Nature-based solutions (NBS) bieden veel kansen om de waterveiligheid te verhogen en tegelijkertijd natuurwaarden te versterken. In dit artikel worden zowel een aantal ecologische en juridische aspecten besproken als de consequenties van NBS in voorlanden tussen dijk en water, ten behoeve van het overstromingsrisicobeheer.
DOCUMENT
Het Studieloopbaanbegeleidingsinstrument Master Ecologische Pedagogiek (SLB-MEP) is een web-based zelfassessment voor (potentiële) studenten, dat de mate van overeenstemming tussen opleidingswaarden en studentvoorkeuren inventariseert. Het instrument biedt de mogelijkheid om de keuzeprocessen van studenten en de studieloopbaanbegeleiding op afstand te ondersteunen. Dit kan daarom ook voor initiële lerarenopleidingen van belang zijn. Het ontwikkelproces combineerde een gecontextualiseerde, kwalitatieve benadering met een kwantitatieve validatiestudie 1. Het bleek dat de betrouwbaarheid en validiteit voldoende zijn. Tevens zijn de gebruikerservaringen positief.
DOCUMENT
David Goldsborough, senior researcher Marine Policy en senior lecturer Kust- en Zeemanagemen, heeft onlangs zijn onderzoek over de toekomst van de pulsvisserij in de Waddenzee afgerond. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van het EVF1-project 'Uitvoeringsprogramma Brede Visie duurzame visserij in de Waddenzee'. De opkomst van het elektrisch vissen met de pulskor op garnalen laat visserijsector, maatschappelijke organisaties en overheid niet ongemoeid. De meningen over nut en noodzaak van dit vistuig zijn verdeeld. Zowel vanuit ecologische als economische overwegingen biedt de pulskor voordelen. Het gebruik van dit vistuig heeft echter ook onvoorziene economische en ecologische effecten, wat zorgt voor een debat over de toekomst van de pulsvisserij in de garnalenvisserij in Nederland. Het project 'Uitvoeringsprogramma Brede Visie duurzame visserij in de Waddenzee' wil graag een meer op feiten gebaseerd debat kunnen voeren over de toekomst van de pulskor. In dat kader heeft David de feiten over pulsvisserij in de garnalensector in een rapport bij elkaar gebracht.
DOCUMENT
In dit rapport wordt de kwaliteit van het lectoraat Geïntegreerd Natuur- en Landschapsbeheer geëvalueerd aan de hand van de input en output van het lectoraat, een evaluatie van “gebruikers” van het lectoraat (docenten, studenten en vertegenwoordigers van het werkveld), met een reflectie van de lectoren daarop en een schets van het toekomstperspectief van het lectoraat.De missie van het lectoraat ‘Geïntegreerd Natuur- en Landschapsbeheer’ is om de kennis, vaardigheden en competenties van kenniswerkers in het veld en afgestudeerden aan Van Hall Larenstein voor de opleiding Bos en Natuurbeheer beter te laten aansluiten bij de praktijk van het hedendaagse werkveld Natuur- en Landschapsbeheer. Onder geïntegreerd natuur- en landschapsbeheer verstaat het lectoraat een beheer of ontwikkeling van natuur en landschap waarbij conomische, ecologische, sociale en cultuurhistorische belangen samen worden gewogen, om te komen tot een duurzame bescherming, beleving en benutting van natuur en landschap. Door het combineren van sociale, ecologische en economische kennis is de terreinbeheerder van morgen beter toegerust om in te spelen op verschillende en soms tegengestelde wensen vanuit de maatschappij. Zo kan hij/zij kansen zien om natuur- en landschapswaarden te integreren in andere ruimtelijke functies, en het bestaande natuur- en landschapsbeheer koppelen aan andere wensen en belangen.
DOCUMENT
De maat is vol: jonge mensen spijbelen voor het klimaat. Maar de ecologische crisis is een crisis in ons denken, en daarmee ook een crisis in ons onderwijs. Het aangaan van de grote ecologische en economische uitdagingen is niet geholpen met ‘oud denken’. Ze vragen om mensen die minder atomistisch en meer ecologisch kunnen denken over hoe zaken elkaar beïnvloeden en met elkaar verbonden zijn. Leren kritisch te denken is niet genoeg. Ontwerpgericht leren denken en samen nieuwe kennis construeren, is cruciaal. Velen zien leren als een neurologisch of cognitief informatieverwerkingsproces. Leren is vooral een psychologisch proces waarbij kennis in-ter-actie ontstaat. In de rede wordt deze stelling conceptueel besproken en onderbouwd met semantische, sociale netwerkanalyses van student-interacties. De rede eindigt met handreikingen voor studenten en docenten voor responsief en kennisconstruerend leren.
DOCUMENT
In 2020 is de pilot ‘De kievit als boegbeeld van de melkveehouderij’ in Noordwest Overijssel uitgevoerd. De pilot bestond uit een ecologische en sociaaleconomische monitoring, deze rapportage gaat in op de sociaaleconomische monitoring. Door middel van twee enquêtes (vooraf en achteraf) is in beeld gebracht hoe de deelnemers zich verhouden ten opzichte van sociaalmaatschappelijke en bedrijfstechnische vraagstukken. Respondenten ervaren voordeel door het brengen van een maatschappelijke bijdrage en waardering uit de omgeving. De enquêtes tonen dat bij bijna een derde van de deelnemers de motivatie is toegenomen om de kievit te beschermen. Predatie heeft volgens de respondenten een grote negatieve invloed op de effectiviteit van de maatregelen en verlaagt daarnaast de motivatie van deelnemers. De deelnemers gaven achteraf aan het grootste positieve effect te zien bij respectievelijk het pakket Water, Combinatie, Stalmest, Rand en Basis. Iets minder dan de helft van de deelnemers vindt de financiële vergoeding voldoende. Voor een aantal pakketten is de wens dat de vergoeding hoger wordt, dit geldt hoofdzakelijk voor de pakketten Combinatie en Water. Kosten en opbrengstdervingen liggen respectievelijk in een lagere voerkwaliteit, meer arbeid en een verminderde grasopbrengst. Vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage door nesten te markeren en de werkdruk van pilotdeelnemers te verlichten.
DOCUMENT
Uit de Veluwe zijn talrijke sagen afkomstig. Om binnen het Veluwe-op-1-belevingsgebied Veluws Verleden vorm te geven aan de beleving van deze sagen heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijkheden voor een sagenroute. Dit onderzoek vond plaats binnen het kader van een stage. De eerste stap was een onderzoek naar plaatsgebonden sagen in het onderzoeksgebied, bestaande uit de gemeenten Apeldoorn, Ermelo, Epe, Putten en Nunspeet. Dit resulteerde in een verzameling van 83 volksverhalen. Hierna zijn er door middel van interviews criteria verzameld voor het verloop en de locatie van de route. Beoordeling van locaties en mogelijke routescenario’s door de onderzoeker, gevolgd door een focusgroep met belanghebbenden leidde uiteindelijk tot één fietsroute van circa 50 kilometer waarbij 10 sagen worden gepasseerd. Tenslotte wordt nog aandacht besteed aan de beleving en overdracht van deze sagen.
DOCUMENT
Biomimicry wordt vooral verbonden aan technologische ontwikkelingen. Er zijn veel voorbeelden van producten en innovaties op basis van de biologie. Ingenieurs, architecten, ontwerpers maken gebruik van nieuwe kennis die we hebben opgedaan en opdoen door met moderne middelen de natuur te bestuderen. Mauro Gallo geeft hiervan voorbeelden en gaat daar verder onderzoek naar doen. Van de natuur in haar geheel is meer te leren. In de praktijk van onderwijs, training,advies, consultancy en organisatieontwikkeling, wordt ‘de natuur’ vaak gebruikt als metafoor, als inspiratiebron of als voorbeeld voor allerlei processen zoals leiderschap, samenwerkingen, relaties, en de ontwikkeling van organisaties en de samenleving. Het gaat daarbij veelal over ecologische en veel minder vaak over biologische processen. Langzaam heeft zich de vraag opgedrongen of we in de sociale omgeving meer kunnen leren uit de natuur dan wat we oppervlakkig ‘zien’ en vaak in metaforen vertaald wordt. Meer holistisch bezien gaat het hier over de systemische kant, de complexiteit, de context en de samenhang. Kunnen we bijvoorbeeld aantonen dat fundamentele ecologische principes zoals kringlopen (lerend, zelf organiserend, zelfregulerend en zelfvoorzienend vermogen), successie, diversiteit en veerkracht, sociaal en samenwerkend gedrag, interconnectedness en interdependency toepassen in organisaties leiden tot duurzaam organiseren? In zijn lectoraat doet Mauro Gallo onderzoek naar de betekenis van technische innovaties in en voor de agro- en food sector, en naar de vraag of biomimicry onderbouwd kan worden zodat het bij kan dragen aan het sociaal wetenschappelijk domein. Tegelijkertijd is er een gerichte onderwijsvraag: is het logisch om vanuit ons groene DNA biomimicry-denken mee te nemen in ons onderwijs? Kun je biomimicry leren toepassen en kun je biomimicry toepassen in leren? (Hoe) kunnen we biomimicry toepassen in vmbo en mbo groen, in de lerarenopleiding meegeven aan toekomstige leraren, en opnemen in de professionalisering voor zittende docenten. Is het denkbaar dat het integraal onderdeel van de curricula in het (groene) hbo wordt gericht op het zoeken naar duurzame oplossingen voor vraagstukken in de beroepspraktijk? Zoals hierboven geschetst: genoeg praktijkvragen voor een lectoraat. Daarbij richt het zich echter niet alleen op het toepassen, maar nadrukkelijk op het wetenschappelijk onderbouwen van bio-inspired oplossingen en op het onderwijs.
DOCUMENT
Biomimicry wordt vooral verbonden aan technologische ontwikkelingen. Er zijn veel voorbeelden van producten en innovaties op basis van de biologie. Ingenieurs, architecten, ontwerpers maken gebruik van nieuwe kennis die we hebben opgedaan en opdoen door met moderne middelen de natuur te bestuderen. Mauro Gallo geeft hiervan voorbeelden en gaat daar verder onderzoek naar doen. Van de natuur in haar geheel is meer te leren. In de praktijk van onderwijs, training,advies, consultancy en organisatieontwikkeling, wordt ‘de natuur’ vaak gebruikt als metafoor, als inspiratiebron of als voorbeeld voor allerlei processen zoals leiderschap, samenwerkingen, relaties, en de ontwikkeling van organisaties en de samenleving. Het gaat daarbij veelal over ecologische en veel minder vaak over biologische processen. Langzaam heeft zich de vraag opgedrongen of we in de sociale omgeving meer kunnen leren uit de natuur dan wat we oppervlakkig ‘zien’ en vaak in metaforen vertaald wordt. Meer holistisch bezien gaat het hier over de systemische kant, de complexiteit, de context en de samenhang. Kunnen we bijvoorbeeld aantonen dat fundamentele ecologische principes zoals kringlopen (lerend, zelf organiserend, zelfregulerend en zelfvoorzienend vermogen), successie, diversiteit en veerkracht, sociaal en samenwerkend gedrag, interconnectedness en interdependency toepassen in organisaties leiden tot duurzaam organiseren? In zijn lectoraat doet Mauro Gallo onderzoek naar de betekenis van technische innovaties in en voor de agro- en food sector, en naar de vraag of biomimicry onderbouwd kan worden zodat het bij kan dragen aan het sociaal wetenschappelijk domein. Tegelijkertijd is er een gerichte onderwijsvraag: is het logisch om vanuit ons groene DNA biomimicry-denken mee te nemen in ons onderwijs? Kun je biomimicry leren toepassen en kun je biomimicry toepassen in leren? (Hoe) kunnen we biomimicry toepassen in vmbo en mbo groen, in de lerarenopleiding meegeven aan toekomstige leraren, en opnemen in de professionalisering voor zittende docenten. Is het denkbaar dat het integraal onderdeel van de curricula in het (groene) hbo wordt gericht op het zoeken naar duurzame oplossingen voor vraagstukken in de beroepspraktijk? Zoals hierboven geschetst: genoeg praktijkvragen voor een lectoraat. Daarbij richt het zich echter niet alleen op het toepassen, maar nadrukkelijk op het wetenschappelijk onderbouwen van bio-inspired oplossingen en op het onderwijs.
DOCUMENT
The main objective of the study is to determine if non-specific physical symptoms (NSPS) in people with self-declared sensitivity to radiofrequency electromagnetic fields (RF EMF) can be explained (across subjects) by exposure to RF EMF. Furthermore, we pioneered whether analysis at the individual level or at the group level may lead to different conclusions. By our knowledge, this is the first longitudinal study exploring the data at the individual level. A group of 57 participants was equipped with a measurement set for five consecutive days. The measurement set consisted of a body worn exposimeter measuring the radiofrequency electromagnetic field in twelve frequency bands used for communication, a GPS logger, and an electronic diary giving cues at random intervals within a two to three hour interval. At every cue, a questionnaire on the most important health complaint and nine NSPS had to be filled out. We analysed the (time-lagged) associations between RF-EMF exposure in the included frequency bands and the total number of NSPS and self-rated severity of the most important health complaint. The manifestation of NSPS was studied during two different time lags - 0–1 h, and 1–4 h - after exposure and for different exposure metrics of RF EMF. The exposure was characterised by exposure metrics describing the central tendency and the intermittency of the signal, i.e. the time-weighted average exposure, the time above an exposure level or the rate of change metric. At group level, there was no statistically significant and relevant (fixed effect) association between the measured personal exposure to RF EMF and NSPS. At individual level, after correction for multiple testing and confounding, we found significant within-person associations between WiFi (the self-declared most important source) exposure metrics and the total NSPS score and severity of the most important complaint in one participant. However, it cannot be ruled out that this association is explained by residual confounding due to imperfect control for location or activities. Therefore, the outcomes have to be regarded very prudently. The significant associations were found for the short and the long time lag, but not always concurrently, so both provide complementary information. We also conclude that analyses at the individual level can lead to different findings when compared to an analysis at group level. https://doi.org/10.1016/j.envint.2019.104948 LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/john-bolte-0856134/
MULTIFILE
In het SIA-project Natuurinclusieve Gebiedsontwikkeling onderzochten vier hogescholen - Aeres Hogeschool, Avans Hogeschool, Hogeschool van Amsterdam enHogeschool Van Hall Larenstein - drie schaalniveaus van gebiedsontwikkeling om de transitie naar natuurinclusieve gebiedsontwikkeling te versnellen. Gekoppeld aan driecasussen waren dit: gebouw (Spoorzone Waarder), straat (Knowledge Mile Park - KMP - Amsterdam), en gebied (Almere Centrum-Pampus).Tijdens de slotbijeenkomst van het project was er een posterexpositie georganiseerd waarbij op de posters de belangrijksteuitkomsten van diverse deelonderzoeken werden gepresenteerd. De posters van onderzoekers en studenten zijn in deze publicatie gebundeld.
DOCUMENT