Trust Center (DTC), in kaart gebracht in hoeverre de Basisscan Cyberweerbaarheid leidt tot gedragsverandering bij ondernemers. In totaal zijn achttien ondernemers, variërend qua omvang, bedrijfstak en geografische ligging, betrokken bij het onderzoek. Respondenten zijn daartoe tweemaal geïnterviewd. Het eerste interview was een zogenoemde nulmeting waarin de uitgangssituatie in kaart werd gebracht. Dit betrof ten eerste de mate waarin men aan de vijf door het DTC onderscheiden basisprincipes, zoals het uitvoeren van software-updates en het reguleren van toegang tot systemen, invulling gaf en ten tweede de achterliggende factoren zoals houdingaspecten en omgevingsinvloeden die daaraan ten grondslag liggen. Het tweede interview werd gehouden nadat de respondent de basisscan had ingevuld en stond in het teken van gedragsverandering en de mogelijke wijzigingen in achterliggende factoren.
DOCUMENT
In dit rapport worden 4 toekomstscenario's geschetst voor de ontwikkeling van de binnenstad van Leeuwarden.
DOCUMENT
In het voorjaar van 2015 hebben de gemeente Eindhoven en Schiphol Real Estate het lectoraat Brainport van Fontys Hogeschool Management Economie en Recht gevraagd een serie scenario’s op te stellen voor de aanpak en toekomstige ontwikkeling van het kantorencluster Flight Forum. Dit cluster verkeert al enige tijd in zwaar weer en heeft, zoals veel vergelijkbare kantorengebieden, de voorbije jaren te kampen gehad met stagnerende ontwikkelingen en oplopende leegstand. Bij nadere beschouwing blijkt Flight Forum een aanschouwelijke casus om de stand van de Eindhovense kantorenmarkt af te lezen. Daarbij wordt eens te meer duidelijk dat kantorenleegstand, en de aanpak daarvan, niet alleen een mechanisme is van bvo’s en meterprijzen, maar inzicht vergt in de kwaliteiten van de plek, de daadwerkelijke gebruikers en de aanwezige dynamiek.
DOCUMENT
Een van de onderzoekslijnen bij het lectoraat Gebiedsontwikkeling en recht is grensoverschrijdende samenwerking (GROS). Vanwege de ligging van Saxion in oost-Nederland ligt de focus bij GROS op grensoverschrijdende samenwerking tussen Nederland en Duitsland. GROS wordt belemmerd door juridische, bestuurlijke en culturele verschillen. Onderzoek naar GROS richt zich op het overbruggen van de verschillen, waardoor de maatschappelijke en economische voordelen van ondernemen en besturen in de grensstreek optimaal kunnen worden benut. Het onderzoek naar GROS is gestart met het promotieonderzoek naar grensoverschrijdende gebiedsontwikkeling. Hierbij gaat het om de vraag hoe overheden langs de grens tussen Nederland en Duitsland kunnen samenwerken bij de ruimtelijke inrichting van hun gebieden. Het kan bijvoorbeeld gaan om een grensoverschrijdend natuurgebied of bedrijventerrein, grensoverschrijdende infrastructuur of zelfs een grensoverschrijdend gebouw. Deelonderzoeken richten zich onder andere op het maken van grensoverschrijdende afspraken en op het nemen van ruimtelijke besluiten.
MULTIFILE
Bedrijventerreinen zijn vanwege hun verharde inrichting extra gevoelig voor klimaatverandering. Effecten van hitte, droogte en intensieve neerslag hier zijn groter dan elders in de stad. Dit impliceert risico’s voor de aanwezige bedrijven. Bovendien dragen bedrijventerreinen sterk bij aan de klimaatgevoeligheid van andere delen van de stad. Lokale overheden willen graag integrale maatregelen doorvoeren om bedrijventerreinen naast klimaatadaptatief, tevens natuurinclusief, CO2 neutraal en aantrekkelijk te maken. Ondernemers zijn sleutelactoren bij het nemen van maatregelen, maar reguliere adaptatiestrategieën van overheden lijken niet direct aan te sluiten bij hun manier van werken. Om tot een meer duurzame en toekomstbestendige bedrijventerrein-inrichting te komen, hebben gemeenten en waterschappen behoefte aan een nieuwe aanpak waarmee effectieve samenwerking met ondernemers op die terreinen kan worden bereikt. Op verschillende bedrijventerreinen in Friesland, Groningen en Drenthe is via participatief onderzoek de situatie in kaart gebracht m.b.t. (ervaren) klimaatrisico’s, biodiversiteit en economische vitaliteit. Op basis daarvan hebben we knelpunten en kansen voor maatregelen en samenwerking geduid. Integrale oplossingen zijn uitgewerkt in co-creatie, en via verschillende methoden hebben we de voorwaarden voor effectieve samenwerking tussen overheden en ondernemers onderzocht. De uitkomsten vormen de basis voor een werkwijze voor overheden (gemeenten en waterschappen) om met ondernemers(verenigingen) te komen tot klimaatadaptieve maatregelen.Projectnummer: RAAK.PUB07.025
DOCUMENT
Onderzoek naar de wijze waarop de waterhuishouding in een voedselbos functioneert. Het onderzoeksgebied betreft voedselbos Ketelbroek te Groesbeek en de naastgelegen akker. Uit de analyse van de waterbalans is voortgekomen dat er tussen de waterbalans van de akker en het voedselbos een aantal opmerkelijke verschillen zitten. Hoewel de bodem van de akker het hoogste organische stofgehalte bevat, vindt hier de laagste maximale berging plaats als gevolg van een kleinere worteldiepte. Dit komt door de vele vegetatielagen die in het voedselbos aanwezig zijn. De vele vegetatielagen zorgen namelijk voor een grotere verdamping en een grotere waterberging.
DOCUMENT