Op 28 augustus 2014 heb ik een 'oral presentation' gegeven op het European Health Psychology Society congres te Innsbruck. De abstract van het artikel die ik gepresenteerd heb is gepubliceerd op de website van EHPS (zie bijgevoegd de link) The aim was to quantify the relationship between behavioural determinants and dental health behaviour among 9-18 year old children. Methods: Searches were conducted in PsycINFO, PubMed, CINAHL and EMBASE. In total 25 studies were included, which addressed 16 variables. A weighted average effect size correlation (WAES r) was calculated per determinant and dental health behaviour. According to Cohen (1988) effect sizes can be considered as small (r = 0.10), medium (r = 0.30) and large (r = 0.50). Findings: All WAES r’s were significant and revealed a positive relation between determinant and dental health behaviour. Large effects were found for coping planning and self-efficacy. Medium-to-large effects were found for the determinants: intention, affective attitude, and action planning. The WAES r was small-to-medium effects were found for: social norms, cognitive attitude, knowledge, parental oral health behaviour and parental cognitions. Discussion: Although the number of studies focusing on volitional factors are limited, the overall findings highlight the importance of volitional factors, rather than knowledge or motivational factors in explaining dental health behaviour. Refbacks There are currently no refbacks.
LINK
Attitudes of dental students regarding the provision of treatment tend to be dentist-centered; however, facilitating mixed student group formation could change such perceptions. The aim of this study was to investigate the perceived scope of practice of dental and dental hygiene students and whether their perceptions of task distribution between dentists and dental hygienists would change following an educational intervention consisting of feedback, intergroup comparison, and competition between mixed-group teams. The study employed a pretest-posttest single group design. Third-year dental students and second-year dental hygiene students at a university in The Netherlands were randomly assigned to intraprofessional teams (four or five members) and received team-based performance feedback and comparison. The intervention was finalized with an award ceremony for the best intraprofessional team. Before and after the intervention, students completed a questionnaire measuring their perceived distribution of ten tasks between dentists and dental hygienists. A total of 38 dental students and 32 dental hygiene students participated in the intervention-all 70 of those eligible. Questionnaires were completed by a total 88.4% (n=61) of the participants: 34 dental (89.5%) and 27 dental hygiene students (84.4%). Dental and dental hygiene students had similar perceptions regarding teeth cleaning (prophylaxis) (p=0.372, p=0.404) and, after the intervention, preventive tasks (p=0.078). Following the intervention, dental students considered four out of ten tasks as less dentist-centered: radiograph for periodontal diagnosis (p=0.003), local anesthesia (p=0.037), teeth cleaning (p=0.037), and periodontal treatment (p=0.045). Dental hygiene students perceived one task as being less dentist-centered after the intervention: radiograph for cariologic diagnosis (p=0.041). This study found that these dental and dental hygiene students had different opinions regarding the scope of practice for dentistry and dental hygiene. The number of redistributed tasks after the intervention was especially substantial among the dental students, although the amount of change per task was minimal. Half of all tasks were perceived as less dentist-centered as a result of the intervention.
DOCUMENT
AIMS: Attitudes of dentists and dental hygienists towards extended scope and independent dental hygiene practice are described in several studies, but the results are heterogenous. The purpose of this systematic review was to compare the attitudes of dentists and dental hygienists towards extended scope and independent dental hygiene practice.METHODS: PubMed, AMED and CINAHL were screened by two independent assessors to identify relevant studies. Only quantitative studies that reported the percentages of dentists' and dental hygienists' attitude towards extended scope and independent dental hygiene practice were included. The random-effects model was used to synthesise possible heterogenous influences.RESULTS: Meta proportions with regard to a positive attitude towards extended scope of practice are 0.54 for dentists and 0.81 for dental hygienists. Meta proportions of a positive attitude towards independent practice are 0.14 for dentists and 0.59 for dental hygienists. A meta analysis with regard to negative attitudes could only be performed on extended scope of practice and did not reveal a difference between the two professions. We obtained homogeneous outcomes of the studies included regarding negative attitudes of dentists . A minority of dentists hold negative attitudes towards extended scope of dental hygiene practice. Study outcomes regarding negative attitudes of dental hygienists were heterogeneous.CONCLUSIONS: Positive attitudes are present among a majority of dentists and dental hygienists with regard to extended scope of dental hygiene practice, while for independent dental hygiene practice this holds for a minority of dentists and a majority of dental hygienists.
DOCUMENT
In het PRIMa mond CARE project wordt onderzocht in hoeverre de mondgezondheid bijdraagt aan de voorspelling van kwetsbaarheid bij thuiswondende ouderen.Doel Het doel van het PRIMa mond CARE project is te onderzoeken in hoeverre mondgezondheid bijdraagt aan de voorspelling van kwetsbaarheid bij thuiswonende ouderen. Resultaten Voor het onderzoek zijn 1202 ouderen geïncludeerd, waarvan 45% mannen. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 73 jaar. De eerste resultaten laten verbanden zien tussen kwetsbaarheid en onderstaande gezondheidsfactoren: • het bezoeken van de tandarts voor een spoedconsult; • het ervaren van ongemakken in de mond; • het aanpassen van de voeding als gevolg van ongemakken in de mond en • het dragen van een gebitsprothese. De volgende artikelen over dit onderzoek zijn inmiddels gepubliceerd: 'Probing problems and priorities in oral health among community dwelling elderly in the Netherlands' in het International Journal of Health Sciences and Research. In het International Journal of Health Services is het artikel 'Needs in Sevice Provision for Older People: An comparison Between Greater Manchester (United Kingdom) and Utrecht (the Netherlands)' gepubliceerd. Recentelijk verscheen ‘’Measurement properties of oral health assessments for non-dental professionals in older people: a systematic review’’ in het BMC Geriatrics. Looptijd 01 november 2016 - 01 juli 2020 Aanpak De huisarts brengt met een softwareprogramma genaamd ‘’U-PRIM’’ de groep potentieel kwetsbare ouderen in kaart. De mensen uit deze screening komen in fase twee: U-CARE. Zij ontvangen een vragenlijst: de Groningen Frailty Indicator. Met de uitkomsten van de vragenlijsten worden de domeinen van kwetsbaarheid gedefinieerd. Deze mensen krijgen huisbezoek van een praktijkverpleegkundige die een zorgplan op maat maakt. De verpleegkundige screent tijdens dit bezoek de oudere ook op mondgezondheidsproblemen, naast de algemene gezondheidscontrole. Daarnaast zijn de gegevens uit het tandartsenbestand gekoppeld aan de gegevens van de huisarts. Ook zijn twee vragen over mondgezondheid toegevoegd aan de Groningen Frailty Indicator. Aan de deelnemers van het onderzoek is toestemming gevraagd om de tandartsgegevens op te vragen bij de tandarts en deze te koppelen aan de huisartsgegevens. Daarnaast zijn alle gegevens anoniem verwerkt.
Er is een toenemende vraag naar biologisch geproduceerde en afbreekbare smeermiddelen als alternatief voor op petroleum gebaseerde smeermiddelen. Het gebruik van op petroleum gebaseerde smeermiddelen heeft veel nadelen; er is een eindige voorraad van beschikbaar, ze dragen bij aan de emissie van broeikasgassen, zijn niet biologisch afbreekbaar en er zijn daarnaast zorgen over de ecotoxiciteit. Huidige Europese en Amerikaanse wetgeving schrijft voor dat, afhankelijk van het applicatiegebied, producten biologisch afbreekbaar, niet ecotoxisch mogen zijn en niet mogen accumuleren in het milieu. Plantaardige olie kan dienen als vervanger van op petroleum gebaseerde smeermiddelen, maar heeft als nadeel dat dit ten koste gaat van landbouwareaal en er dus competitie kan zijn met voedselproductie. Daarnaast beschikt de olie niet altijd over de juiste eigenschappen waardoor de gewenste levensduur niet bereikt wordt. Microbiële olie geproduceerd op koolstof afkomstig van hernieuwbare biomassa (rest-)stromen door Schwanniomyces occidentalis zou mogelijk als smeermiddel toegepast kunnen worden. Er is echter nog weinig bekend over de producteigenschappen en toepasbaarheid van deze microbiële olie in zijn huidige vorm als smeermiddel. In samenwerking met Van Meeuwen Lubrication wordt binnen dit project onderzocht wat de smerende eigenschappen van de microbiële olie zijn. Op basis van deze eigenschappen worden vervolgstappen geformuleerd om de microbiële olie aan te passen om tot een alternatief bio-smeermiddel te komen. Tevens zal gekeken worden naar het recycling van de olie na einde levensduur om te komen tot een circulair proces.