Scheikundeleraren die actief zijn binnen het voorbereidend hoger onderwijs krijgen in toenemende mate te maken met 'nieuwe scheikunde'. Het betreft een landelijke onderwijsinnovatie waarin het scheikundeonderwijs voor havo en vwo vanaf klas 3 wordt getransformeerd naar een 'context based' onderwijsprogramma. De oorsprong van de innovatie ligt in de problemen die veel docenten ervoeren met de inhoud en vorm van het scheikundecurriculum voor de tweede fase (Bulte, Carelsen, Davids, Morélis, Jansen-Ligthelm, Pilot, Velthorst & De Vos, 2000). De Nederlandse situatie is hierin niet uniek; in tal van andere landen zijn soortgelijke analyses initiatieven ontstaan voor de ontwikkeling van 'context based chemistry education' (zie bijvoorbeeld Bennett & Lubben, 2006; Parchmann, Gräsel, Baer, Peter Nentwig, Demuth, & Ralle, 2006; Schwartz, 2006). Onder regie van het SLO en vooruitlopend op het nieuwe eindexamenprogramma dat dit jaar wordt vastgesteld, hebben scholen c.q. scheikundeleraren tot dusver de vrijheid gehad om al dan niet te participeren in de ontwikkeling en implementatie van één of meer modules 'nieuwe scheikunde'. In 2011 wordt nieuwe eindexamenprogramma's vastgesteld waarin de nieuwe scheikunde is verwerkt. De urgentie voor lerarenopleidingen scheikunde om in hun onderwijsprogramma's ruimte te maken voor onderdelen waarin studenten competenties ontwikkelen aangaande nieuwe scheikunde is dan ook hoog. In een praktijkonderzoek onder studenten van de M.Ed.-lerarenopleiding scheikunde van Fontys Lerarenopleiding Tilburg waarin, parallel aan een vakdidactiekmodule over nieuwe scheikunde, wordt in eerste instantie verkend hoe zij 'context based' scheikundeonderwijs in algemene zin percipiëren (1). In de onderzoeksliteratuur worden die opvattingen in veel gevallen verbonden met de verschillende 'curriculum emphases' zoals worden onderscheiden door Roberts en Östman (1998). Daarom is ervoor gekozen om ook de opvattingen van de betrokken studenten over de wenselijkheid van de verschillende curriculum emphases na te gaan (2). Tot slot is onderzocht hoe de betrokken studenten hun opvattingen over context based chemieonderwijs in algemene zin en die over nieuwe scheikunde in het bijzonder rapporteren in een essay dat zij schreven als eindproduct voor de module (3). Het onderzoek is parallel uitgevoerd aan één van de modules vakdidactiek zoals die worden verzorgd aan de M.Ed. lerarenopleiding scheikunde. Deze module had expliciet betrekking op het opbouwen van kennis en het aansluitend ontwikkelen van professionele opvattingen over context based chemie-onderwijs en de ontstaansgeschiedenis, uitgangspunten en implicaties van nieuwe scheikunde. De module is gevolgd door 24 studenten. Onderzoeksgegevens zijn verzameld op drie verschillende manieren. De opvattingen van de studenten over context based chemieonderwijs zijn geïnventariseerd aan de hand van een vragenlijst bestaande uit 14 stellingen waarbij studenten met een vijfpunts Likertschaal steeds konden aangeven in hoeverre zij zich konden vinden in een stelling. Ook zijn gegevens op soortgelijke manier verzameld betreffende de voorkeur van studenten voor de verschillende curriculum emphases. Verder zijn kwalitatieve onderzoeksgegevens verzameld doordat elk van de studenten een essay schreef over context based scheikundeonderwijs en nieuwe scheikunde. Uit de resultaten blijk dat de meeste studenten geen uitgesproken voorstanders zijn van één enkele curriculum emphasis. Over het geheel genomen scoort 'Solid foundation' het hoogst en 'Companion meanings' het laagst. In de essays zijn opvattingen van studenten terug te vinden over een aantal aspecten van context based scheikundeonderwijs in het algemeen en nieuwe scheikunde in het bijzonder. Zo laten studenten zich uit over de kansen en de valkuilen die zijn zien. Het gaat dan bijvoorbeeld om opvattingen over de vraag of context based onderwijs een passende oplossing is voor geconstateerde problemen in het scheikundeonderwijs, of context based onderwijs zal leiden tot inhoudelijke verdieping of verschraling en of het haalbaar is om modules steeds te blijven actualiseren. Studenten formuleren ook aandachtspunten voor het innovatieproces. Zo stellen studenten dat er aandacht voor de gevolgen voor de toetspraktijk en voor de individuele verschillen tussen leerlingen en tussen havo- en vwo-leerlingen. Enkele studenten constateren dat de nieuwe aanpak meer verantwoordelijkheid legt bij leraren en willen daarom bijvoorbeeld goed geïnformeerd worden of vrijheid hebben om leerlijnen te arrangeren. Ook pleiten enkele studenten ervoor om ook leerlingen in het ontwikkelproces te betrekken. Daarnaast is in sommige gevallen verbazing te lezen over de parallelle, maar ogenschijnlijke van elkaar losstaande, ontwikkelingen rond context based scheikundeonderwijs in verschillende landen. Ook de aandacht voor context based scheikundeonderwijs en nieuwe scheikunde binnen lerarenopleidingen wordt becommentarieerd. Enkele studenten zien een belangrijke rol weggelegd voor lerarenopleidingen in het wegwijs maken van beginnende leraren in het ontwikkelproces en het informeren over uitgangspunten.
DOCUMENT
Background: Multimodal prehabilitation programs are effective at reducing complications after colorectal surgery in patients with a high risk of postoperative complications due to low aerobic capacity and/or malnutrition. However, high implementation fidelity is needed to achieve these effects in real-life practice. This study aimed to investigate the implementation fidelity of an evidence-based prehabilitation program in the real-life context of a Dutch regional hospital.Methods: In this observational cohort study with multiple case analyses, all patients who underwent colorectal surgery from January 2023 to June 2023 were enrolled. Patients meeting the criteria for low aerobic capacity or malnutrition were advised to participate in a prehabilitation program. According to recent scientific insights and the local care context, this program consisted of four exercise modalities and three nutrition modalities. Implementation fidelity was investigated by evaluating: (1) coverage (participation rate), (2) duration (number of days between the start of prehabilitation and surgery), (3) content (delivery of prescribed intervention modalities), and (4) frequency (attendance of sessions and compliance with prescribed parameters). An aggregated percentage of content and frequency was calculated to determine overall adherence.Results: Fifty-eight patients intended to follow the prehabilitation care pathway, of which 41 performed a preoperative risk assessment (coverage 80%). Ten patients (24%) were identified as high-risk and participated in the prehabilitation program (duration of 33-84 days). Adherence was high (84-100%) in five and moderate (72-73%) in two patients. Adherence was remarkably low (25%, 53%, 54%) in three patients who struggled to execute the prehabilitation program due to multiple physical and cognitive impairments.Conclusion: Implementation fidelity of an evidence-based multimodal prehabilitation program for high-risk patients preparing for colorectal surgery in real-life practice was moderate because adherence was high for most patients, but low for some patients. Patients with low adherence had multiple impairments, with consequences for their preparation for surgery. For healthcare professionals, it is recommended to pay attention to high-risk patients with multiple impairments and further personalize the prehabilitation program. More knowledge about identifying and treating high-risk patients is needed to provide evidence-based recommendations and to obtain higher effectiveness.
LINK
The ‘Sport Physical Education and Coaching for Health (SPEACH) project, co-financed by the Erasmus+ Programme of the European Union (2015-2017) aims to increase awareness and behavioral change in sport professionals and European citizens towards an active and healthy lifestyle. The target is to develop and test Health Enhancing Physical Activities or HEPA modules that can be integrated in Physical Education Training Education structures and Sport Coaching courses. The different steps in this EU project are: (1) needs analyses among students (survey, interviews, focus groups), (2) development of most relevant HEPA modules based on the needs analysis results, (3) teach-the-teacher course (4) testing of 3 selected HEPA modules in a real-life setting with physical education and sport coaching students (n=60, from 8 countries) and teachers (n=12, from 7 countries), (5) sustainability of the project results, coordinated by the European Network of Sport Education (ENSE). The project is in its last phase (step 6). The titles of the three field-tested modules are (a) Development of a family-based HEPA project in the school & sport club context, (b) Promoting health enhancing physical activity among children and youth, and (c) Designing educational sport environments for children with special needs. The presentation will illustrate how the module on family-based HEPA was build up in content and didactical approach. The students were given the task to work out a health promotion project together with local sport clubs, school(s) and other local organizations. The goal of the intervention was to enhance (and maintain) health with children and make sure that parents are aware of possibilities to integrate PA in daily life for their children and themselves. A stepwise approach in small students groups was worked out concentrating on the themes: insight in stakeholders and their role in health promotion, behavior change theories, motivational interviewing and intervention mapping protocol. Advices for implementation on different educational levels (vocational, bachelor and master) and usefulness at national and international educational contexts will be given for the family-based module and for the project in general. Acknowledgements: this project is co-finance by the Erasmus+ programme of the European Union, 557083-EPP-1-2014-1-NL-SPO-SCP) Keywords: health policy, family-based intervention, school and sport club context, teacher training, sport coaching courses,
DOCUMENT