© 2025 SURF
Het invullen van het klimaatakkoord op lokaalniveau wordt de komende jaren een pittigproces. Een centrale rol is hierbij weggelegdvoor decentrale overheden. Samen met denetbeheerder en lokale belanghebbendemoeten zij handen en voeten geven aan deruimtelijke inpassing van hernieuwbareenergieopwekking en het verduurzamen van degebouwde omgeving. Burgerinitiatieven lijkeneen mooie rol te kunnen vervullen en schietenals paddenstoelen uit de grond. Maar welke rolvervullen zij? Wat kan de gemeente verwachtenen hoe verloopt de samenwerking op dit moment?In dit artikel staat de vraag centraal hoe lokalepartijen de energietransitie vormgeven.
LINK
In Nederland zijn in 2014 zo’n 500 lokale energie initiatieven, die gezamenlijk een flink aantal geïnteresseerde en betrokken burgers verenigen op het thema duurzame energie. De groei van het aantal initiatieven sinds 2010 is nog niet tot stilstand gekomen. Veel groepen ontwikkelen zich tot gevestigde organisaties, zoals stichtingen of coöperaties.Een proces van bundeling op regionaal niveau is gaande, zoals blijkt uit de vorming van Us Kooperaasje, GReK en de Drentse Kei. Niet alle initiatieven zijn echter succesvol, er zijn ook groepen die er na korte tijd weer mee stoppen.
DOCUMENT
Leraren in het voortgezet onderwijs die formatief handelen geven informatie over hoe het beoogde doel te bereiken. Leraren die summatief toetsen geven een geïnformeerd oordeel over prestaties. Formatief handelen heeft een motiverende werking, terwijl summatief toetsen niet per se schadelijk is voor de motivatie van leerlingen. Op basis van de resultaten uit het proefschrift van Krijgsman (2021) adviseren we formatief handelen en summatief toetsen te combineren, zodat beide functies elkaar versterken (synergie) zonder eenzijdig de nadruk op een van beiden te leggen (balans). Tot op heden blijft deze synergie en balans uit. Factoren in het gehele onderwijs-ecosysteem beïnvloeden dit. Scholen hebben bijvoorbeeld een grote mate van autonomie op het gebied van toetsing. Tegelijk ontbreekt er een eenduidig landelijk kader voor toetsbeleid en is er behoefte aan professionele ontwikkeling voor schoolleiders, teamleiders en leraren op het gebied van toetsdeskundigheid. Daarnaast worden de behoeften van leerlingen rondom toetsing veelal niet geïnventariseerd bij de ontwikkeling van toetsvisie en -beleid. We pleiten voor een samenwerking tussen leerlingen, leraren, teamleiders, schoolleiders, regionale of nationale leiders, beleidsmakers en wetenschappers, om vanuit een systemisch perspectief dit complexe vraagstuk aan te pakken.
DOCUMENT
Decentralised renewable energy production in the form of fuels or electricity can have large scale deployment in future energy systems, but the feasibility needs to be assessed. The novelty of this paper is in the design and implementation of a mixed integer linear programming optimisation model to minimise the net present cost of decentralised hydrogen production for different energy demands on neighbourhood urban scale, while simultaneously adhering to European Union targets on greenhouse gas emission reductions. The energy system configurations optimised were assumed to possibly consist of a variable number or size of wind turbines, solar photovoltaics, grey grid electricity usage, battery storage, electrolyser, and hydrogen storage. The demands served are hydrogen for heating and mobility, and electricity for the households. A hydrogen residential heating project currently being developed in Hoogeveen, The Netherlands, served as a case study. Six scenarios were compared, each taking one or multiple energy demand services into question. For each scenario the levelised cost of hydrogen was calculated. The lowest levelised cost of hydrogen was found for the combined heating and mobility scenario: 8.36 €/kg for heating and 9.83 €/kg for mobility. The results support potential cost reductions of combined demand patterns of different energy services. A sensitivity analysis showed a strong influence of electrolyser efficiency, wind turbine parameters, and emission reduction factor on levelised cost. Wind energy was strongly preferred because of the lower cost and the low greenhouse gas emissions, compared to solar photovoltaics and grid electricity. Increasing electrolyser efficiency and greenhouse gas emission reduction of the used technologies deserve further research.
DOCUMENT
Hoe kan Digital Twin-technologie de Nederlandse maakindustrie helpen om efficiënt energiezuinig en circulair te werken? Met praktijkgericht onderzoek helpt het lectoraat Industriële Digital Twins van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) bedrijven om CO2-neutraal te worden en daarmee internaal competitief te blijven.
DOCUMENT
Om het organisch afval zoveel mogelijk waarde te geven in de context van de stad wordt een scala aan lokale oplossingen ontwikkeld, zoals lokale wormenhotels of schillenboeren die het gft aan huis ophalen. Hoewel er hiermee meer gft gescheiden en apart verwerkt wordt is echter niet goed vast te stellen hoe groot de meerwaarde hiervan is voor de maatschappij. Op dit moment is er namelijk nog geen goede meetmethode beschikbaar. Om deze waarde te kunnen beoordelen wordt in Re-Store een meetmethode ontwikkeld om de impact van deze initiatieven in te kunnen schatten.De meetmethode bestaat uit drie pijlers: milieukundige impact, economische impact en sociale impact. Het model voor de milieukundige impact wordt gebaseerd op de methodiek voor een Life Cycle Assessment. Met dit model worden de CO2-equivalenten geanalyseerd van een scenario. Daaraan gelieerd wordt voor de economische impact gebruik gemaakt van principes van de methodiek voor Life Cycle Costing. Met het economische model wordt de netto financiële waarde van een scenario geanalyseerd. Beide modellen worden echter dusdanig toegesneden en vereenvoudigd zodat ze te gebruiken zijn door non-experts.Om de sociale impact te meten worden drie indicatoren gemeten: sociale cohesie, samenwerkend participeren en educatieve ontwikkeling. Om dit te kunnen meten wordt gebruik gemaakt van een perceptiemeting. De eerste test hiermee geeft aanleiding om de indicatoren deels te heroverwegen, de methode aan te scherpen en een aanvullende methode toe te gaan passen.
DOCUMENT
Vijf jaar geleden heeft de provincie Drenthe in het kader van een gezamenlijke zoektocht naar een energieneutraal Drenthe de Hanzehogeschool Groningen opdracht gegeven om de sociale kant van de energietransitie te onderzoeken. Vragen die in de verschillende studies centraal stonden, waren onder andere:- Wat gebeurt er in de Drentse samenleving? Hoe reageert (een deel van) de samenleving op de energietransitie? Wie doet mee, wie is er op het moment nog niet mee bezig en wie ziet het (voorlopig nog) niet zitten?- Welke partijen zijn betrokken bij de lokale energietransitie? Wie communiceert met of helpt wie?- Hoe staat het met de verhouding in verschillende gebieden in Drenthe tussen de overheid, inwoners en organisaties en instellingen? Welke partijen hebben invloed?- Waar komt weerstand vandaan? En hoe gaan we daarmee om?Deze en andere vragen hebben we de afgelopen jaren in verschillende projecten en op verschillende plekken in Drenthe getracht te beantwoorden. Het doel van het beantwoorden van de vragen was telkens hetzelfde: met de Drentse samenleving ervoor zorgen dat het zowel voor huidige als toekomstige generaties een prettige provincie is om in te wonen en te werken.De weg naar een duurzame samenleving is lang en vereist van iedereen dat passende bijdragen geleverd worden. Het proces van de energietransitie is complex en dynamisch, wat als gevolg heeft dat we nu nog niet weten hoe de vlag er over een paar jaar bijhangt en wat er dán nodig is om richting een duurzamere samenleving te gaan. Juist omdat geen eenmalige bijdrage van de samenleving gevraagd wordt, er meerdere stappen gezet gaan worden en we nu nog niet weten wat in de toekomst nodig is om een prettige leefomgeving te houden, is het belangrijk dat de gehele samenleving zoveel mogelijk bij het proces en de gemaakte keuzes betrokken wordt. Hoe zorgen we er daarom voor dat iedereen zich medeverantwoordelijk voelt en een bijdrage wíl leveren?De afgelopen vijf jaar hebben onderzoekers van de Hanzehogeschool sociale processen gemonitord en geëxperimenteerd met verschillende aanpakken om in samenwerking met verschillende partijen duurzaamheidsdoelen te behalen. In sommige projecten staan daarbij sociale processen centraal, maar in de meeste projecten is het onderzoek naar sociale processen ondersteunend. Grofweg kan gesteld worden dat als er geen problemen op het sociale vlak zijn, het onderzoek ondersteunend is bij het bereiken van duurzaamheidsdoelen. Deze ondersteuning houdt dan bijvoorbeeld in dat we sociale processen monitoren terwijl een blok huizen, een wijk of een geheel gebied verduurzaamd wordt, waarbij tussentijdse rapportages ervoor kunnen zorgen dat het proces op sociaal vlak goed blijft verlopen. Ondersteunend houdt ook in dat er bijvoorbeeld vooronderzoek uitgevoerd wordt naar de wijze waarop het sociale systeem in een gebied in elkaar zit, waar tijdens het ontwerpen en de uitvoering van een project rekening mee gehouden kan worden. In de onderzoeken waarin sociale processen centraal staan, wordt bijvoorbeeld met behulp van praktijkgericht onderzoek getracht om tot goede bewonersaanpakken te komen (die ook ingezet kunnen worden voor andere doelen, bijvoorbeeld op het gebied van Healthy Ageing, veiligheid en wijkverbetering), groepen te enthousiasmeren om met duurzaamheid aan de slag te gaan, samenwerking tussen bewoners, overheid en initiatieven te bevorderen, enzovoorts. Op basis van talrijke kleine, kortdurende experimenten die in dit rapport worden samengevat, zijn enkele grotere en meerjarige projecten voortgekomen: VINDI, Op naar beter Nul op de Meter, R-LINK en 10.000 Duurzame Huishoudens. In deze, alle (ook) in Drenthe uitgevoerde projecten monitoren we over lange tijd sociale processen en/of proberen we telkens opnieuw en beter met duurzaamheidsdoelstellingen aan te sluiten op hetgeen op dat moment gaande is.10.000 Duurzame Huishoudens vormt dus een opschalingsproject waarin in één aanpak talrijke kleine, eerder uitgevoerde experimenten, samengevat worden. Deze aanpak zou in een wat langere (2-jarige) periode verderontwikkeld en getest worden. Het doel van het project was om in twee jaar zoveel mogelijk Drentse huishoudens in staat te stellen om mee te doen met de actie Speur de Energieslurper. Deelname aan de actie leidt, gebaseerd op de resultaten van eerder uitgevoerde pilots, ertoe dat het energiegebruik op een laagdrempelige wijze in huishoudens op de agenda komt te staan. Bovendien leidt deelname aan de actie tot inzicht in het energiegebruik (elektriciteitsgebruik) en tot het zetten van eerste stappen in het verminderen van het gebruik, bijvoorbeeld door het vervangen of op andere wijze gebruiken van energie slurpende apparaten.In het eerste jaar is de nadruk gelegd op het uitvoeren van experimenten in samenwerking met een partij die deelnemers vervolgens van een aanbod op energiegebied kon voorzien. Hierbij is uitsluitend een wijkgerichte aanpak gevolgd. Deze tijdsintensieve aanpak heeft weliswaar tot interessante resultaten geleid en een positief effect gehad bij de huishoudens die deelgenomen hebben, maar blijkt voor een opschalingsvraagstuk niet de aangewezen methode te zijn. De aanpak vergt een nauwkeurige voorbereiding in samenwerking met, onder andere, de betreffende gemeente en geselecteerde partijen die bewoners een vervolgaanbod kunnen doen. Dit betekent, onder andere, dat de planning en uitvoering in een programma gegoten wordt, wat tot mooie resultaten leidt maar ook veel tijd kost. Het uitvoeren van een wijkgerichte aanpak in wijken of dorpen waar vanuit het niets een geheel programma ontwikkeld dient te worden, duurt lang en, zo bleek uit een interne tussentijdse evaluatie na driekwart jaar, niet bij het doel van het project 10.000 duurzame huishoudens te passen, aangezien het snelle opschaling in de weg staat.In een kritische interne evaluatie is geconstateerd dat er te veel nadruk is gelegd op het volgen van de beschreven wijkgerichte benadering. Hiermee is afgeweken van de koers (opschaling) die gevolgd had moeten worden. Bovendien is geconstateerd dat niet alle werkzaamheden conform de subsidieaanvraag uitgevoerd zijn. Zo zou een netwerkbenadering toegepast worden en zou er aangesloten worden bij partijen die actief zijn op het gebied van duurzaamheid, maar dat was nog niet gebeurd. Omdat een deel nog niet uitgevoerd was en de resultaten ten opzichte van de doelstelling achterbleven, is een koerswijziging ingezet en is een verlenging van het eerste jaar met 3 maanden aangevraagd en gehonoreerd. In deze periode zijn nieuwe wegen verkend om zoveel mogelijk huishoudens te bereiken. In deze maanden kon op basis van de bevindingen ingeschat worden wat de kansen waren om in het tweede jaar de projectdoelstellingen (10.000 huishoudens) te behalen.De koerswijziging bestond uit het volgen van een netwerkbenadering. In twee maanden zijn partners gezocht die gezien hun opgave en doelstelling(en) baat kunnen hebben bij het verlenen van medewerking. Hierbij is gezocht naar een “provincie dekkend samenwerkingsnetwerk”, waarbij gekeken is wie kan helpen bij de werving voor de actie, en wie de actie nu of in de toekomst zelf zou kunnen gaan aanbieden. De bedoeling was om wat de laatste partijen betreft, de koffers bij hen achter te laten, zodat de actie ook na twee jaar voor Drentse huishoudens beschikbaar zou blijven.In deze rapportage wordt aandacht besteed aan de gevolgde procedure en de resultaten die ermee behaald zijn. Samengevat biedt het onderzoek nieuwe inzichten met betrekking tot sociale netwerken in Drenthe en het activeren van die netwerken om huishoudens te motiveren gezamenlijk stappen in de energietransitie te zetten. Door de gevolgde aanpak lukt het om groepen te bereiken die niet behoren tot “the usual suspects”, bijvoorbeeld mensen die op bewonersavonden op komen dagen. Bovendien lukt het om tot een provincie dekkend samenwerkingsnetwerk te komen. Vele partijen hebben positief gereageerd en mogelijkheden gezien om in samenwerking de actie komend jaar aan te bieden. Op deze manier viel te verwachten dat vele Drentse huishoudens de komende jaren deel zouden kunnen nemen aan Speur de Energielsurper. Door samen te werken met verschillende partners stond de mogelijkheid open dat er uiteindelijk veel meer dan 10.000 Drentse huishoudens met Speur de Energieslurper aan de slag gaan: ook nadat de projectperiode officieel af zou lopen, hebben bepaalde partners baat bij het blijven aanbieden van de actie aan Drentse huishoudens. De resultaten suggereren dat 10.000 huishoudens vooral in twee jaar bereikt kunnen worden via enkele grote partners (scholen, organisaties), waarmee direct gezegd moet worden dat hiermee slechts “laaghangend fruit” geplukt wordt. Met deze aanpak zou dus niet een doorsnede van de Drentse bevolking bereikt worden. Op deze koers is door de Hanzehogeschool niet ingezet en aandacht is, ook na de koerswijziging, uitgegaan naar het bereiken van alle groeperingen in Drenthe. In de drie maanden die er stonden voor de koerswijziging is het weliswaar gelukt om samenwerkingspartners te vinden en enkele kleinere acties uit te voeren, maar is het niet gelukt om groteprojecten direct te starten: deze stonden na de zomer gepland. Doordat de Hanzehogeschool de sterke voorkeur voor het bereiken van alle groepen heeft en de provincie baat heeft bij snelle opschaling, is naar aanleiding van de in juli aangeleverde rapportage met adviezen voor het tweede jaar, in onderling overleg geconcludeerd dat de doelstellingen van beide partijen weliswaar goed te onderbouwen vallen, maar te ver uit elkaar liggen om een vervolg te geven aan het project. De betrokken onderzoekers hebben de geplande werkzaamheden voor na de zomer inmiddels afgerond en blijven in verschillende andere projecten die in deze rapportage genoemd worden (VINDI, Energiewerkplaats Drenthe, R-LINK) met en in opdracht van de provincie samenwerken in het streven naar een duurzamere samenleving.
DOCUMENT
In de zomer van 2005 drongen Amerikaanse wetenschappers aan op de ontwikkeling van een nationale strategie op het terrein van materials science & engineering (MSE). De National Research Council (NRC) van de National Academy of Sciences (NAS) had kort aarvoor het rapport ’Globalization of Materials R&D: Time for a National Strategy’ uitgebracht. In dit rapport ging het om een antwoord op de vraag ‘Waar staan de VS in vergelijking met de rest van wereld?’, ofwel ‘Zijn de VS nog steeds leidend op de verschillende materiaalgebieden of nemen andere landen deze positie over?’ De snelle opkomst van het materialenonderzoek in landen, zoals China en het groeiend onderzoek in Europa vormen immers voor de VS een geduchtere concurrentie dan ooit. Volgens dit rapport is de positie in composieten en superlegeringen dan ook zodanig afgenomen dat Amerika nog nauwelijks de vruchten kan plukken van de elbelovende ontwikkelingen op dit terrein. Ook de positie op het gebied van katalysatoren is vrijwel geheel verdwenen. Vaak is de kennis nog wel aanwezig maar de kracht om die kennis commercieel te benutten ontbreekt. Bedrijven kunnen dan de academische kennis niet meer omzetten in een winstgevende toepassing. Hoewel het vakgebied materials science & engineering in de VS niet meer over de hele linie aan de top van de wereld staat, is de Amerikaanse positie op de meeste terreinen van de materiaalwetenschappen onbetwist. Recente hoogtepunten zijn ruimschoots voorhanden, zoals het maken van grafeen, de verschillende toepassingen van anokoolstofbuisjes, de ontdekking van metamaterialen en het nabootsen van verschijnselen uit de natuur zoals de hechting van de poten van de gekko aan de ondergrond. De National Science Foundation speelt een belangrijke bij de financiering en valorisatie van onderzoek. Verschillende programma’s, waaronder het Materials Science Research and Engineering Centers programma, spelen een grote rol in kennisoverdracht naar bedrijfsleven en maatschappij. Michiel Scheffer is, tijdens zijn vijf maanden verblijf, in de Verenigde Staten zelf op zoek gegaan naar de Amerikaanse positie en heeft met veel onderzoekers gesproken. Ook hij heeft ontdekt dat er nog vele hoogtepunten en sterkten in het Amerikaanse materialenonderzoek te vinden zijn, waarvan hij in deze bundel enthousiast en gedetailleerd verslag doet.
MULTIFILE