Background: Drug resistance is a major problem in ovarian cancer. Triggering apoptosis using death ligands such as tumour necrosis factor-related apoptosis inducing ligand (TRAIL) might overcome chemoresistance. Methods: We investigated whether acquired cisplatin resistance affects sensitivity to recombinant human (rh) TRAIL alone or in combination with cisplatin in an ovarian cancer cell line model consisting of A2780 and its cisplatin-resistant subline CP70. Results: Combining cisplatin and rhTRAIL strongly enhanced apoptosis in both cell lines. CP70 expressed less caspase 8 protein, whereas mRNA levels were similar compared with A2780. Pre-exposure of particularly CP70 to cisplatin resulted in strongly elevated caspase 8 protein and mRNA levels. Caspase 8 mRNA turnover and protein stability in the presence or absence of cisplatin did not differ between both cell lines. Cisplatin-induced caspase 8 protein levels were essential for the rhTRAIL-sensitising effect as demonstrated using caspase 8 small-interfering RNA (siRNA) and caspase-8 overexpressing constructs. Cellular FLICE-inhibitory protein (c-FLIP) and p53 siRNA experiments showed that neither an altered caspase 8/c-FLIP ratio nor a p53-dependent increase in DR5 membrane expression following cisplatin were involved in rhTRAIL sensitisation. Conclusion: Cisplatin enhances rhTRAIL-induced apoptosis in cisplatin-resistant ovarian cancer cells, and induction of caspase 8 protein expression is the key factor of rhTRAIL sensitisation. © 2011 Cancer Research UK All rights reserved.
DOCUMENT
Abstract: Plan adaptation during the course of (chemo)radiotherapy of H&N cancer requires repeat CT scanning to capture anatomy changes such as parotid gland shrinkage. Hydration, applied to prevent nephrotoxicity from cisplatin, could temporarily alter the hydrogen balance and hence the captured anatomy. The aim of this study was to determine geometric changes of parotid glands as function of hydration during chemoradiotherapy compared to a control group treated with radiotherapy only.
LINK
Abstract Background: We studied the relationship between trismus (maximum interincisor opening [MIO] ≤35 mm) and the dose to the ipsilateral masseter muscle (iMM) and ipsilateral medial pterygoid muscle (iMPM). Methods: Pretreatment and post-treatment measurement of MIO at 13 weeks revealed 17% of trismus cases in 83 patients treated with chemoradiation and intensity-modulated radiation therapy. Logistic regression models were fitted with dose parameters of the iMM and iMPM and baseline MIO (bMIO). A risk classification tree was generated to obtain optimal cut-off values and risk groups. Results: Dose levels of iMM and iMPM were highly correlated due to proximity. Both iMPM and iMM dose parameters were predictive for trismus, especially mean dose and intermediate dose volume parameters. Adding bMIO, significantly improved Normal Tissue Complication Probability (NTCP) models. Optimal cutoffs were 58 Gy (mean dose iMPM), 22 Gy (mean dose iMM) and 46 mm (bMIO). Conclusions: Both iMPM and iMM doses, as well as bMIO, are clinically relevant parameters for trismus prediction.
DOCUMENT
Het doel van het onderzoek is om te bepalen welke voordelen de fusie van PET-CT en MRI-CT hebben in het voorbereidingstraject van de behandeling van de gynaecologische patiënt met radiotherapie ten opzichte van CT alleen. Hierbij is gekeken naar voordelen met betrekking tot intekenen van doelvolumina en risico organen, effecten op intekenvariaties en ook de effecten op het bestralingsplan. Vooral MRI blijkt nuttig te zijn voor de intekening van lymfeklieren, het gebruik van PET in combinatie met CT laat een afname van het doelvolume zien van de primaire tumor. Bij het maken van het bestralingsplan wordt het gebruik van één van beide modaliteiten daarom aanbevolen.
DOCUMENT
The background and purpose of this paper is to investigate adherence, exercise performance levels and associated factors in head and neck cancer (HNC) patients participating in a guided home-based prophylactic exercise program during and after treatment [swallowing sparing intensity modulated radiation therapy (SW-IMRT)]. Fifty patients were included in the study. Adherence was defined as the percentage of patients who kept up exercising; exercise performance level was categorized as low: ≤1, moderate: 1–2, and high: ≥2 time(s) per day, on average. Associations between 6- and 12-week exercise performance levels and age, gender, tumour site and stage, treatment, intervention format (online or booklet), number of coaching sessions, and baseline HNC symptoms (EORTC-QLQ-H&N35) were investigated. Adherence rate at 6 weeks was 70% and decreased to 38% at 12 weeks. In addition, exercise performance levels decreased over time (during 6 weeks: 34% moderate and 26% high; during 12 weeks: 28% moderate and 18% high). The addition of chemotherapy to SW-IMRT [(C)SW-IMRT] significantly deteriorated exercise performance level. Adherence to a guided home-based prophylactic exercise program was high during (C)SW-IMRT, but dropped afterwards. Exercise performance level was negatively affected by chemotherapy in combination with SW-IMRT.
DOCUMENT
This systematic review aims to get insight into the feasibility of cardiopulmonary exercise testing (CPET) in patients with cancer prior to a physical exercise programme. We will focus on quality (defined as the adherence to international guidelines for methods of CPET) and safety of CPET. Furthermore, we compare the peak oxygen uptake (V̇O2peak) values of patients with cancer with reference values for healthy persons to put these values into a clinical perspective. A computer aided search with ‘cardiopulmonary exercise testing’ and ‘cancer’ using MEDLINE, EMBASE, Pedro, CINAHL® and SPORTDiscus™ was carried out. We included studies in which CPET with continuous gas exchange analysis has been performed prior to a physical exercise programme in adults with cancer. Twenty studies describing 1158 patients were eligible. Reported adherence to international recommendations for CPET varied per item. In most studies, the methods of CPET were not reported in detail. Adverse events occurred in 1% of patients. The percentage V̇O2peak of reference values for healthy persons varied between 65% and 89% for tests before treatment, between 74% and 96% for tests during treatment and between 52% and 117% for tests after treatment. Our results suggest that CPET is feasible and seems to be safe for patients with cancer prior to a physical exercise programme. We recommend that standard reporting and quality guidelines should be followed for CPET methods. The decreased V̇O2peak values of patients with cancer indicate that physical exercise should be implemented in their standard care.
DOCUMENT
Het lectoraat Media, Cultuur en Burgerschap van Hogeschool Inholland heeft in de eerste helft van 2013 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar het mediagebruik en de informatiebehoefte van bezoekers van rock- en poppodia in Nederland. Vragenlijstonderzoek laat zien dat er significante (zij het zwakke) verbanden bestaan tussen genrevoorkeur (smaak) en de vorm die hun informatiebehoefte heeft. Het onderzoek is niet representatief, onder andere omdat een groot deel van de respondenten uit Noord- en Zuid-Holland komt en jongeren oververtegenwoordigd zijn. In dit onderzoek is vooral gekeken naar het (mogelijke) belang van sociale media voor informatieverstrekking door poppodia. Het wordt duidelijk dat sociale media goed kunnen worden ingezet in relatie tot genrevoorkeuren, al is ook duidelijk dat naast Facebook de podiumwebsite een veel genoemde plek is waar informatie over optredens zal worden gezocht. Rockers bezoeken vaak concerten en zoeken actief, via verschillende media, naar informatie over wie waar speelt. Liefhebbers van elektronische dansmuziek willen geïnformeerd worden via Facebook terwijl de urban- en bass-scene graag (ook) nog papieren flyers en posters gebruiken om zich te laten informeren Het zijn vooral vrouwen die van pop en singersongwriters houden en een opvallend groot deel van deze groep is actief op Twitter. Tot slot is er een groep die meer gebruikt maakt van traditionele media zoals radio en de krant. Dit zijn voornamelijk mensen die iets ouder zijn en luisteren naar onder andere jazz, wereldmuziek, klassieke muziek en blues. Ondanks dat deze verbanden zwak zijn, raden wij directeuren van poppodia aan om in hun marketingcommunicatie rekening te houden met een gesegmenteerd publiek. Het onderzoek werd gefinancierd uit een SIA-Raak subsidie (Podium voor de Podiumdirecteuren 2011-2013).
DOCUMENT
Inleiding voor de bundel Het lectoraat Media, Cultuur en Burgerschap heeft in de periode 2011-2013 onderzoek gedaan naar poppodia en theaters in een samenwerking met de Inholland lectoraten City Marketing en Leisure Management en Media Business en met de brancheverenigingen Vereniging Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) en de Vereniging van Nederlandse Poppodia en -Festivals (VNPF). Hierbij waren docenten en studenten van diverse opleidingen betrokken (o.a. VTM, Com, MEM & IMM) en het project werd gefinancierd uit een SIA-Raak subsidie (Podium voor de Podiumdirecteuren 2011-2013). Doel van het onderzoek was om de podia te ondersteunen in hun voortdurende vraag naar het verhogen van het culturele en financiële rendement, daarbij de nadruk leggend op de return on investment, in het bijzonder via vernieuwende wegen en middelen. Een van de eindproducten van dit onderzoeksproject is een website, www.podiumpower.nl , die in samenwerking met de Waag Society en het studenten leerwerkbedrijf GNR8 is ontworpen. Inleiding Podiumdirecteuren zitten in een lastig parket: door bezuinigingen en de economische crisis is een daling te zien in de inkomsten van poppodia in Nederland. Overheden snijden in subsidies terwijl tegelijkertijd de publieksinkomsten dalen (VNPF, 2013). Drie lectoraten van Inholland hebben onderzoek uitgevoerd met als doel advies te geven aan podiumdirecteuren over de toegevoegde sociaal-culturele waarde van cultuurcentra voor de podiumkunsten waardoor ze hun podia (waaronder theaters, concertzalen en poppodia) effectiever kunnen verankeren. De podiumdirecteuren zullen in hun exploitatie recht moeten doen aan commerciële eisen, zonder in te leveren op hun artistieke en culturele visie en missie. Dit gezamenlijke onderzoekproject is opgesplitst in meerdere deelonderzoeken. Zo is er onder andere onderzoek gedaan naar marketing accountability, cultuureducatie, nieuwe businessmodellen, publieksegmentatie en sociale media. In dit artikel wordt een kwantitatief deelonderzoek beschreven waarin wij gericht hebben op de vraag of er een samenhang is tussen enerzijds de voorkeuren van bezoekers van poppodia met betrekking tot de frequentie van podiumbezoek, mediagebruik, activiteit op sociale mediaplatforms en informatiebehoefte en anderzijds de voorkeur voor een bepaald muziekgenre. Waarmee moeten podiumdirecteuren rekening houden als ze sociale media willen inzetten als onderdeel van het strategisch marketingcommunicatiebeleid van hun poppodium? Het publiek is de belangrijkste stakeholder voor de inkomsten van poppodia, maar er is natuurlijk niet één publiek. Met name regionale poppodia bedienen een breed gemêleerd publiek: van tieners tot vijftigers, van houseliefhebbers tot rockers, van bezoekers die zelf actief op zoek gaan naar informatie tot mensen die wachten tot informatie naar hen toe komt en van vaste bezoekers die geregeld het podium bezoeken tot incidentele bezoekers die slechts af en toe, of zelfs maar één keer het podium bezoeken (zie ook Hermes en Borghuis, 2013).
DOCUMENT
Ongeveer een derde van onze nationale energieconsumptie wordt gebruikt in gebouwen voor verwarming, koeling, verlichting en elektrische apparatuur. Milieuoverwegingen, voorzieningszekerheid en kosten maken dat wij slim met de energievoorziening in de gebouwde omgeving om moeten gaan. Maar alle slimheid, innovatie en creativiteit ten spijt is het gasverbruik van woningen gebouwd in 2010 niet lager dan van woningen gebouwd in 1995, zijn de woningen niet gezonder geworden, gebruikt de gebouwde omgeving ook nog ieder jaar meer elektriciteit en zijn er nauwelijks duurzame installaties die naar behoren werken. Wat leren wij daarvan? Hoe zorgen wij ervoor dat duurzaamheid meer dan een losse kreet wordt en onze hele energieketen echt duurzaam wordt? Naast innovatie en creativiteit zijn kennis en vakmanschap belangrijk. Systemen modelleren en simuleren, en het gebruiken van virtual environments om grip te krijgen op het ontwerp, regeling en onderhoud van complexe binnenklimaatinstallaties en energie-installaties zullen hierbij in de toekomst een steeds belangrijkere rol gaan spelen.
DOCUMENT
Met genoegen presenteren wij hierbij ‘Succesvol in Den Haag’; de eerste Haagse Sociale en Culturele Verkenningen. De tweejaarlijkse Amsterdamse Sociale en Culturele Verkenningen van SISWO/Social Policy Research inspireerden de kenniskring van het Lectoraat Grootstedelijke Ontwikkeling tot het maken van een Haagse variant. Doel is het voor een breed publiek toegankelijk maken van ontwikkelingen rond een voor Den Haag actueel thema. In een reeks oriënterende gesprekken van de kenniskring met vertegenwoordigers van de gemeente Den Haag en de Haagse ‘business community’ bleek grote interesse te bestaan voor de volgende vraagstelling voor een onderzoek: welke factoren bepalen in hoeverre jongeren uit de Haagse regio succesvol zijn in hoger-onderwijsland? Bij de opzet van het onderzoek, de verslaglegging en de redactie van deze studie is nauw samengewerkt met medewerkers van SISWO/ Social Policy Research. Carolien Bouw en Kitty Roukens van dat instituut waren betrokken bij de verslaglegging van het onderzoek van de Kenniskring en de opzet en redactie van deze studie. Vanwaar die grote belangstelling voor mobiliteit van Haagse jongeren in onderwijsland? Allereerst omdat een goede opleiding een steeds belangrijkere voorwaarde vormt voor ontplooiïngskansen van individuen in een complexe maatschappij. Ook op macroniveau is deze vraagstelling relevant. De Haagse regio krijgt te maken met een krimpende beroepsbevolking. De economische toekomst ligt daarom in specialisatie op hoogwaardige activiteiten; dit veronderstelt een hoogopgeleide beroepsbevolking. Om te voorkomen dat op grote schaal kenniswerkers uit het buitenland moeten worden gehaald, of bedrijven uitwijken naar elders, is het zaak het potentieel van de aanwezige toekomstige beroepsbevolking ten volle te benutten. Dat hier nog veel mis gaat is alom bekend. Vergrijzing en ontgroening gaan immers hand in hand met een steeds verdere ‘verkleuring’ van de toekomstige beroepsbevolking. Onvermijdelijke demografische veranderingen zijn immers onlosmakelijk verbonden met het vraagstuk van de integratie van migrantenjongeren. Deze verkenningen tonen aan dat verreweg de meeste studenten van de Haagse Hogeschool een opleidingssprong maken vergeleken met het opleidingsniveau van hun ouders. Dat geldt voor zowel autochtone als allochtone studenten. Vooral laatstgenoemden maken grote sprongen. Dat is verheugend want onderwijssucces is een essentieel element van de ‘sociale liftfunctie’ van Den Haag.
DOCUMENT