Nu ouderen worden geacht zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, blijkt er grote behoefte aan woonvormen die tussen zelfstandig wonen in de eigen woning en het verpleeghuis in liggen. Dit heeft geleid tot het ontstaan van allerlei nieuwe woonvormen, waarvan een belangrijk deel is gericht op geclusterd wonen. Hiermee wordt bevorderd dat ouderen elkaar ontmoeten en wordt beoogd eenzaamheid tegen te gaan en het welzijn van de ouderen te verhogen. Deze geclusterde woonvormen variëren van appartementencomplexen met een ontmoetingsruimte tot wooncomplexen die gerealiseerd worden voor en/of door een groep ouderen die er bewust voor kiezen met gelijkgestemden samen te gaan wonen, om samen activiteiten te ondernemen en naar elkaar om te kijken.Aan het bouwen van geclusterde woonvormen voor gelijkgestemde zelfstandig wonende ouderen liggen de hypothesen ten grondslag dat als deze ouderen bij elkaar gaan wonen, zij gezamenlijk activiteiten gaan ondernemen en naar elkaar omkijken, en dat zij hierdoor langer zelfstandig kunnen blijven wonen en minder, of minder snel, een beroep zullen doen op formele betaalde (thuis)zorg en ondersteuning. Vanuit het Netwerk Vitaliteit worden deze hypothesen onderzocht en is een onderzoeksplan opgesteld voor een langjarig onderzoek. Onderdeel van fase 1 is een kwalitatief onderzoek naar de relatie tussen het type geclusterde woonvorm en het welzijn dat ouderen ervaren. Dit onderzoek is uitgevoerd door het lectoraat Gezonde Stad van de Hanzehogeschool Groningen. In dit rapport wordt voor “naar elkaar omkijken” de term “noaberschap” gebruikt.De onderzoeksvragen zijn:1. Wat voor ontmoetingsplekken en andere voorzieningen vinden de bewoners belangrijk en hoe worden die gebruikt?2. Wat voor onderlinge sociale contacten hebben de bewoners en wat doen zij samen?3. Hoe kijken de bewoners aan tegen noaberschap en hoe pakt dat uit in de praktijk?4. Heeft het samenwonen binnen een geclusterde woonvorm voor ouderen waarbij bewust wordt gekozen voor noaberschap meerwaarde ten opzichte van samenwonen binnen een geclusterde woonvorm waarbij niet bewust wordt gekozen voor noaberschap, en zo ja, wat is die meerwaarde?De data zijn verzameld door middel van interviews met bewoners van acht geclusterde woonvormen voor senioren. Vier van deze wooncomplexen zijn gericht op ouderen die er bewust voor kiezen samen te wonen met een groep gelijkgestemden die naar elkaar willen omkijken. Bij de andere vier wooncomplexen kiezen ouderen er niet bewust voor naar elkaar om te kijken.Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de respondenten van de wooncomplexen voor ouderen die bewust kiezen voor noaberschap over het geheel genomen (nog) tevredener zijn dan de respondenten van de andere wooncomplexen, dat zij meer gebruik maken van de ontmoetingsruimte, dat zij meer sociale contacten hebben en minder last van eenzaamheid, dat zij vaker deelnemen aan gezamenlijke activiteiten, dat zij vaker hulp ontvangen van of bieden aan medebewoners en dat zij er meer op vertrouwen dat medebewoners ook in de toekomst bereid zullen zijn andere bewoners inclusief henzelf hulp te bieden.5Het onderzoek resulteert in de volgende aanbevelingen:Voor de initiatiefnemers van wooncomplexen voor ouderen die bewust kiezen voor noaberschap:1. Bij de start van een wooncomplex de bewoners begeleiding aanbieden bij het bestuur van de bewonersvereniging en het vormgeven van zelforganisatie, op een zodanige wijze dat deze begeleiding aansluit bij de eigen initiatieven van de bewoners en deze versterkt.2. Continue aandacht voor het realiseren van qua leeftijd divers samengestelde bewonersgroepen, zowel voor bestaande als nieuwe wooncomplexen.Voor het bestuur van de bewonersvereniging:3. Samen met alle bewoners afspraken maken over wat er uit de gezamenlijke pot wordt betaald en wat niet.Voor de onderzoekers van het Netwerk Vitaliteit:4. Vervolgonderzoek naar geclusterde woonvormen voor ouderen die bewust kiezen voor noaberschap met betrekking tot:o in hoeverre het zowel de tweede lichting bewoners als bewoners van de sociale huurwoningen lukt er tussen te komen bij de eerste groep bewoners die met elkaar is gestart en wat hiervoor succesfactoren zijn;o In hoeverre en hoe bewoners elkaar daadwerkelijk ondersteunen als een deel van hen meer hulp nodig heeft en wat succesfactoren zijn om te bewerkstelligen dat bewoners elkaar zo goed en zo lang mogelijk ondersteunen en zich hierbij ook prettig voelen.5. Vervolgonderzoek naar succesfactoren die ertoe bijdragen dat bewoners van geclusterde woonvormen op een prettige manier contact met elkaar hebben en eenzaamheid wordt tegengegaan.
DOCUMENT
Geclusterde woonvormen voor zelfstandig wonende senioren lijken een oplossing om de vergrijzing het hoofd te bieden. Stimuleren van het naar elkaar omkijken zou het mogelijk maken dat ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen en minder eenzaam zijn. Hierdoor wordt wonen in een zorginstelling uitgesteld of zelfs voorkomen. Maar hoe houdbaar is het concept van onderlinge hulpverlening als de bewoners steeds ouder worden en welke kansen zijn er voor geclusterd wonen in de toekomst?
LINK
In dit rapport, Nieuwe woonvormen voor bijzondere doelgroepen, staan bewoners centraal die moeite hebben met zelfstandig wonen in een reguliere woning. Ze worden als ‘bijzondere groepen’ aangeduid, in het bijzonder gaat het om daklozen, verslaafden, ex-gedetineerden, psychiatrische patiënten, mensen met een verstandelijke handicap, mishandelde vrouwen, en de beruchte, wat diffuse categorie van ‘de zorgmijders’. Er is een omvangrijk institutioneel circuit die deze groepen helpt met ‘wonen’. In dit institutionele circuit spelen woningcorporaties een belangrijke rol, maar ook zorginstellingen (GGZ, verslavingszorg), reclassering, en instellingen op het terrein van de maatschappelijke opvang (zorg voor daklozen, vrouwenopvang). Genoemde instanties geven de verschillende groepen vormen van ‘woonondersteuning’ of ‘woontoezicht’ in milde en meer straffe varianten. Leidende vraag in Nieuwe woonvormen voor bijzondere doelgroepen is: wat is er te verbeteren op het punt van leren wonen en het geven van maatschappelijke kansen aan deze groepen? Is sociale stijging in hun geval mogelijk? Kunnen ze uit een situatie van afhankelijkheid naar een meer onafhankelijke vorm van wonen groeien? Om die vraag te beantwoorden zijn zes projecten nader bekeken. Projecten die als vernieuwend te boek staan. Woningcorporaties hebben in het geval van (1) Flexibel Wonen, Rotterdam-Rijnmond (2) Nieuwe Energie, Leiden en (3) Begeleid Wonen, Hoogezand, aan de basis van deze nieuwe woonvormen gestaan; het gaat respectievelijk om (1) De Nieuwe Unie/Woonstad Rotterdam, Com- Wonen en PWS, (2) Portaal en (3) Lefier. Maar ook bij Yes, Amsterdam, is een woningcorporatie betrokken (Eigen Haard). In het geval van Omnizorg ligt het initiatief bij de gemeente, en ’t Groene Sticht is een burgerinitiatief.
DOCUMENT
Sinds een aantal jaren is het beleid in Nederland dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig wonen. Vooral geclusterde woonvormen met zelfstandige wooneenheden en een ontmoetingsruimte zijn populair. Het initiatief hiertoe wordt veelal genomen door een woningcorporatie of projectontwikkelaar, maar ook steeds vaker door groepen ouderen. Zij willen zelfstandig maar geclusterd wonen om een gemeenschap te vormen, samen activiteiten te ondernemen en naar elkaar om te kijken. Maar in hoeverre voldoet dit samenwonen aan hun verwachtingen?
LINK
Veranderingen in de samenleving vragen om aanpassingen in de manier waarop mensen willen wonen. De gemeente Houten streeft naar een inclusieve samenleving, waarin we het belangrijk vinden dat iedereen de kans krijgt om mee te doen in de maatschappij en erbij te horen. Gemengde woonvormen, zoals De Molen, sluiten goed aan bij deze koers. In deze woonvormen krijgen kwetsbare mensen de mogelijkheid om, onder begeleiding, te wonen met mensen die er bewust voor kiezen om hen in het dagelijks leven een handje te helpen. Dit gebeurt op basis van gelijkwaardigheid vanuit ieders kwaliteiten en bijdrage. Lectoraat Innovatie Maatschappelijke Dienstverlening, onderdeel van het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de Hogeschool Utrecht, voerde het onderzoek ter evaluatie van dit gemengd wonen project waarvan deze rapportage verslag doet uit.
DOCUMENT
De respondenten van de wooncomplexen voor ouderen die bewust kiezen voor noaberschap zijn over het geheel genomen (nog) tevredener dan de respondenten van de andere wooncomplexen. Zij maken meer gebruik van de ontmoetingsruimte, hebben meer sociale contacten en minder last van eenzaamheid. Ook nemen zij vaker deel aan gezamenlijke activiteiten. Verder ontvangen zij vaker hulp van medebewoners en bieden zij ook vaker hulp aan. Tot slot vertrouwen zij er meer op dat medebewoners ook in de toekomst bereid zullen zijn andere bewoners inclusief henzelf hulp te bieden.Nederland vergrijst in hoog tempo. Dit levert verschillende maatschappelijke vraagstukken op, waaronder het realiseren van passende woon- en zorgvormen voor senioren. Zo kiezen steeds meer groepen ouderen ervoor om samen met gelijkgestemden te gaan samenwonen. Dit gebeurt bijvoorbeeld binnen wooncomplexen zoals Knarrenhof, of het Groningse Ebbingehof.erondersteld wordt dat ouderen binnen deze wooncomplexen vaker samen activiteiten ondernemen en meer naar elkaar omkijken, ook wel noaberschap geheten. Hierdoor zouden zij langer zelfstandig kunnen blijven wonen en minder, of minder snel, formele zorg nodig hebben. Dit zou betekenen dat zij meer welzijn ervaren dan bewoners van een “standaard” geclusterde woonvorm voor ouderen, zoals een seniorenappartement met ontmoetingsruimte. Het lectoraat Gezonde Stad heeft deze aanname onderzocht.De data zijn verzameld door middel van interviews met bewoners van acht geclusterde woonvormen voor senioren. Vier van deze wooncomplexen zijn gericht op ouderen die er bewust voor kiezen samen te wonen met een groep gelijkgestemden die naar elkaar willen omkijken. Bij de andere vier wooncomplexen kiezen ouderen niet actief voor noaberschap. De interviews zijn afgenomen door studenten van de Hanzehogeschool en Hogeschool Rotterdam.Doel van het onderzoek is na te gaan of bewoners van een wooncomplex voor senioren waarbij bewust wordt gekozen voor noaberschap, meer samen doen en meer naar elkaar omkijken dan bewoners van een wooncomplex waar noaberschap geen bewuste keuze is.Dit onderzoek is onderdeel van een langjarig onderzoek vanuit het Netwerk Vitaliteit.
Beschermd thuis staat voor een beweging die ernaar streeft wonen en passende onder-steuning voor inwoners met een psychische kwetsbaarheid te realiseren. Met beschermd thuis wordt niet alleen verwezen naar een veilige woonplek met passende ondersteuning, maar ook naar je thuis voelen in de samenleving, en daarin sociaal en maatschappelijk tot tevredenheid kunnen functioneren. Het staat voor een omslag van alleen het bieden van individuele bescherming en begeleiding naar ondersteuning bij en het realiseren van mogelijkheden voor participatie. Het omvat ook het werken aan sociale inclusie; om mens onder de mensen te kunnen zijn, in contact met anderen in een gastvrije samenleving (Simplican, 2015). Hoewel beschermd thuis de beleidstitel is waarmee deze ontwikkeling wordt aangeduid, dekt dit feitelijk niet de lading. Het draait erom dat mensen met een psychische kwetsbaarheid zich thuis voelen in de samenleving. Daarom kozen we dit als titel voor deze publicatie. We lenen deze titel van een publicatie van Hella van de Beek en Jan Willem Zuthem uit 2002. Veel van wat in dit boek werd beschreven, toen onder de noemers vermaatschappelijking en maatschappelijke steunsystemen, is nu meer dan ooit aan de orde. Uit onze onderzoeken blijkt dat het realiseren van deze omslag nog niet zo eenvoudig is. Tegelijkertijd zijn er mooie voorbeelden van initiatieven die behulpzaam zijn bij je thuis voelen in de samenleving. Doel van deze publicatie is om gemeenten, maatschappelijke partners en cliëntorganisa-ties inzicht te geven in wat de uitdagingen zijn om tot een beschermd thuis te komen en wat mogelijke handvatten of inspirerende voorbeelden kunnen zijn als antwoord daarop. Daarbij maken we gebruik van de opbrengsten van het leernetwerk Beschermd Thuis en de leernetwerken in regio Utrecht en Flevoland waar we als onderzoekers eerder bij betrokken waren1. Maar eerst gaan we in op de context en inhoud van de beweging van beschermd wonen naar beschermd thuis.
DOCUMENT
De sector Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang (BW/MO) heeft te maken met een groeiend aantal forensische cliënten. Er is behoefte aan een overzicht van best practices, do’s en don’ts in het methodisch handelen bij deze doelgroep. De vraag die we met dit onderzoek willen beantwoorden is: Welke best practices zijn er in de BW/MO-sector voor de begeleiding van en zorg aan forensische cliënten? In het huidige onderzoek zijn - na een literatuurverkenning - op systematische wijze de ervaringen van forensisch sociaal werkers en cliënten verzameld en bestudeerd. Dit werd op verschillende manieren gedaan in drie fases: Fase 1: Verkenning: groepsinterviews bij 15 BW/MO-instellingen Fase 2: Verdieping: 11 casuïstiekbesprekingen bij BW/MO-instellingen Fase 3: Uitwisseling: een onlinebijeenkomst (forensisch carrousel) De forensische doelgroep binnen de BW/MO bestaat voornamelijk uit mannen met multiproblematiek, zoals verslaving, agressie en psychiatrische problemen. Ze wonen in verschillende beschermde woonvormen met meer of minder zelfstandigheid en (ambulante) begeleiding. De belangrijkste best practices die professionals tijdens de verkenning noemden zijn: het bieden van een duidelijke structuur en heldere kaders, investeren in de werkalliantie (onder andere vanuit de presentiebenadering), goede samenwerking met ketenpartners met duidelijke afspraken over ieders taken en verantwoordelijkheden, herstelgericht werken aan kleine doelen, werken aan destigmatisering, werken met signaleringsplannen en risicotaxaties, zorgvuldig plaatsen van cliënten en de inzet van vrijwilligers en forensische ervaringsdeskundigen. Een deel van de instellingen plaatst forensische cliënten bij elkaar (geclusterd) omdat forensische expertise dan gerichter kan worden ingezet, andere instellingen plaatsen forensische cliënten bij andere cliënten (gespikkeld) om normalisering in de hand te werken. In de verdiepingsfase kwamen de volgende best practices aan de orde met betrekking tot ketensamenwerking: duidelijkheid scheppen over rollen en verantwoordelijkheden, de cliënt zelf laten beslissen bij uitstroom na detentie met bajes-uit begeleiding, en driegesprekken organiseren met toezichthouder, begeleider en cliënt. Best practices met betrekking tot krachtgericht werken zijn: duidelijke grenzen stellen, zoeken naar datgene waar de cliënt zelf regie op kan voeren en bekrachtigen wat iemand bereikt binnen het kader van de bijzondere voorwaarden. Overige best practices zijn: zorgvuldige matching van cliënt en vrijwilliger en werken aan destigmatisering op verschillende niveaus. Tijdens het forensisch carrousel is de bredere toepasbaarheid van de verzamelde best practices verkend. Werkzame elementen van goede ketensamenwerking, krachtgericht en herstelgericht werken in relatie tot risico’s en probleemgedrag, de inzet van vrijwilligers en ervaringsdeskundigen en werken aan destigmatisering werden breed onderkend, maar er zijn ook uitdagingen. Deskundigheidsbevordering is daarmee zowel een best practice als een aanbeveling.
MULTIFILE
Samen wonen, samen leven is het resultaat van een unieke samenwerking tussen BeBright, Rabobank, Hogeschool Utrecht en het Kenniscentrum Sociale Innovatie. Met steun van alle partijen en het ministerie VWS is onderzocht welke praktische inzichten naar voren komen na onderzoek van een selectie van succesvolle woonzorggemeenschappen. Wat kunnen geïnteresseerde partijen zich ter harte nemen wanneer zij een vitale, inclusieve en vooral duurzame woonzorggemeenschap willen initiëren? Voor ontwikkelaars, zorginstellingen, woningcorporaties, gemeentes, vrijwilligersorganisaties, burgers, bewoners en andere geïnteresseerden biedt dit boek een schat aan inzicht en wenken voor versnelling en opschalen. Voor iedereen die een zorgzame samenleving dichterbij wil brengen.
DOCUMENT
Door het lectoraat Monumentenzorg in de praktijk van de Hogeschool Utrecht is ons gevraagd een onderzoek te verrichten naar de methoden die worden toegepast voor het beschrijven van de cultuurhistorie in wijken van stedelijke vernieuwing aan de hand van een aantal praktijkvoorbeelden. Tevens zouden daarin bevindingen worden vermeld over de effectiviteit daarvan. Met dit onderzoek wil het lectoraat een basis leggen voor verder onderzoek naar dit onderwerp. In het voor u liggende rapport treft u een uitwerking aan van ons onderzoek. Dit rapport is samengesteld door twee studenten van de Reinwardt Academie te Amsterdam en is geschreven in het kader van de derdejaarsstage.
MULTIFILE