Background:Tobacco consumption is a leading cause of death and disease, killing >8 million people each year. Smoking cessation significantly reduces the risk of developing smoking-related diseases. Although combined treatment for addiction is promising, evidence of its effectiveness is still emerging. Currently, there is no published research comparing the effectiveness of blended smoking cessation treatments (BSCTs) with face-to-face (F2F) treatments, where web-based components replace 50% of the F2F components in blended treatment.Objective:The primary objective of this 2-arm noninferiority randomized controlled trial was to determine whether a BSCT is noninferior to an F2F treatment with identical ingredients in achieving abstinence rates.Methods:This study included 344 individuals who smoke (at least 1 cigarette per day) attending an outpatient smoking cessation clinic in the Netherlands. The participants received either a blended 50% F2F and 50% web-based BSCT or only F2F treatment with similar content and intensity. The primary outcome measure was cotinine-validated abstinence rates from all smoking products at 3 and 15 months after treatment initiation. Additional measures included carbon monoxide–validated point prevalence abstinence; self-reported point prevalence abstinence; and self-reported continuous abstinence rates at 3, 6, 9, and 15 months after treatment initiation.Results:None of the 13 outcomes showed statistically confirmed noninferiority of the BSCT, whereas 4 outcomes showed significantly (P<.001) inferior abstinence rates of the BSCT: cotinine-validated point prevalence abstinence rate at 3 months (difference 12.7, 95% CI 6.2-19.4), self-reported point prevalence abstinence rate at 6 months (difference 19.3, 95% CI 11.5-27.0) and at 15 months (difference 11.7, 95% CI 5.8-17.9), and self-reported continuous abstinence rate at 6 months (difference 13.8, 95% CI 6.8-20.8). The remaining 9 outcomes, including the cotinine-validated point prevalence abstinence rate at 15 months, were inconclusive.Conclusions:In this high-intensity outpatient smoking cessation trial, the blended mode was predominantly less effective than the traditional F2F mode. The results contradict the widely assumed potential benefits of blended treatment and suggest that further research is needed to identify the critical factors in the design of blended interventions.Trial Registration:Netherlands Trial Register 27150; https://onderzoekmetmensen.nl/nl/trial/27150
Scientific research on the quality of face detection systems keeps finding the same result: no matter how, when, and with which system testing is done, every time it is found that faces of people with a darker skin tone are not detected as well as the faces of people with a lighter skin tone.
LINK
Background: Blended face-to-face and web-based treatment is a promising mode to deliver smoking cessation treatment. In an outpatient clinic in a Dutch Hospital effectiveness of a blended treatment (BSCT) was compared to usual face-to-face treatment (F2F). The results from 6 months post-treatment follow-up are presented here.Methods: In this open-label two-arm non-inferiority RCT patients (N=344) of a Dutch outpatient smoking cessation clinic were assigned either to the blended smoking cessation treatment (BSCT, N=167) or a face-to-face treatment with identical ingredients and duration (F2F, N=177). CO-validated point prevalence abstinence at 6 months follow-up, taken shortly after end of treatment was analyzed. Intention-to-treat analyses were performed, retaining missing participants as continuing smokers. Non-inferiority was assessed based on a one-sided margin of five percentage points difference between arms. Additionally, a Bayes Factor was estimated (with a BF>3 supporting non-inferiority, and a <.3 rejecting non-inferiority).Method: At 6 months follow up, 23 BSCT participants (13.8%) and 31 F2F participants (17.5%) were abstinent, with a difference of 3.7% (95%CI: 11.4;-4.0) in favor of F2F. Furthermore, a BF=1.28 was found.Discussion: Based on observed biochemically validated abstinence rates, this RCT suggests that delivering outpatient smoking cessation treatment in a blended mode yields comparable quit rates as full face-to-face treatment mode. However, non-inferiority could not be supported conclusively. Ignoring patient preferences for either of the delivery modes may explain these inconclusive findings.
Massafabricage in de (MKB) maakindustrie is aan het veranderen in flexibele fabricage en assemblage van kleine series, klantspecifieke onderdelen en eindproducten. Hiervoor zijn nieuwe systemen voor het MKB nodig, waarin robots en mensen samen kunnen werken en die zich snel kunnen aanpassen aan nieuwe productieomstandigheden met lage opstartkosten. De ambitie van het project ?(G)een Moer Aan!? is om het herconfigureren van een robotsysteem voor een nieuwe taak in een productieomgeving net zo eenvoudig en snel te maken als het gebruik van een smartphone. Zo?n benadering biedt kansen om de skills van de operator te benutten. De operator kent immers zijn processen en de robot wordt zijn hulpje. Op vraag van betrokken mkb partners is de focus gelegd op een repeterende productiehandeling die in veel sectoren voorkomt en die relatief veel arbeidstijd kost: het indraaien van moeren en bouten in een object. De centrale onderzoeksvraag van het project luidt: Hoe kan een operator een robot eenvoudig, snel en veilig inleren om assemblage handelingen te verrichten voor het snel en robuust verbinden van bouten, moeren en ringen met objecten? Resultaat van dit praktijkgerichte onderzoeksproject is een algemeen bruikbare en gevalideerde ontwerpmethodiek voor de opzet van een gebruiksvriendelijke user interface van een boutmontagerobot op de werkvloer. Door slim gebruik van geïntegreerde inzet van CAD productinformatie, vision technologie en compliant (meegaand) gripping en placing wordt de robot zo veel als mogelijk vooraf automatisch geconfigureerd. Het projectconsortium dat het onderzoek gaat uitvoeren bestaat uit: " 13 bedrijven (12 mkb) actief als toeleverancier, system integrator of gebruiker op het terrein van industriële robotica (Yaskawa, ABB, Smart Robotics, Hupico, Festo, CSi, Demcon, Heemskerk Innovate, WWA, Van Schijndel Metaal, Van Beek, Tegema en Zest Innovate); " Hogescholen Fontys (penvoerder), Avans, Utrecht en NHL; " Kennisinstellingen TNO en DIFFER; " Coöperaties Brainport Industries, FEDA en Koninklijke Metaalunie; " De gemeente Eindhoven is betrokken als partner in de klankbordgroep. De gemeente ondersteunt het belang van dit project voor behoud en verbetering van arbeidsplaatsen in de maakindustrie. Er zullen circa 20 (docent)onderzoekers van de hogescholen en ongeveer 80 studenten betrokken worden bij dit project, die in de vorm van stages en afstudeeronderzoeken werken aan interessante vraagstukken direct afkomstig uit de beroepspraktijk. Naast genoemde meerwaarde voor het bedrijfsleven beoogt het project een verdere verankering van kennis en kunde in onderwijs en lectoraten en een vergroting van de kwaliteit van docenten en afstudeerders.
Communicatieprofessionals geven aan dat organisaties geconfronteerd worden met een almaar complexere samenleving en daarmee het overzicht verloren hebben. Zo’n overzicht, een ‘360 graden blik’, is echter onontbeerlijk. Dit vooral, aldus diezelfde communicatieprofessionals, omdat dan eerder kan worden opgemerkt wanneer de legitimiteit van een organisatie ter discussie staat en zowel tijdiger als adequater gereageerd kan worden. Op dit moment is het echter nog zo dat een reactie pas op gang komt als zaken reeds in een gevorderd stadium verkeren. Onderstromen blijven onderbelicht, als ze niet al geheel onzichtbaar zijn. Een van de verklaringen hiervoor is de grote rol van sociale media in de publieke communicatie van dit moment. Die media produceren echter zoveel data dat communicatieprofessionals daartegenover machteloos staan. De enige oplossing is automatisering van de selectie en analyse van die data. Helaas is men er tot op heden nog niet in geslaagd een brug te slaan tussen het handwerk van de communicatieprofessional en de vele mogelijkheden van een datagedreven aanpak. Deze brug dan wel de vertaling van de huidige praktijk naar een hogere technisch niveau staat centraal in dit onderzoeksproject. Daarbij gaat het in het bijzonder om een vroegtijdige herkenning van potentiële issues, in het bijzonder met betrekking tot geruchtvorming en oproepen tot mobilisatie. Met discoursanalyse, AI en UX Design willen we interfaces ontwikkelen die zicht geven op die onderstromen. Daarbij worden transcripten van handmatig gecodeerde discoursanalytische datasets ingezet voor AI, in het bijzonder voor de clustering en classificatie van nieuwe data. Interactieve datavisualisaties maken die datasets vervolgens beter doorzoekbaar terwijl geautomatiseerde patroon-classificaties de communicatieprofessional in staat stellen sociale uitingen beter in te schatten. Aldus wordt richting gegeven aan handelingsperspectieven. Het onderzoek voorziet in de oplevering van een high fidelity ontwerp en een handleiding plus training waarmee analisten van newsrooms en communicatieprofessionals daadwerkelijk aan de slag kunnen gaan.
In het project werken onderzoekers van het Lectoraat samen met publieke organisaties toe naar een tool waarmee onderstromen in het publieke debat rondom issues eerder kunnen worden opgemerkt. We exploreren met welk algoritme we patronen in geruchtvorming en mobilisatie kunnen opsporen, en tevens hoe we de interactie tussen newsroom-analisten en de output van een monitoring tool het beste kunnen vormgeven.Doel Het doel van dit project is een brede en structureel toepasbare aanpak van het issuemanagement: Hoe kunnen de communicatieprofessionals van publieke organisaties potentiële issues op sociale media vroegtijdig opmerken? Resultaten We willen dit bereiken door enerzijds kennis en inzicht te vergaren en anderzijds de uitkomsten daarvan voor publieke organisaties te vertalen in praktische handgrepen: tools, handleiding, training. Looptijd 01 oktober 2022 - 30 september 2024 Aanpak Via cases ingebracht door de praktijkpartners en focusgroepen staan we in nauw contact met het consortium. In de eerste werkpakketten onderzoeken we de verschillende cases aan de hand van discoursanalyse. De inzichten die we hierbij opdoen, gebruiken we vervolgens om te bekijken hoe we de interactie tussen mens en machine het beste kunnen vormgeven en wel zo dat er ten behoeve van de communicatie en het management van issues via interactieve visualisaties steeds weer triggers afgegeven worden. Op basis van de opgedane inzichten richten we een interface in. Deze maakt het analisten en communicatieprofessionals mogelijk om vroegtijdig issues te signaleren.