Inleiding: Bij mensen met verstandelijke beperkingen (VB) is obstipatie een van de meest voorkomende gezondheidsproblemen en de gevolgen kunnen groot zijn. Dit onderzoek beoogt een overzicht te geven van de prevalentie van, risicofactoren voor en (niet-)medicamenteuze behandeling van obstipatie bij mensen met VB. Daarnaast wordt de relatie tussen obstipatie, dysfagie en medicatie geanalyseerd.Methode: Het onderzoek bestond uit literatuur- en dossieronderzoek. Voor het systematische literatuuronderzoek werden de databases PubMed en Scopus doorzocht. Het dwarsdoorsnede (cross-sectionele) dossieronderzoek werd uitgevoerd bij zorginstelling Alliade. Data over aanwezigheid van obstipatie, laxantiagebruik, inzet van niet-medicamenteuze behandelingen en risicofactoren, waaronder dysfagie en medicatiegebruik, werden verzameld.Resultaten: De literatuur toonde sterk variërende obstipatie-prevalenties van 6 tot 94%. Het dossieronderzoek liet zien dat 24,3% van de cliënten een obstipatiediagnose heeft en 55% chronisch laxantia gebruikt. Risicofactoren voor obstipatie werden in de literatuur weinig gevonden. Risicofactoren gevonden in de dossiers waren mate VB, dysfagie en medicatie. Niet-medicamenteuze behandelingen voor obstipatie werden zelden gerapporteerd en betroffen fysiotherapeutische behandelingen, buikmassage en voedingssupplementen. Conclusie: De prevalentie van obstipatie en chronisch laxantiagebruik bleek hoog. Er is nog veel onduidelijk over risicofactoren en over de inzet van alternatieve behandelmethoden naast laxantia. Gezien de grote impact die obstipatie kan hebben op mensen met VB is verder onderzoek naar deze aandoening en de behandelmethoden wenselijk.
LINK
Kijkend naar de ontwikkelingen in de medische en farmaceutische zorg, concludeer ik dat het belang van innovaties niet altijd in overeenstemming is met de snelheid waarmee die innovaties hun plek krijgen in het standaardhandelingsarsenaal van zorgverleners. Veranderingen in de zorg gaan vaak langzaam en doorbraken worden slecht herkend. De vraag is hoe dit komt. Er blijken vele factoren van invloed op het mogelijke succes van een innovatie. Van groot belang is het inzicht dat innoveren meer is dan iets bedenken en dan maar aannemen dat het wel zal worden opgepikt door de (potentiële) doelgroep. Het aan de man brengen (‘dissemineren’) van de innovatie is mede bepalend voor een succesvolle implementatie. In de farmaceutische zorg is voor deze overbruggingsfunctie een belangrijke rol weggelegd voor de farmakundige. Mijn lectoraat, dat is gekoppeld aan de opleiding Farmakunde, zal zich bezighouden met het onderzoek naar het proces om farmaceutische innovaties te dissemineren. In deze openbare les licht ik de context en consequenties van dit onderzoeksthema nader toe. Ik begin met een uitleg van de farmakundige en diens toegevoegde waarde in het werkveld (hoofdstuk 1), en vervolg met een korte beschrijving van recente veranderingen binnen de zorg (hoofdstuk 2). In het begeleiden van die veranderingen ligt een belangrijke meerwaarde van de farmakundige, en de missie van dit lectoraat. Daarna (hoofdstuk 3) beschouwen we het innoveren in de (farmaceutische) gezondheidszorg in meer detail. Hoofdstuk 4 geeft diverse handvatten voor het kiezen van de juiste interventies om de afstand tussen de innovator en de toekomstige gebruiker te overbruggen en zodoende de toegang voor de gebruiker tot de innovatie te verbeteren. De keuze van de onderzoekslijnen van mijn lectoraat, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, is daarvan afgeleid
Als gevolg van de voortschrijdende extramuralisering worden burgers die een CVA (beroerte) hebben doorgemaakt, steeds eerder uit het ziekenhuis ontslagen en vindt revalidatie al in een vroegtijdige fase na het CVA in de eigen leefomgeving plaats. Verpleegkundigen en paramedici in de eerste lijn zien zich daardoor geconfronteerd met CVA-zorg van toenemende complexiteit, die tevens afstemming vraagt op de eigen leefomgeving en behoeften van deze patiënten. De eerstelijns infrastructuur voor interprofessionele samenwerking is echter beperkt, mede als gevolg van onvoldoende logistieke mogelijkheden voor frequent interdisciplinair overleg. Niettemin is samenwerking en communicatie door de betrokken zorgprofessionals een belangrijke randvoorwaarde voor het bieden van persoonsgerichte thuisrevalidatie ter bevordering van optimaal functionerende CVA-patiënten in hun dagelijkse leven. De inzet van technologie ter ondersteuning van eerstelijns samenwerking kan daaraan bijdragen. Een eerder uitgevoerd project in opdracht van de Topsector LSH, waarin de behoeften en wensen ten aanzien van mogelijkheden voor technologische ondersteuning van interdisciplinaire samenwerking zijn verkend, heeft een conceptontwerp van een digitaal CVA-portaal opgeleverd. Dit ontwerp voorziet professionals die betrokken zijn bij een CVA-patiënt van de mogelijkheid om relevante informatie te delen door inzage in geselecteerde delen van elkaars Elektronische Patiënten Dossiers (EPD’s). Omdat de patiënten als de eigenaar van het portaal en van hun eigen thuisrevalidatie worden gezien, is de toegankelijkheid van het CVA-portaal voor patiënten en hun naasten essentieel. Het doel van dit project is de doorontwikkeling van een conceptontwerp van een digitaal CVA-portaal in co-creatie met eindgebruikers op basis van inclusief actie-onderzoek en de evaluatie van de werkzaamheid en de toegankelijkheid voor zorgaanbieders èn zorgvragers. Wensen en behoeften van CVA-patiënten uit verschillende sociaaleconomische lagen en van verpleegkundigen en paramedici vormen de basis voor de totstandkoming van een CVA-portaal dat een efficiënt en effectief interprofessioneel revalidatieproces voor individuele patiënten en hun naasten ondersteunt en ook als zodanig ervaren wordt door patiënten.
Jaarlijks worden er in Nederland meer dan 1.6 miljoen mensen opgenomen in het ziekenhuis. Een ziekenhuisopname gaat voor veel mensen gepaard met verlies van conditie en een langdurig herstel. Fysieke inactiviteit van de patiënt gedurende de ziekenhuisopname is een belangrijke reden voor de afname van de zelfredzaamheid. Zonder medische noodzaak liggen patiënten 60-90% van de tijd in bed terwijl onderzoek laat zien dat spierkracht met 1 tot 5% per dag bedrust kan afnemen. Het beweeggedrag van de patiënt heeft in het ziekenhuis echter geen hoge prioriteit. Aan de andere kant laat literatuur zien dat het stellen van doelen (‘goal setting’) en het monitoren van eigen lichaamsfuncties (‘self-monitoring’) twee effectieve strategieën zijn om gedragsverandering teweeg te brengen. Binnen verschillende beweeginterventies bleek een stappendoel hét succesvolle ingrediënt. Daarom heeft consortiumpartner UMC Utrecht het initiatief genomen om fysieke activiteit als nieuwe maat te introduceren in de klinische zorg. Zij hebben recent in samenwerking met MKB-partijen Peercode en Pam een koppeling gerealiseerd met een beweegsensor en hun elektronisch patiëntendossier. Middels deze beweegsensor kan het beweeggedrag gemeten worden van patiënten waarmee bewegen als objectieve maat beschikbaar wordt voor zorgverleners én patiënten. Ondanks de technische koppeling, wordt het systeem nog weinig gebruikt. Fysiotherapeuten en verpleegkundigen werkzaam in het UMC Utrecht vragen naar concrete handvatten voor gepersonaliseerde inzet van het systeem. Zonder concreet plan of interventie voor zorgverleners en patiënten, bestaat het risico dat deze zorginnovatie niet of suboptimaal geïmplementeerd wordt, zoals vaak bij technologische innovaties gebeurt. Door met de Hogeschool Utrecht te gaan samenwerken zal, met studenten en medewerkers uit het werkveld, een beweegdoelinterventie worden ontwikkeld passend bij de behoeftes van zorgverleners en patiënten in de klinische setting om daarmee de kans op adoptie in de zorg te vergroten van deze veelbelovende technische innovatie.
Lector Janine Stubbe moest vanwege een schouderblessure haar professionele tenniscarrière opgeven. Dit is voor haar de drijfveer geweest om bewegingswetenschappen te gaan studeren en vervolgens haar onderzoekscarrière te wijden aan het voorkomen van gezondheidsklachten bij podiumkunstenaars (danser, musici en circusartiesten), sporters, studenten en patiënten. Janine verdient de Deltapremie, omdat ze een enorme verandering teweegbrengt in de beroepspraktijk, het onderwijs en haar onderzoeksdomein. 1. Impact beroepspraktijk Janine heeft in 2017 een SPRONG-subsidie ontvangen van 1,7 miljoen euro en heeft daarmee een landelijke onderzoeks- en kennisinfrastructuur voor de podiumkunstgeneeskunde opgezet. Aan dit netwerk zijn 37 organisaties verbonden, waardoor onderzoekers samenwerken met de beroepspraktijk (coaches, medische staf, docenten, artistieke leiding en podiumkunstenaars). Daarmee is de stap gezet van ad-hoc, top-down naar structureel, bottom-up onderzoek, waarbij het werkveld nauw betrokken is bij het opstellen en uitvoeren van onderzoeksprojecten. Dit heeft onder andere geresulteerd in een gezondheidsmonitor die door ruim 2.000 podiumkunstenaars wordt gebruikt en waarmee podiumkunstorganisaties inzicht krijgen in de omvang, aard en risicofactoren van blessures en mentale klachten. Met deze gegevens passen zij de jaarplanning aan en worden gezondheidsklachten voorkomen. Janine creëert ook impact binnen andere beroepspraktijken. Ze heeft haar applicatiekennis gebruikt om een innovatief elektronisch patiëntendossier voor fysiotherapeuten te ontwikkelen. Hierdoor is de administratietijd voor fysiotherapeuten gehalveerd en kunnen zij voor het eerst informatie van bijna 16.000 patiënten gebruiken om hun zorg te verbeteren. Op verzoek van fysiotherapeuten heeft Janine het bedrijf Smartfile opgericht om het product landelijk aan te bieden. 2. Impact onderwijs Janine heeft het Student Life programma opgezet. Dit onderwijsinitiatief bestaat uit fysieke en mentale screening en monitoring, een health & wellbeing curriculum en (para)medische zorg van het Codarts Health team. Deze drie Student Life programmaonderdelen verbeteren het welzijn van Codarts studenten en bereidt hen voor op hun fysiek en mentaal zware carrière als podiumkunstenaar. Codarts studenten hebben zes keer minder kans om tijdens hun studie geblesseerd te raken dan studenten van andere internationale podiumkunstopleidingen. In 2022 heeft Janine hiervoor de prestigieuze Nederlandse Hoger Onderwijspremie ontvangen en een Comenius Leadership Fellow. Janine is naast lector bij Codarts ook hoofd Onderzoek. Binnen deze functie besteedt zij veel aandacht aan het professionaliseren van onderwijzend personeel. Janine heeft gezorgd dat er bij Codarts interne promotiebeurzen kwamen, waardoor het aantal promovendi bij Codarts is verdubbeld sinds haar aanstelling. Ook heeft ze zich hard gemaakt voor een aanpassing in het Codarts personeelsbeleid, waardoor de functie van onderzoeker nu opgenomen is in het functiehuis. 3. Impact onderzoeksdomein Janine heeft de RAAK-award gewonnen voor haar bijdrage aan het onderzoeksdomein Performing Arts Medicine. Janine beheert namelijk de grootste internationale database op haar vakgebied en heeft 75 internationale artikelen gepubliceerd. Ze behoort wereldwijd tot de top 3 van meest publicerende onderzoekers in haar onderzoeksdomein. Haar onderzoek heeft geleid tot nieuwe wetenschappelijke inzichten, zoals meer aandacht voor mentale klachten en het belang van multidisciplinaire samenwerking met andere vakgebieden. Janine begeleidt op dit moment zeven promovendi als copromotor. Erasmus MC heeft haar aangesteld als universitair hoofddocent en zij is de beoogde hoogleraar voor de nieuwe leerstoel Performing Arts Medicine.