OBJECTIVE: Perceived fatigue significantly impacts quality of life after burns, yet how often it occurs is unknown. Therefor this study assessed the prevalence of perceived fatigue of burn survivors.METHODS: In February 2023, a systematic literature search was performed in CINAHL, Embase, PsycInfo, PubMed and Web of Science. Studies reporting the prevalence of post-burn perceived fatigue were included.RESULTS: In ten cross-sectional studies of moderate-high quality with measurements between 5.3 days and 42 years post burn, the prevalence of perceived fatigue varied between 5 % and 78 % with no apparent time trends. Broad study populations hindered explaining this varying prevalence by age or %TBSA. In four high-quality longitudinal studies with 3-5 measurements between 1 and 24 months post burn, the prevalence decreased over time, dropping from approximately 70 to 50 % in adults and 65 to 28 % in children. Studies used various measurement instruments and cut-off points for operationalizing perceived fatigue, severely limiting the interpretation and comparison of prevalence rates across studies.CONCLUSIONS: The high prevalence and persistent nature of perceived fatigue among burn survivors emphasize its crucial role in burn rehabilitation. Future studies should prioritize identifying individuals with adverse trajectories of perceived fatigue and unravelling underlying mechanisms to develop effective treatments for reducing post-burn perceived fatigue.
DOCUMENT
Inleiding: Het totale pijn concept en het management van pijn heeft een interdisciplinaire invalshoek nodig. Naast medicamenteuze behandeling hebben patiënten de wens om meer symptoom management interventies die complementair zijn. Verpleegkundigen zijn een stabiele dagelijkse factor bij pijnmanagement en vaak de eerste professional in het signaleren van pijn. Het inzetten van nonfarmacologische verpleegkundige interventies zou kunnen bijdragen aan het verlichten van pijn.Onderzoeksvraag: Welke non-farmacologische verpleegkundige interventies zijn er voor het verlichten van pijn bij de palliatieve patiënten?Methoden: Een opgestelde zoekstrategie werd gebruikt en aangepast naar de databases: PubMed, CINAHL, PsycINFO en Embase. De zoekresultaten werden dubbelblind gescreend en de methodologische kwaliteit dubbelblind beoordeeld met de Joanna Briggs Institute Critical Appraisal Tools. Data-extractie vond plaats en de resultaten samengevat. Er werd een best-evidence synthese gebruikt waarin de methodologische kwaliteit, aantal studies met dezelfde interventies en consistentie in resultaten werden vertaald naar sterk, gematigd, gemixt of onvoldoende evidentie.Resultaten: Er werden 2385 artikelen gevonden. 22 studies zijn geselecteerd waarin verschillende nonfarmacologische verpleegkundige interventies werden gebruikt. Een aantal interventies zijn in meerder studies onderzocht: massage en virtual reality hadden de meeste evidentie voor het ondersteunen bij pijn verlichting en kunst therapie had onvoldoende bewijs. Mindful breathing gafgeen significante pijnverlichting. Alle andere interventies zijn onvoldoende onderzocht. Hypnose, progressieve relaxatie met interactieve geleide visualisaties, cognitive behavioural audiotapes, voetenbad, reflexology en muziek therapie gaven veelbelovende resultaten voor pijnverlichting en mindfulness-based stress reductie programma, aromatherapie en aromatherapie massage gaven deze resultaten niet.Conclusies: Ondanks dat niet alle studies significante veranderingen in pijnscores lieten zien kunnen non-farmacologische verpleegkundige interventies nog wel klinisch relevant zijn voor de palliatieve patiënt. De interventies kennen geen risico’s, hebben allemaal een korte-termijn effect op pijn, zijn in alle settingen van zorg in te zetten, kunnen waar gewenst ook aangeleerd worden door de patiënt of mantelzorg en door de verpleegkundige 24/7 in te zetten. Vanwege de waarde die de interventies voor de patiënt kunnen hebben zou de inzet ervan overwogen moeten worden voor het pijn management plan. Onderzoek met sterke methodologische kwaliteit naar non-farmacologische verpleegkundige interventies blijft nodig.Aanbevelingen: De interventies massage, virtual reality en kunst therapie zouden vanwege de beste evidentie een eerste optie kunnen zijn die verpleegkundigen aanbieden aan patiënten. Vanwege de klinische relevantie is het van belang naar de wens van de patiënt, het ziektebeeld en progressie van de ziekte te kijken welke non-farmacologische verpleegkundige interventies het best passend is.
LINK
Inleiding: Bij mensen met verstandelijke beperkingen (VB) is obstipatie een van de meest voorkomende gezondheidsproblemen en de gevolgen kunnen groot zijn. Dit onderzoek beoogt een overzicht te geven van de prevalentie van, risicofactoren voor en (niet-)medicamenteuze behandeling van obstipatie bij mensen met VB. Daarnaast wordt de relatie tussen obstipatie, dysfagie en medicatie geanalyseerd.Methode: Het onderzoek bestond uit literatuur- en dossieronderzoek. Voor het systematische literatuuronderzoek werden de databases PubMed en Scopus doorzocht. Het dwarsdoorsnede (cross-sectionele) dossieronderzoek werd uitgevoerd bij zorginstelling Alliade. Data over aanwezigheid van obstipatie, laxantiagebruik, inzet van niet-medicamenteuze behandelingen en risicofactoren, waaronder dysfagie en medicatiegebruik, werden verzameld.Resultaten: De literatuur toonde sterk variërende obstipatie-prevalenties van 6 tot 94%. Het dossieronderzoek liet zien dat 24,3% van de cliënten een obstipatiediagnose heeft en 55% chronisch laxantia gebruikt. Risicofactoren voor obstipatie werden in de literatuur weinig gevonden. Risicofactoren gevonden in de dossiers waren mate VB, dysfagie en medicatie. Niet-medicamenteuze behandelingen voor obstipatie werden zelden gerapporteerd en betroffen fysiotherapeutische behandelingen, buikmassage en voedingssupplementen. Conclusie: De prevalentie van obstipatie en chronisch laxantiagebruik bleek hoog. Er is nog veel onduidelijk over risicofactoren en over de inzet van alternatieve behandelmethoden naast laxantia. Gezien de grote impact die obstipatie kan hebben op mensen met VB is verder onderzoek naar deze aandoening en de behandelmethoden wenselijk.
LINK
Om de prehabilitatiezorg betaalbaar te houden, is het van belang om zorg op maat te leveren. De wijze van aanbod is daarnaast van cruciaal belang voor het slagen van prehabilitatie. Niet elke patiënt heeft gesuperviseerde training nodig. Sommige patiënten hebben voldoende aan leefstijladviezen via een mobiele app, terwijl anderen wél gesuperviseerde begeleiding nodig hebben van een zorgprofessional.Doel In dit project gaan we ‘prehabilitatie fenotypes’ ontwikkelen van kandidaten voor prehabilitatie op basis van persoonlijke kenmerken. Door deze subgroepen te onderscheiden kan vervolgens bepaald worden welke vorm van ondersteuning (denk bijvoorbeeld aan gesuperviseerd, digitaal of blended) per fenotype het meest geschikt is. Met behulp van deze prehabilitatie fenotypes krijgen zorgprofessionals in de praktijk concrete handvatten om prehabilitatiezorg op maat voor te schrijven. Hiermee worden er twee vliegen in één klap geslagen: gepersonaliseerde zorg én betaalbare zorg. Resultaten We gaan een cross-sectionele data-analyse uitvoeren op (in ieder geval) twee bestaande datasets. Er zal tevens geïnventariseerd worden of er aanvullende geschikte databases zijn in andere prehabilitatie-onderzoekscentra die meegenomen kunnen worden in de analyses. Beter Voorbereid: Beter Voorbereid is een multicentrum RCT naar het effect van een mobiele applicatie waarmee patiënten voor en na hun operatie adviezen krijgen over het optimaliseren van hun leefstijl en over het omgaan met stress rondom de operatie. Dit project is gesubsidieerd door SIA RAAK MKB. PAM-ONCO: PAM-ONCO is een observationele studie in het UMC Utrecht naar het verloop van het beweeggedrag en het fysiek functioneren van patiënten die een gastro-intestinale oncologische operatie ondergaan. Looptijd 15 mei 2022 - 31 december 2023 Aanpak Dit project wordt in samenwerking met het UMC Utrecht uitgevoerd en bestaat uit meerdere fases: Fase 1: Determinanten voor de analyse Op basis van consensus zal bepaald worden welke variabelen daadwerkelijk invloed kunnen hebben op de manier van ondersteuning van patiënten in de preoperatieve fase. Daarom zullen er in deze fase 1 of 2 consensusmeetings worden georganiseerd met experts om te komen tot een definitieve lijst voor de variabelen. Fase 2: Analyses De variabelen (zie fase 1) uit beide studies zullen worden gestandaardiseerd, samengevoegd en klaargemaakt voor data-analyses. Het plan voor de clusteranalyses wordt besproken met experts op dit gebied en op basis van hun adviezen geoptimaliseerd. Vervolgens zullen de analyses worden uitgevoerd om fenotypes te vormen. Fase 3: Vergelijken van klinische uitkomsten en patiëntkarakteristieken tussen fenotypes Na het bepalen van de fenotypes, zullen de klinische uitkomsten en patiëntkarakteristieken tussen de fenotypes worden vergeleken. Er zal een uitgebreidere beschrijving worden gemaakt van de kenmerken van patiënten binnen elk fenotype. De beschrijving van de fenotypes biedt de basis van de volgende fase. Fase 4: Bepalen welke fenotypes baat kunnen hebben bij welke interventies en begeleiding In vier focusgroepen (twee met patiënten en twee met experts) zal bepaald worden welk type ondersteuning/begeleiding en prehabilitatie-interventies past bij de verschillende fenotypes zoals gevonden in fase 2.
Om de prehabilitatiezorg betaalbaar te houden, is het van belang om zorg op maat te leveren. De wijze van aanbod is daarnaast van cruciaal belang voor het slagen van prehabilitatie. Niet elke patiënt heeft gesuperviseerde training nodig. Sommige patiënten hebben voldoende aan leefstijladviezen via een mobiele app, terwijl anderen wél gesuperviseerde begeleiding nodig hebben van een zorgprofessional.