Although causal inference has shown great value in estimating effect sizes in, for instance, physics, medical studies, and economics, it is rarely used in sports science. Targeted Maximum Likelihood Estimation (TMLE) is a modern method for performing causal inference. TMLE is forgiving in the misspecification of the causal model and improves the estimation of effect sizes using machine-learning methods. We demonstrate the advantage of TMLE in sports science by comparing the calculated effect size with a Generalized Linear Model (GLM). In this study, we introduce TMLE and provide a roadmap for making causal inference and apply the roadmap along with the methods mentioned above in a simulation study and case study investigating the influence of substitutions on the physical performance of the entire soccer team (i.e., the effect size of substitutions on the total physical performance). We construct a causal model, a misspecified causal model, a simulation dataset, and an observed tracking dataset of individual players from 302 elite soccer matches. The simulation dataset results show that TMLE outperforms GLM in estimating the effect size of the substitutions on the total physical performance. Furthermore, TMLE is most robust against model misspecification in both the simulation and the tracking dataset. However, independent of the method used in the tracking dataset, it was found that substitutes increase the physical performance of the entire soccer team.
DOCUMENT
Recensie boek 'Schaarste': Mensen in armoede schieten op vele manieren tekort. Naast geldproblemen die vaak samenhangen met schulden, blijken ze vaak slechtere ouders te zijn, hebben ze meer overgewicht en presteren ze slechter op het werk. Dominant is het idee dat falen armoede veroorzaakt. Harvard-econoom Sendhil Mullainathan en Princeton-psycholoog Eldar Shafir wijzen er in hun boek ‘Schaarste’ op dat deze causale redenering net zo goed de andere kant opgaat: armoede is de oorzaak van falen.
LINK
Dit lesmateriaal is ontwikkeld in het kader van het BioClock-Consortium, een interdisciplinair onderzoeksproject waarin de wisselwerking tussen de biologische klok van mensen, planten en dieren en de wereld om ons heen centraal staat.In deze les leren leerlingen over het circadiane ritme door het maken van een conceptueel model met de software DynaLearn.De circadiane klok regelt het 24-uursritme van biologische processen in ons lichaam, zoals slaap, hormoonproductie en stofwisseling. De centrale circadiaanse klok bevindt zich in de suprachiasmatische nucleus (SCN), een klein gebied in de hypothalamus. Deze klok wordt aangedreven door klokgenen, zoals CLOCK, BMAL1, PER en CRY. Deze genen werken samen in een feedbacklus om de ritmische expressie van genen te reguleren die betrokken zijn bij belangrijke fysiologische processen.Conceptueel modelleren is een actieve manier om dynamisch systeemgedrag te begrijpen en beschrijven zonder gebruik te maken van numerieke informatie en wiskundige verbanden. Door het maken van het model krijgen leerlingen inzicht in de werking van een systeem en leren ze tevens algemene systeemprincipes, zoals verschillende typen causale verbanden, systeemtoestanden en feedback, die essentieel zijn voor het begrijpen van complexe systemen.
MULTIFILE
Om eerste beelden te verzamelen van het belang van een ontlokkende en vriendelijke inrichting, zijn er in het najaar van 2019 twee spreekkamers van de Jeugdgezondheidszorg opnieuw ingericht. Het team van Social Design Studio Joes + Manon heeft de inrichting ter hand genomen op de locaties De Gravin en F.C. Donderstraat. Het lectoraat schulden & Incasso van de Hogeschool Utrecht heeft vanuit haar ontwerpende rol in de aanpak van het stress-sensitief werken een vragenlijst voor een voor- en nameting ontwikkeld en de ingevulde vragenlijsten geanalyseerd. In het totaal zijn er 58 ouders bevraagd over de oude en 52 ouders over de nieuwe spreekkamer. Het resultaat van het onderzoek is dat de uitstraling van de spreekkamers op beide locaties significant positiever wordt beoordeeld na de herinrichting van de spreekkamers. De uitstraling is de optelsom van hoe vriendelijk, veilig en verwelkomend de spreekkamer op mensen overkomt. Daarbij voelen mensen zich ook significant vrijer om te praten over hetgeen zij belangrijk vinden. Het effect op het vrij voelen is kleiner dan het effect van de ervaren uitstraling. Dat verschil kan wellicht verklaard worden uit het gegeven dat uitstraling alleen over de spreekkamers gaat en hoe vrij je je voelt met meer zaken in het contact samenhangt. Denk bijvoorbeeld aan het gevoel dat de medewerker je geeft in het gesprek of de mate waarin je je schaamt voor wat er speelt. De opzet van het onderzoek was een cross-sectioneel pre-post design. Dit houdt in dat de ouders die bevraagd zijn over de aanvankelijke spreekkamers niet dezelfde mensen zijn als de ouders die bevraagd zijn over de aangepaste spreekkamers. Daarbij is het aantal ouders dat een vragenlijst heeft ingevuld beperkt. De optelsom van deze twee zaken maakt dat de gevonden resultaten beschouwd mogen worden als belangrijke en interessante positieve aanwijzingen. In wetenschappelijke termen is de herinrichting niet onomstotelijk aan te wijzen als de causale veroorzaker van de gevonden positieve verschillen. Daarvoor zou op termijn nog een effectonderzoek uitgevoerd moeten worden. Mocht de gemeente dat voornemens zijn dan laat de in het kader van dit project uitgevoerde powerberekening zien dat er tussen de 46 en 94 ouders moeten worden bevraagd.
DOCUMENT
Nederlandse communicatieopleidingen op hbo-niveau richten zich per definitie op de beroepspraktijk van de communicatieprofessional. Voor de inrichting van het curriculum wordt gebruik gemaakt van beroepsniveauprofielen en competentieprofielen. Bij de daadwerkelijke invulling van het curriculum op het niveau van lessen, workshops, coachingstrajecten e.d. is het bovendien van belang dat de betrokken docenten ervaring hebben in de beroepspraktijk. Het management van de opleidingen betrekt dit aspect dan ook in het aannamebeleid. Dit rapport spitst zich toe op de actuele situatie aan de School voor communicatiemanagement (Scom), maar staat model voor alle communicatieopleidingen in het reguliere Hbo. Meer in het bijzonder wordt gefocust op overheidscommunicatie, sinds 2003 een van de afstudeerrichtingen aan de Scom. In het kader van de accreditatie 2004 heeft de Scom overheidscommunicatie als bijzonder kwaliteitskenmerk benoemd. Via overheidscommunicatie (lectoraat en kenniskring, afstudeerrichting, publicaties) maakt de Scom zichtbaar dat de combinatie onderzoek en onderwijs binnen het hoger beroepsonderwijs tot een duidelijk eigen kleur leidt: praktijkgericht en actueel. De resultaten van het onderzoek worden ingebracht in de afstudeerrichting.
DOCUMENT
In dit rapport wordt verslag gedaan van de resultaten van een onderzoek naar ontwikkelwerkplaatsen die zijn geïnitieerd en uitgevoerd. Het onderzoek vond plaats in de periode januari 2019 - juni 2020 door onderzoekers van de lectoraten: Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening, Participatie Zorg en Ondersteuning en Jeugd van het Kenniscentrum Sociale Innovatie en met ondersteuning van het Lectoraat Methodologie van Praktijkgericht Onderzoek van de Hogeschool Utrecht. Het onderzoek is door al deze lectoraten uit eigen middelen gefinancierd. De aanleiding voor dit onderzoek was dat het moment zich ervoor leent samen met facilitators en onderzoekers van deze werkplaatsen terug te blikken en vooruit te kijken. De bedoeling ervan was niet alleen een evaluatie uit te voeren maar tevens te leren van deze ervaringen en bij te dragen aan de verdere ontwikkeling en onderbouwing van de ontwikkelwerkplaatsen als een succesformule voor praktijkonderzoek. Over het algemeen is namelijk de indruk dat de ontwikkelwerkplaatsen een krachtige stimulans vormen voor praktijkontwikkeling, maar het is nog niet zo eenvoudig aan te geven waardoor dit het geval is. Vragen die hiermee samenhangen zijn welke doelen worden nagestreefd en welke resultaten worden bereikt, wat werkzame elementen zijn en waarom ze in de ene situatie wel goed uitpakken en in een andere iets minder (zie Metz, 2020 voor een actueel en verhelderend overzicht van de stand van zaken).
DOCUMENT
Dit proefschrift gaat over de veerkracht van regionale arbeidsmarkten en de bijdrage die een triple helix partnership daaraan kan leveren. Het rapporteert over een onderzoek waarin de Health Hub Roden als triple helix partnership centraal staat. Vanuit de opvatting dat dit uiteindelijk bijdraagt aan een sterkere concurrentiepositie van de economie wordt in zowel internationaal, nationaal als regionaal beleid de noodzaak benadrukt om de samenwerking tussen onderwijs, overheid en bedrijfsleven te versterken. Ook in de wetenschappelijke literatuur wordt veel geschreven over triple helix samenwerking. Een belangrijk deel van de triple helix literatuur beargumenteert vanuit de theorie hoe deze partnerships zouden (moeten) werken, maar de vraag hoe dergelijke partnerships in de praktijk werken, bleef tot nu toe onderbelicht in empirisch onderzoek.De aanleiding voor dit onderzoek is gelegen in de unieke kans die zich voordeed om Health Hub Roden, een triple helix partnership in de provincie Drenthe, en de betrokken partners longitudinaal en diepgaand te onderzoeken en zo in de ‘black box’ van een triple helix partnership te kijken om te achterhalen in hoeverre, en via welke mechanismen, een dergelijk partnership bijdraagt aan de economische veerkracht van de regio (in termen van werkgelegenheid en arbeidsparticipatie). Om inzicht te verkrijgen in de manier waarop die bijdrage precies geleverd zou kunnen worden, is op basis van literatuuronderzoek en empirisch onderzoek een globaal ordeningsmodel van mogelijke causale mechanismen ontwikkeld waarmee op microniveau in kaart gebracht kan worden in hoeverre er een bijdrage vanuit het triple helix partnership was. Het begrip causale mechanismen en het traceren daarvan staat centraal in de onderzoeksmethode process-tracing, die binnen dit onderzoek is gebruikt.Na het ontwikkelen van het globale ordeningsmodel is in kaart gebracht in hoeverre er in dit onderzoek bij dit concrete partnership voor de achtereenvolgende schakels waaruit de causale mechanismen zijn opgebouwd ook daadwerkelijk empirisch bewijs gevonden is. Op basis van het empirisch onderzoek kan gesteld worden dat er indicaties gevonden zijn voor een relatie tussen activiteiten vanuit het triple helix partnership en de ontwikkeling van werkgelegenheid en arbeidsparticipatie. Werkervaringsplaatsen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt hadden een positief effect op de arbeidsparticipatie. Daarnaast resulteerde het netwerk in meer omzet in bestaande markten, met vervolgens een effect op de werkgelegenheid. Samenwerking in projecten droeg bij aan productinnovatie, met (mogelijk op termijn) een werkgelegenheidseffect in bedrijven tot gevolg. Ook werden in het empirisch materiaal aanwijzingen gevonden voor een relatie tussen samenwerking in projecten en de kwantitatieve personeelsvoorziening in bedrijven doordat bedrijven op deze manier hun (innovatie)capaciteit tijdelijk (en gratis) konden uitbreiden of makkelijker nieuw personeel konden werven. Ook werd via samenwerking in projecten gewerkt aan de competenties van personeel. In het ontwikkelde ordeningsmodel werden tot slot mogelijke effecten op procesinnovaties (en vervolgens werkgelegenheid) en ondernemerschap beschreven, maar in deze case werden geen of nauwelijks effect vastgesteld. Met dit onderzoek is inzicht gegeven in mogelijke handelingsopties in triple helix samenwerking en de wijze waarop daarmee een bijdrage geleverd wordt aan werkgelegenheid en arbeidsparticipatie. De belangrijkste adviezen voor het vormgeven van toekomstige samenwerkingen hebben betrekking op de noodzaak van het bepalen van een gezamenlijke lange termijnagenda voor de triple helix samenwerking, het vragen van daadwerkelijk commitment van de betrokken partners, het verbeteren van het inzicht in de collectieve scholingsbehoefte en het stimuleren van informeel leren. Een eerste aanbevelingen voor vervolgonderzoek betreft het toetsen van de beschreven causale mechanismen in vervolgonderzoek. Daarnaast zou een onderzoeksagenda opgesteld kunnen worden waarin relevante onderwerpen het bevorderen van de vraagarticulatie,het bevorderen van samenwerking tussen bedrijven, de rol van docenten en onderzoekers in deze samenwerking, de kwaliteit (en toegevoegde waarde) van dergelijke projecten in vergelijking met de meer traditionele vormen van samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven en tot slot het stimuleren van open innovatieprojecten.
DOCUMENT
In onderwijs- en arbeidsorganisaties bestaan grote problemen op het gebied van loopbaanontwikkeling. Veel scholieren en studenten vallen uit of switchen vroeg of vaak van opleiding. Veel arbeidsrelaties zijn voor werknemer of werkgever onbevredigend, maar duren toch voort. Uit onderzoek blijkt dat goede loopbaanbegeleiding helpt om dergelijke problemen te voorkomen of op te lossen. Hoewel hiermee in materiële en immateriële zin veel te verdienen valt, is goede loopbaanbegeleiding zeldzaam. Hoe komt dit? Er zijn de laatste jaren in het beroepsonderwijs grote investeringen in studieloopbaanbegeleiding gedaan. Waarom leveren deze inspanningen niet meer op? Waarom wordt in arbeidsorganisaties niet meer aan loopbaanbegeleiding gedaan? Hoe kan het beter? Dit zijn enkele van de vragen die in deze oratie aan de orde komen. Voor een deel wordt de stagnatie verklaard door de versnippering van het vakgebied. Daarnaast speelt het voortbestaan van hardnekkige, inadequate, maar dominante beelden een rol, zoals het beeld van 'de goede keuze', die het individu moet maken door informatie te verzamelen en na te denken. Wat is daar misleidend aan? Wat zijn de consequenties? Hoe kunnen we dit beeld bijstellen? Onder meer de risico's van reflectie komen aan de orde.
DOCUMENT
Het overvoeren van zeer jonge kinderen (0 - 3 jaar) leidt ertoe dat zij later als volwassene een enorm hongergevoel hebben en daardoor in onze maatschappij van automatisering en overvloed overgewicht ontwikkelen. Daarnaast slapen mensen met overgewicht significant korter. In dit artikel wordt uiteengezet wat de evolutionaire verklaring hiervoor zou kunnen zijn. Tevens wordt een toetsbare hypothese opgesteld waarin de voorspelling wordt gedaan dat overvoeren op jonge leeftijd leidt tot overgewicht en korter slapen op latere leeftijd.
DOCUMENT
Het moderne hbo leidt studenten op tot kenniswerkers door studenten het proces van kenniswerk te laten ervaren. Kennis speelt daarin op een viertal punten een belangrijke rol. In de eerste plaats dienen studenten te beschikken over conceptuele en theoretische kennis die in hun beroepspraktijk relevant is. Deze kennis is slechts beperkt door de student zelf te mobiliseren vanwege het kip/ei probleem en zal dus op meer traditionele wijze moeten worden aangeboden. In de tweede plaats zullen studenten moeten leren kennis te mobiliseren ten behoeve van het diagnosticeren en oplossen van unieke praktijkproblemen. In de derde plaats zullen ze moeten leren nieuwe kennis te ontwikkelen in de vorm van expliciete conceptuele artefacten, om op die manier een bijdrage aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk te leren leveren. In de vierde plaats zullen studenten de bekwaamheden van de kenniswerker moeten aanleren als ondersteunende bekwaamheden in het kenniswerk. Deze analyse laat zien dat kennis een grote rol speelt in competentiegericht onderwijs dat wil opleiden voor kenniswerk. De tegenstelling tussen traditioneel klassikaal cognitief onderwijs en wél kennis overdragen, en ervaringsgericht constructivistisch onderwijs en géén kennis overdragen, is een schijntegenstelling. In het onderwijs zullen beiden een plaats moeten hebben waarbij competentiegericht onderwijs de basis is voor het leren werken als kenniswerker. De praktijk laat zien dat het realiseren van het hier geschetste ideaal nog lastig is. Veel hbo-instellingen zijn nog niet zover. Maar dat is geen reden om terug te vallen in het oude model. Tegelijkertijd leidt het strikt vasthouden aan puur ervaringsleren zonder veel ruimte voor kennisoverdracht niet tot het opleiden van de kenniswerker van de toekomst waar de Nederlandse kenniseconomie zo‟n behoefte aan heeft.
DOCUMENT