Purpose - The purpose of this paper is to analyze whether the fitness industry in Belgium is financially viable in its position as a growing commercial player within the framework of the European sport model where non-profit and public sport providers still have a strong impact. Design/methodology/approach - The authors evaluate the financial performance of the Belgian fitness industry using a time-trend analysis applying a cross-sectional research design for the years 2002 through 2007. Findings - The analysis shows that the Belgian fitness industry is not able to generate positive income figures despite large increases in sales revenues. In particular fitness chains generally accumulate losses. However, the Belgian fitness industry pursues an active investment policy resulting in high noncash expenses in depreciations negatively influencing accounting profit numbers. The operating cash flow generated by the Belgian fitness industry is, nevertheless, largely positive. Although no immediate liquidity problem exists, the fitness industry needs to improve its profitability in the long run in order to stay in business. Research limitations/implications - This study can be a starting point for further and more in depth financial performance evaluations of commercial actors in the field of sport. Differences and similarities between European countries should be investigated in order to generalize the findings. Practical implications - The conclusions could support regulators in policy decisions and business managers in strategic decisions relying on financial information in order to pilot their organization. Originality/value - Analyzing the financial performance of a sport industry at a national scale is challenging. However, this kind of analysis is not frequently performed for commercial sport providers such as the fitness industry. This is precisely where this paper wants to contribute.
Objective: To investigate the effects of a school-based once-a-week sports program on physical fitness, physical activity, and cardiometabolic health in children and adolescents with a physical disability. Methods: This controlled clinical trial included 71 children and adolescents from four schools for special education [mean age 13.7 (2.9) years, range 8–19, 55% boys]. Participants had various chronic health conditions including cerebral palsy (37%), other neuromuscular (44%), metabolic (8%), musculoskeletal (7%), and cardiovascular (4%) disorders. Before recruitment and based on the presence of school-based sports, schools were assigned as sport or control group. School-based sports were initiated and provided by motivated experienced physical educators. The sport group (n = 31) participated in a once-a-week school-based sports program for 6 months, which included team sports. The control group (n = 40) followed the regular curriculum. Anaerobic performance was assessed by the Muscle Power Sprint Test. Secondary outcome measures included aerobic performance, VO2 peak, strength, physical activity, blood pressure, arterial stiffness, body composition, and the metabolic profile. Results: A significant improvement of 16% in favor of the sport group was found for anaerobic performance (p = 0.003). In addition, the sport group lost 2.8% more fat mass compared to the control group (p = 0.007). No changes were found for aerobic performance, VO2 peak, physical activity, blood pressure, arterial stiffness, and the metabolic profile. Conclusion: Anaerobic performance and fat mass improved following a school-based sports program. These effects are promising for long-term fitness and health promotion, because sports sessions at school eliminate certain barriers for sports participation and adding a once-a-week sports session showed already positive effects for 6 months.
Background: Esophageal cancer and curative treatment have a significant impact on the physical fitness of patients. Knowledge about the course of physical fitness during neoadjuvant therapy and esophagectomy is helpful to determine the needs for interventions during and after curative treatment. This study aims to review the current evidence on the impact of curative treatment on the physical fitness of patients with esophageal cancer. Methods: A systematic literature search of PubMed, Embase, Cinahl and the Cochrane Library was conducted up to March 29, 2021. We included observational studies investigating the change of physical fitness (including exercise capacity, muscle strength, physical activity and activities of daily living) from pre-to post-neoadjuvant therapy and/or from pre-to post-esophagectomy. Quality of the studies was assessed and a meta-analysis was performed using standardized mean differences. Results: Twenty-seven articles were included. After neoadjuvant therapy, physical fitness decreased significantly. In the first three months after surgery, physical fitness was also significantly decreased compared to preoperative values. Subgroup analysis showed a restore in exercise capacity three months after surgery in patients who followed an exercise program. Six months after surgery, there was limited evidence that exercise capacity restored to preoperative values. Conclusion: Curative treatment seems to result in a decrease of physical fitness in patients with esophageal cancer, up to three months postoperatively. Six months postoperatively, results were conflicting. In patients who followed a pre- or postoperative exercise program, the postoperative impact of curative treatment seems to be less.
De technische en economische levensduur van auto’s verschilt. Een goed onderhouden auto met dieselmotor uit het bouwjaar 2000 kan technisch perfect functioneren. De economische levensduur van diezelfde auto is echter beperkt bij introductie van strenge milieuzones. Bij de introductie en verplichtstelling van geavanceerde rijtaakondersteunende systemen (ADAS) zien we iets soortgelijks. Hoewel de auto technisch gezien goed functioneert kunnen verouderde software, algorithmes en sensoren leiden tot een beperkte levensduur van de gehele auto. Voorbeelden: - Jeep gehackt: verouderde veiligheidsprotocollen in de software en hardware beperkten de economische levensduur. - Actieve Cruise Control: sensoren/radars van verouderde systemen leiden tot beperkte functionaliteit en gebruikersacceptatie. - Tesla: bij bestaande auto’s worden verouderde sensoren uitgeschakeld waardoor functies uitvallen. In 2019 heeft de EU een verplichting opgelegd aan automobielfabrikanten om 20 nieuwe ADAS in te bouwen in nieuw te ontwikkelen auto’s, ongeacht prijsklasse. De mate waarin deze ADAS de economische levensduur van de auto beperkt is echter nog onvoldoende onderzocht. In deze KIEM wordt dit onderzocht en wordt tevens de parallel getrokken met de mobiele telefonie; beide maken gebruik van moderne sensoren en software. We vergelijken ontwerpeisen van telefoons (levensduur van gemiddeld 2,5 jaar) met de eisen aan moderne ADAS met dezelfde sensoren (levensduur tot 20 jaar). De centrale vraag luidt daarom: Wat is de mogelijke impact van veroudering van ADAS op de economische levensduur van voertuigen en welke lessen kunnen we leren uit de onderliggende ontwerpprincipes van ADAS en Smartphones? De vraag wordt beantwoord door (i) literatuuronderzoek naar de veroudering van ADAS (ii) Interviews met ontwerpers van ADAS, leveranciers van retro-fit systemen en ontwerpers van mobiele telefoons en (iii) vergelijkend rij-onderzoek naar het functioneren van ADAS in auto’s van verschillende leeftijd en prijsklassen.
Er is momenteel een enorme groei op het gebied van consumentenproducten om activiteiten en bewegingen te meten; zowel voor de fitnessindustrie (bv. Fitbit, Jawbone) als in de gaming wereld (bv Kinect, Wii). Bedrijven op het gebied van zorgtechnologie vragen zich af of zij producten en diensten kunnen ontwikkelen op basis van deze technologie. In dit project richten we ons specifiek op de vraag van de bedrijven of met deze producten het valrisico van ouderen kan worden ingeschat. De incidentele metingen in een klinische omgeving kunnen dan worden vervangen door continue metingen in het dagelijks leven. Het onderzoek dat wordt uitgevoerd betreft het bepalen van de nauwkeurigheid, robuustheid en acceptatie van technologie om in realistische omgevingen (hier: woonomgeving en ziekenhuisom-geving) de bewegingskenmerken van ouderen te meten. Het onderzoek wordt ingericht rond de onderzoeksvraag: Hoe kunnen technologieën voor bewegingsregistratie die zich hebben bewezen in een labsetting worden ingezet in de woonomgeving en in het ziekenhuis, ten behoeve van het inschatten van val-risico bij ouderen? Het onderzoek zal worden uitgevoerd in twee parallel lopende cases: valrisico meten in de woon-omgeving en valrisico meten in het ziekenhuis. In beide gevallen wordt een living lab aanpak ge-volgd: de technologische oplossingen van de MKB worden op iteratieve wijze, in de praktijk , be-studeerd en verder ontwikkeld. Ook de inbedding van de technologie in het zorgproces wordt in het onderzoek meegenomen. De kennis die wordt opgedaan zal worden gebruikt door de participerende MKB in nieuwe pro-ducten en diensten. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team bestaande uit de Hogeschool van Amsterdam (Domein Digitale Media en Creatieve Industrie en Domein Gezond-heid), de Vrije Universiteit (Bewegingswetenschappen), het AMC (Geriatrie), zorgaanbieders Cor-daan en Amsta en de participerende MKB. De resultaten zullen worden gepresenteerd op twee publieke seminars, in vakbladen en op we-tenschappelijke conferenties.
Ballet en moderne dans zijn een vorm van topsport. De druk op dansers is enorm. Lange en intensieve werkdagen, veel reizen en verschillende werkplekken maken het lastig om lichaam en geest goed te verzorgen. Hierdoor liggen blessures en mentale klachten op de loer. Nederlandse dansgezelschappen willen meer aandacht gaan besteden aan preventieve maatregelen om fysieke en mentale problemen bij hun dansers te voorkomen. Het ontbreekt hen echter aan kennis en kunde om dit innovatieve vraagstuk op te kunnen pakken. Het Nationale Ballet en het Scapino Ballet hebben het lectoraat Performing Arts Medicine van Codarts (Hogeschool voor de Kunsten Rotterdam) benaderd om antwoord te krijgen op de vraag hoe dansers op de hoogste podia, op gezonde wijze, hun beste performance kunnen laten zien. Gezamenlijk is deze praktijkvraag omgevormd naar drie onderzoeksdoelstellingen: 1. Opstellen van meetinstrumenten om de fysieke en mentale gezondheid van dansers te screenen en te monitoren; 2. Ontwerpen van een web-based systeem dat automatisch en real-time informatie uit de ontwikkelde meetinstrumenten kan inlezen, analyseren en interpreteren; 3. Ontwikkelen van een Fit to Perform protocol dat aanbevelingen geeft ten aanzien van het verbeteren van de fysieke en mentale gesteldheid van de danser. Het consortium bestaat uit de volgende organisaties: - Praktijkgerichte onderzoeksinstellingen: Codarts Rotterdam en Hogeschool van Amsterdam; - Universiteiten: ErasmusMC, Technische Universiteit Eindhoven en Vrije Universiteit Amsterdam; - Praktijkinstellingen: Het Nationale Ballet en het Scapino Ballet; - Overige instellingen: het Nederlands Paramedisch Instituut (NPi) en het Nationale Centrum Performing Arts (NCPA). Bij de samenstelling van het consortium is gekozen voor een goede mix tussen praktijkorganisaties, onderzoeksinstituten en onderwijsinstellingen. Daarnaast is er sprake van cross-sectorale samenwerking doordat kennis vanuit de podiumkunsten, sport, gezondheidszorg, onderwijs en technologie met elkaar verbonden wordt.