Voor de komende jaren wordt een toename in elektrisch vervoer voorzien. Naast lichte elektrische vrachtvoertuigen betreft het elektrische bestel- en vrachtwagens met een hoger laadvermogen. Het opladen van die elektrische voertuigen betekent een extra belasting voor de elektrische infrastructuur.Gebruikers weten vaak niet wat ze al aan elektriciteit verbruiken op hun locatie, en (dus) ook niet wat ze nog kunnen uitbreiden met elektrische voertuigen binnen de huidige aansluitvoorwaarden. Door de Hogeschool van Amsterdam is daartoe het EVEC (Electric Vehicle Expansion Calculator) model ontwikkeld. Met informatie over de verschillende laadbehoeften van EV’s en op basis van data van het eigen energieverbruik, (uit de slimme meter of met zelf gemeten data), is met het model inzicht te verkijgen in wat er nog mogelijk is op de locatie.
Met de huidige maatschappelijke uitdagingen, zoals klimaat en transities op het gebied van de vermindering van beschikbare ruimte voor stedelijk goederenvervoer en de sterke groei in e-commerce wordt het steeds belangrijker om logistiek mee te nemen in het ruimtelijk ontwerp van een gebied. Hierdoor kan efficiënte bevoorrading worden gerealiseerd en overlast worden beperkt. Ook kan zo worden aangesloten bij stedelijke ambities omtrent schone en slimme stadslogistiek. Toch wordt logistiek vaak niet of beperkt meegenomen in de ruimtelijke planning bij het (her-)ontwikkelen van gebieden. Door vroegtijdig na te denken over hoe het logistieke systeem eruit moet zien kan in het stedelijke ontwerp rekening worden gehouden met het ruimtegebruik van logistiek. Dit kan inefficiënte inpassing achteraf voorkomen. Om een hulpmiddel te bieden voor steden is daartoe een methode ontwikkeld die een basis vormt voor het nadenken over hoe logistiek kan worden geïntegreerd in de ruimte bij nieuwe gebiedsontwikkelingen. Stadslogistiek kenmerkt zich door de grote diversiteit van stromen waarin elk logistiek segment (afval, bouw, express en pakket, facilitair, etc.) om een eigen aanpak vraagt. Om die reden is het uitgangspunt van de methode om eerst grip te verkrijgen op het verwachte aantal voertuigen per stadslogistiek segment voordat wordt gekeken naar welke logistieke oplossingen passend zijn. Op basis van de samenstelling van het nieuw te ontwikkelen gebied (type en grootte bedrijven, functies en aantal huishoudens) en de geobserveerde voertuigen in andere gebieden wordt daar een inschatting van gegeven. Vanuit hier kan met maatwerk een mix van logistieke oplossingen worden opgesteld dat aansluit bij het type logistiek en de kenmerken en plannen voor en rond het gebied. Stedenbouwkundige ontwerpers kunnen dit vervolgens meenemen, zodat logistiek een slim en integraal onderdeel wordt van het ontwerp.
Er is regelmatig discussie in Nederland rond het laadgedrag van Plug in Hybride Elektrische Voertuigen (PHEV’s) in vergelijking met full electric voertuigen (FEV’s). Veelal gaat het hierbij om de vraag in hoeverre fors-gesubsidieerde PHEV’s veel elektrisch laden en daadwerkelijk veel elektrische kilometers maken. Een veelgehoorde aanklacht is dat PHEV’s relatief weinig zouden laden, veelal op de verbrandingsmotor rijden en als zodanig onterecht in aanmerking komen voor subsidie.De Hogeschool van Amsterdam (HvA) doet onderzoek voor de vier grote gemeenten (G4: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht) en de Metropool Regio Amsterdam (MRA) waarbij laadgedrag op het publieke laadnetwerk wordt geëvalueerd. Sinds 2012 zijn hierbij meer dan 2 miljoen laadsessies geregistreerd op meer dan 6000 laadpunten op het publieke laadnetwerk van de G4 en MRA.De G4 en MRA worden regelmatig geconfronteerd met kritische geluiden over het laadgedrag van PHEV’s, waarbij de stimulering van elektrisch vervoer inclusief de ontwikkeling van laadinfrastructuur kritisch wor-den bekeken. De G4 en MRA hebben de HvA de vraag gesteld in hoeverre op basis van het gebruik van hun publieke laadinfrastructuur iets gezegd kan worden over het laadgedrag van PHEV’s in vergelijking met Full Electric voertuigen (FEV’s). Hiertoe is een analyse uitgevoerd om de volgende vragen te beantwoorden:1. Wat is de bijdrage van PHEV’s aan het totaal aantal schone kilometers gefaciliteerd door publieke laadinfrastructuur in de G4 en MRA? (in verhouding tot FEV’s).2. Is een trend waarneembaar in (i) frequentie van laden, en (ii) kilowattuur per sessie voor PHEV en FEV rijders?Deze rapportage maakt gebruik van de beschikbare laaddata van de publieke laadinfrastructuur in de vier grote steden en de MRA om uitspraken te doen over trends in laadgedrag van PHEV’s en de bijdrage aan schone kilometers.De belangrijkste eerste stap is hierbij om onderscheid te maken tussen PHEV’s en FEV’s. Immers in de hui-dige dataset (waar de HVA over beschikt) zijn RFID’s (i.e. unieke codes voor gebruikers op basis van een laadpasnummer) niet gekoppeld aan het type voertuigen (PHEV of FEV). Hoofdstuk 2 zet uiteen hoe op ba-sis van enkele variabelen de beschikbare RFID’s zijn in te delen als PHEV’s, FEV’s dan wel als Unknown (niet in te delen op basis van de data).
In de automotive sector vindt veel onderzoek en ontwikkeling plaats op het gebied van autonome voertuigtechnologie. Dit resulteert in rijke open source software oplossingen voor besturing van robotvoertuigen. HAN heeft met haar Streetdrone voertuig reeds goede praktijkervaring met dergelijke software. Deze oplossingen richten zich op een Operational Design Domain dat uitgaat van de publieke verkeersinfrastructuur met daarbij de weggebruikers rondom het robotvoertuig. In de sectoren agrifood en smart industry is een groeiende behoefte aan automatisering van mobiele machinerie, versterkt door de actuele coronacrisis. Veel functionaliteit van bovengenoemde automotive software is inzetbaar voor mobiele robotica in deze sectoren. De toepassingen zijn enerzijds minder veeleisend - denk aan de meer gestructureerde omgeving, lagere snelheden en minder of geen ‘overige weggebruikers’ – en anderzijds heel specifiek als het gaat over routeplanning en (indoor) lokalisatie. Vanwege dit specifiek karakter is de bestaande software niet direct inzetbaar in deze sectoren. Het MKB in deze sectoren ervaart daarom een grote uitdaging om dergelijke complexe autonome functionaliteit beschikbaar te maken, zonder dat men kan voorbouwen een open, sectorspecifieke softwareoplossing. In Automotion willen de aangesloten partners vanuit bestaande kennis en ervaring tot een eerste integratie en demonstratie komen van een beschikbare automotive open source softwarebibliotheek, aangepast en specifiek ingezet op rijdende robots voor agrifood en smart industry, met focus ‘pickup and delivery’ scenario’s. Hierbij worden de aanpassingen - nieuwe en herschreven ‘boeken’ in de ‘bibliotheek’ - weer in open source gepubliceerd ter versterking van het MKB en het onderwijs. Parallel hieraan willen de partners ontdekken welke praktijkvragen uit dit proces voortvloeien en welke onderliggende kennislacunes in de toekomst moeten worden ingevuld. Via open workshops met uitnodigingen in diverse netwerken worden vele partijen uitgenodigd om gezamenlijk aan de hand van de opgedane ervaringen van gedachten te wisselen over actuele kennisvragen en mogelijke gezamenlijke toekomstige beantwoording daarvan.
De Maatschappelijke Waarde van Fietsen Elektrische fietsen worden steeds populairder, zowel voor personen als voor vracht. Moderne e-bikes worden daarnaast steeds krachtiger waardoor de benodigde spierkracht ten opzichte van de elektromotor afneemt. Hiermee wordt het verschil tussen volledig elektrisch aangedreven voertuigen en e-(bak)fietsen steeds kleiner. Twee fietsfabrikanten, Van Raam en Nijland Cycling, krijgen regelmatig vragen over het ontwikkelen van voertuigen zonder trapaandrijving. Voor deze bedrijven, met een lange traditie in fietsenbouw, is het moeilijk inschatten in hoeverre een transitie naar 100% elektrisch zal doorzetten naast de markt voor fietsen met trapondersteuning. Vandaar dat men op zoek is naar de maatschappelijke meerwaarde, nu en in de toekomst, voor trapondersteuning, zowel voor personen als voor vrachtfietsen. Ontwikkeling en innovatie op een nieuw terrein (volledig elektrische aandrijving) kan interessant zijn, maar mocht blijken dat de huidige trend van het fietsen in de toekomst zal doorzetten, dan zullen deze bedrijven zich blijven richten op de doorontwikkeling van hun bestaande productlijnen. De verwachting is dat energieverbruik en gezondheid de meerwaarde voor fietsen zullen bepalen. Het doel van dit onderzoek is daarom om beter zicht te krijgen op de vraag wat de maatschappelijke waarde van fietsen is t.o.v. volledig elektrische aandrijving en wat dit betekent voor de fietsindustrie. De centrale vraag die zal worden beantwoord is: Hoe kan de maatschappelijke meerwaarde van fietsen (voor nu en de toekomst) worden bepaald en wat is dan de specifieke bijdrage van de spierkracht in ritten op een voertuig met trap-ondersteuning. Het resultaat is een eerste indicatie van de bijdrage van fietsers aan de energieprestatie en zullen aanbevelingen worden gedaan hoe een en ander kan worden vertaald naar gezondheidsclaims en andere maatschappelijke belangen. Deze zijn van belang bij het maken van een ontwerp voor een Maatschappelijke Kosten baten Analyse voor de fiets. (woorden samenvatting: 292; projectvoorstel: 1408 (t/m hoofdstuk 7))
In het klimaatakkoord is vastgelegd dat de uitstoot van CO2 in 2050 gereduceerd moet worden tot 95% ten opzichte van 1990. Het gebruik van fossiele brandstoffen heeft een significante impact op de uitstoot van schadelijke gassen. In het huidige tempo worden, ondanks de verkoop van elektrische voertuigen, de doelen niet gehaald. Het realiseren van de targets gedurende de transitieperiode is sterk afhankelijk van het succesvol toepassen van alternatieve brandstoffen in (reeds bestaande) verbrandingsmotoren. Bijvoorbeeld systemen die als “retro fit” op het bestaande voertuigenbestand toegepast kunnen worden en daarmee direct bijdragen aan de reductie van schadelijke emissies zonder de huidige fleet te vervangen. Een kansrijke alternatieve brandstof is Dimethyl Ether (DME) welke via diverse processen groen te produceren is. Deze brandstof kenmerkt zich door de circulaire productie en de verbranding zonder roet. Dat DME als alternatieve brandstof potentie heeft, is breed gedragen. Echter bestaat er nog onduidelijkheid welke verbrandingsmethode en injectiesysteem het meest geschikt zijn voor toepassing met DME. In dit KIEM-project wordt onderzocht welk brandstofsysteem en verbrandingsprincipe het meest geschikt is voor het toepassen van DME. Dit onderzoek levert het volgende op: -Inzicht in de voor- en nadelen van de verschillende concepten om een motor naar DME om te bouwen. -Inzicht in de juiste combinatie tussen concept en specifieke markt-toepassing. -Inzicht in het verbrandingsverloop en emissies van DME -Een Proof of Concept -Netwerkvorming en disseminatie Bij positieve resultaten van dit KIEM-project wordt het onderzoek voortgezet in een omvangrijker onderzoek, met als doelstelling de implementatie van DME-brandstofsystemen in de praktijk uit te voeren.