Bij Sport en Bewegen leven verschillende vragen rondom studiesucces. Een van de vragen die de opleiding heeft is gericht op de werking van drempels en de mogelijke invloed daarvan op het aantal langstudeerders. Sport en Bewegen geeft aan dat het lukt om langstudeerders te laten uitstromen, maar doordat er nieuwe langstudeerders bij blijven komen, de totale groep niet afneemt. Een factor die op de instroom van langstudeerders van invloed zou kunnen zijn is de aanwezigheid van drempels in het curriculum. Binnen het programma van Sport en Bewegen zijn er verschillende drempels in het curriculum ingebouwd. Ten eerste zijn er bepaalde eisen waaraan studenten moeten voldoen voordat zij aan de stage in het 3e jaar mogen beginnen. De opleiding biedt de studenten die nog niet met hun stage mogen beginnen de optie om alvast de vakken te volgen die ze anders ná de stage zouden krijgen. Deze vakken worden twee keer in het jaar aangeboden. Een andere optie is dat studenten het 2e jaar opnieuw doen. Door deze twee opties aan te bieden kunnen studenten die nog niet aan hun stage mogen beginnen hun achterstand wegwerken, actief met de studie bezig blijven en blijven ze in contact met de opleiding en klasgenoten
DOCUMENT
In de publieke dienstverlening gericht op de aanpak van schulden, werkloosheid en de inning van de eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en de wanbetalersregeling zijn lager opgeleiden oververtegenwoordigd. Publieke dienstverleners hebben aandacht voor deze groep maar zijn ook zoekend wat zij nodig heeft om haar weg in de verschillende voorzieningen beter te vinden. Om daar meer beelden bij te krijgen heeft het lectoraat Schulden en Incasso van het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de Hogeschool Utrecht onderzoek gedaan. De onderzoeksvraag luidt: Welke belemmeringen ervaren specifiek lager opgeleiden bij het gebruik van publieke dienstverlening op het terrein van sociale zekerheid en de financiële kant van het gebruik van zorg en wat is de doorwerking van deze belemmeringen?
DOCUMENT
Onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut uit 2001 laat zien dat zo'n 10 procent van de totale studentenpopulatie in het Nederlandse hoger onderwijs belemmeringen ondervindt op grond van iin of meer functionele beperkingen. De voortgaande digitalisering van leeromgevingen in het hoger onderwijs kan kansen bieden om een verschuiving van drempels te bewerkstelligen. Maar er lijkt een tegenstelling te bestaan tussen het insluitend en uitsluitend potentieel van digitaal hoger onderwijs, een toegankelijkheidsparadox. Voor sommige functionele beperkingen is er sprake van verhoogde toegankelijkheid, voor andere evenwel van een verslechterde situatie. Voor een belangrijk deel hebben we de toegankelijkheid van digitaal onderwijs zelf in handen. Er kunnen hierbij tal van technologische hulpmiddelen gebruikt worden, voor uiteenlopende vormen van beperking (visuele, auditieve, motorische, cognitieve en spraak-/taalbeperkingen). Ook bevatten elektronische leeromgevingen en andere softwareproducten veelal specifieke functionaliteiten om de toegankelijkheid van digitaal onderwijs te vergroten. Er worden in deze publicatie zogeheten 'steekkaarten' aangeboden voor een aantal van deze applicaties: korte en bondige beschrijvingen van hun toegankelijkheidskenmerken. Maar gebruikers van deze software hebben vaak niet of nauwelijks profijt van de beschikbare mogelijkheden, zodat een grote groep studenten onvoldoende toegang krijgt. Dit heeft ondermeer te maken met de onbekendheid van het thema toegankelijkheid van digitaal onderwijs en de mythologie daaromheen (toegankelijke websites zouden bijvoorbeeld saai zijn en geen lay-out kunnen bevatten). Er is een verhoogd bewustzijn in het Nederlandse hoger onderwijs nodig over het thema toegankelijkheid, met een continue samenwerkingsactie van organisaties die structureel werken rond studenten met functionele beperkingen en/of rond elektronische leeromgevingen.
DOCUMENT
Vrijwel elk evenement heeft een backstage area waar tijdelijke stroomvoorziening op diesel worden geplaatst. Bij deze test wordt de waterstof Volta op een dergelijke backstage area geplaatst in plaats van of naast een andere tijdelijke stroomvoorziening. Tijdens de test willen de HAN en Volta in aanvulling op het RAAK-mkb project H2-Modus data verzamelen over de werking van het waterstofsysteem en de processen rondom veiligheid en vergunningen. In tegenstelling tot een eenvoudig te plaatsen dieselgenerator dient bij het plaatsen van een waterstof systeem rekening gehouden te worden met een veiligheidszone rondom het systeem. Waterstof is namelijk een zeer licht ontvlambaar en explosief gas. Een van de testdoelen is dan ook bewustwording creëren van deze extra voorzorgmaatregelen. Dit bewustwordingstraject begint al bij de aanvraag van een waterstofsysteem en loopt tot na de afbouw van het evenement. We sluiten hierbij zo veel mogelijk apparaten aan die in andere gevallen door dieselgeneratoren van stroom worden voorzien. Het is een grote uitdaging voor bedrijven om de businesscase van toepassingen op waterstof positief te maken. Het H2-Modus project ontwikkeld daarom modellen en tools die de zogenaamde Total Cost of Ownership minimaliseert en drempels in de ontwikkeling en toepassing in de praktijk minimaliseert en verwerkt dit in een waterstof handbook speciaal voor deze bedrijven. Met de data uit deze test deze modellen en tools extra gevalideerd en verbeterd worden.
Onderzoek naar de vormgeving van het leerecosysteem Coolhaven Collab, een culturele proeftuin, in het kader van Rotterdamse cultuurbeleid 2021-2024. In het kader van de regioplannen in het cultuurbeleid is er plaats voor regionale proeftuinen. In de regio Rotterdam bestaat de proeftuin uit het project Campus Coolhaven. In Campus Coolhaven werken Maastheater/Maaspodium, Grounds/WMDC, Jeugdtheater Hofplein, Codarts, het Albeda College (MBO theater/dans /muziek) en schoolbestuur LMC (theatermavo; havo/vwo voor muziek en dans) samen. Al deze instellingen werken in Coolhaven. De ambitie is, aldus de aanvraag, “het bieden van ruimte en perspectieven aan creatief MBO-talent (16 tot 25 jarigen) binnen de podiumkunsten, dat daarmee kan doorstromen naar een diverse creatieve beroepspraktijk of het HBO kunstvakonderwijs”. Op de achtergrond speelt de observatie mee dat in de superdiverse stad Rotterdam een deel van het potentiële talent ‘onder de radar’ van de formele culturele infrastructuur blijft, en dat dat ongewenst is. In het project wordt daarom gewerkt aan het ‘slechten van drempels’ en daarbij wordt de informele culturele infrastructuur (grassroot-organisaties, bijvoorbeeld van minderheden in Rotterdam) actief betrokken. In het projectplan is € 20.000 gereserveerd voor een onderzoek naar MBO talent dat zich zowel binnen het formele circuit ontwikkelt als erbuiten in communities en het betrekken van mensen uit die communities bij het traject. Dit doen de proeftuinorganisaties door het scouten en volgen van een aantal talenten in verschillende fases, het uitnodigen van mensen uit die communities bij de instellingen voor kennismaking/workshops/ontmoetingen etc. Aan prof.dr. Evert Bisschop Boele, bijzonder hoogleraar ‘betekenis van cultuurparticipatie’ aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en lector Kunsteducatie aan de Hanzehogeschool Groningen, is gevraagd om met een plan te komen om dit onderzoek uit te voeren.
Naar een Toegankelijk en Duurzaam Landelijk Mobiliteitssysteem: De Kracht van Community Building, Micrologistiek en Peer-to-Peer Deelmobiliteit. In landelijke gebieden zijn mobiliteitsproblemen een groeiende uitdaging door afnemend openbaar vervoer en grote afstanden tot voorzieningen. Dit kan leiden tot vervoersarmoede en sociale isolatie. Ook is het toenemende aantal logistieke bewegingen ongewenst voor de leefbaarheid binnen woonkernen. Dit onderzoek verkent een geïntegreerde aanpak waarin community building, micro-logistiek en peer-to-peer (P2P) deelmobiliteit samenkomen om een duurzamer en inclusiever mobiliteitssysteem te ontwikkelen, dat bovendien de sociale cohesie van inwoners versterkt. Gemeenschappen spelen een cruciale rol in sociale veerkracht en collectieve zelforganisatie. Community building gaat verder dan het verbinden van mensen; het vereist strategische interventies om sociale structuren te versterken, sociaal kapitaal op te bouwen en duurzame samenwerking te stimuleren. Onderzoeken suggereren dat vertrouwen en gemeenschapswaarden een positieve invloed hebben op duurzame mobiliteitsoplossingen. Binnen dit project zullen wij onderzoeken op welke wijze een actieve community opgebouwd en gefaciliteerd kan worden die in hoge mate zelf-organiserend is en bezorgingen en autodelen omarmt. Het onderzoek combineert kwalitatieve en kwantitatieve methoden. Via interviews, focusgroepen en enquêtes brengen we behoeften, gedragsdrempels en bestaande gemeenschapsstructuren in kaart. Op basis van deze inzichten formuleren we concrete strategieën voor community-driven mobiliteit. In sessies met inwoners, ondernemers en gemeenten worden deze concepten verder beoordeeld en geoptimaliseerd. De resultaten bieden handvatten voor sociale, technologische, juridische, beleidsmatige en organisatorische ontwikkeling. Dit project levert daarbij een concreet model voor community-based mobiliteit en logistiek dat als basis dient voor verdere opschaling. De opgedane kennis wordt door het consortium gebruikt om een grotere vervolgaanvraag te formuleren. Met deze aanpak bouwen we aan realistische, haalbare oplossingen die bijdragen aan een toegankelijk en duurzaam landelijk mobiliteitssysteem.