This article presents findings from an empirical study on the relations between the variables comprising learning mechanisms in small collaborative groups. Variables comprising the central learning mechanisms component were task related interactions, knowledge elaborations, and subjective estimation of knowledge acquisition. Student related determinants of the learning processes were dysfunctional behavior, and work group management. Tutor related determinants were tutor facilitative behavior (facilitation, questioning, and mini-lecturing), and tutor work group management. The selected variables were structured into a path model. The first question concerned the way the three variables comprising the learning mechanisms component are related to each other. We have contrasted mediation vs. addition hypothesis. The second question concerned the validity of the complete small group functioning model. In order to answer these questions we have constructed a questionnaire and administered it to 89 1st year medical students. Concerning the first question, the data were in accordance with the mediation hypothesis. Specific analyses showed that only the collaborative sequence type of task related interactions had positive effects on both knowledge elaborations and knowledge acquisition. In contrast the transfer of knowledge type of interactions had negative effects on the same variables. Test of the validity of the complete model showed a satisfactory model fit. Briefly, our findings suggest that a large proportion of collaborative sequences in the group, together with a low proportion of dysfunctional behavior and highly facilitative behavior of the tutor will lead to a high proportion of knowledge elaborations. Knowledge elaborations positively affect knowledge acquisition which is an important determinant of the student satisfaction and motivation.
DOCUMENT
De ontwikkelingen en veranderingen in de gezondheidszorg maken het noodzakelijk dat verpleegkundigen door middel van bij- en nascholing hun deskundigheid op peil houden. Deskundigheid is de basis waarop herregistratie in het BIG-register zal gaan plaatsvinden. Per 1 januari 2009 moeten zorgverleners na vijf jaar hun deskundigheid aantonen door te voldoen aan de werkervaringseis en, als ze daar niet aan voldoen, de scholingseis1. Deskundigheidsbevordering en Lifelong Learning - levenslang leren - gaan hand in hand. Lifelong Learning is het principe dat mensen gedurende hun hele leven in staat en gemotiveerd zijn om te leren en dat de omgeving daartoe mogelijkheden biedt2, 3. E-learning wordt geassocieerd met leeractiviteiten die plaatsvinden op een zelfgekozen moment waarbij een met een computernetwerk verbonden computer interactief gebruikt wordt. ‘Any place, any time’ is een wezenlijk aspect van e-learning. E-learning is belangrijk voor het levenslang leren van verpleegkundigen.
DOCUMENT
In summarizing the research on collaborative learning, the quest for the holy grail of effective collaborative learning has not yet ended. The use of the GLAID framework tool for the design of collaborative learning in higher education may contribute to better aligned designs and hereby contribute to more effective collaborative learning. The GLAID framework may help monitor, evaluate and redesign projects and group assignments. We know that the perception of the quality of the task, and the extent to which students feel engaged, influences the perception of students of how much they learn from a GLA. However, perceptions alone are only an indication of what is learned. A next step is to study exactly what those learning outcomes are. This leads to a more difficult question: how can we measure the learning outcomes? Although a variety of research underlines the large potential of collaboration for learning outcomes, the exact learning outcomes of team learning can only be partly foretold. During collaborative learning students could partly achieve the same or similar learning outcomes, but as each individual learning internalizes what is learned from the collaborative learning by his/her given prior experiences and knowledge, the learning outcomes of collaborative learning are probabilistic (Strijbos, 2011), and therefore attaining specific learning outcomes is likely but not guaranteed. If learning outcomes are different per individual and are probabilistic, how can we measure those learning outcomes? Wenger, Trayner, & De Laat (2011) regard the outcomes of learning communities as value creations that have an individual outcome and a group outcome. This value creation induced by collaborative learning consists, for example, of changed behaviour in the working environment as well as the production of useful products or artefacts. Tillema (2006) also describes that communities of inquiry can lead to the design of conceptual artefacts: products that are useful for a professional working environment.
DOCUMENT
De Peer Support Group Kwalitatief Onderzoek van de HU is een groeiende, zelfsturende, HU-brede groep die is ontstaan uit de behoefte van onderzoekers en docenten om als ‘peers’ onderling kennis en ervaring te delen met betrekking tot kwalitatief onderzoek. De logistiek en organisatie van deze groep heeft een zeer fluïde karakter. Zij vormt zich naar de inhoudelijke en organisatorische behoeften van de groep. Deze behoeften zijn continu in beweging door onder andere veranderingen binnen de organisatie van de HU en de verschillende werkvelden en onderzoeksdomeinen waaruit de deelnemers afkomstig zijn. Maar ook door de ontwikkelingen die plaatsvinden op het terrein van kwalitatief onderzoek, binnen de eigen Peer Support Group (PSG) zelf en van de individuen die deel uitmaken van de PSG. In deze bijdrage zal ik nader uiteenzetten hoe complexiteit een rol speelt in het ontstaan en functioneren van de PSG.
DOCUMENT
Collaborative learning tasks may represent an effective way to stimulate higher-order processes among high-ability students in regular classrooms. This study investigatedthe effects of task structure and group composition on the elaboration and metacognitive activities of 11th grade preuniversity students during a collaborative learning task: 102 students worked in small groups. On an ill-structured or moderately structured task. Differential effects forcognitive ability were investigated using a continuous measure. Likewise, the effects of group composition were examined using a continuous measure of the cognitiveheterogeneity of the group. The group dialogues were transcribed and coded. Analysis revealed an interaction effect between task structure and cognitive abilityon students’ elaboration and metacognitive activities. Task structure had a negative effect on the elaborative contributions of high-ability students. For students with lower abilities, task structure had a positive effect onelaboration and metacognitive activities. No effects were found of the cognitive heterogeneity of the group. Group composition seemed not to be related to group interactionamong 11th grade pre-university students. The results indicate that open-ended collaborative tasks with little guidance and directions on how to handle them, canstimulate higher-order processes among high-ability students and may offer them the challenge they need.
MULTIFILE
Fysieke onderwijsruimtes worden niet alleen anders ingericht in het kader van de gewenste flexibiliteit in de onderwijsvormgeving, ook de beschikbare technologie wordt in die ruimtes belangrijker. Daarmee ontstaan nieuwe learning spaces in instituten voor hoger onderwijs die ook nieuwe mogelijkheden bieden voor het vormgeven van een grote variatie aan onderwijsleerpraktijken. Het verkennend onderzoek had als doel het in kaart brengen van de ontwikkelingen in Nederlandse hoger onderwijs met betrekking tot technologierijke learning spaces, en inzicht krijgen in het gebruik van deze technologierijke learning spaces in een aantal instituten die er gebruik van maken. Een van de inzichten uit het onderzoek is de indeling in vier verschillende typen op basis van het gebruik van de ruimte. In dit document zijn de uitkomsten van het onderzoek beknopt en visueel weergegeven.
DOCUMENT
Als relatief nieuw begrip in de context van e-learning krijgt ‘mobile learning’ steeds meer aandacht, wat ten dele kan worden verklaard door de ontwikkeling en verspreiding van mobiele technologie. Als we de pleitbezorgers van ‘mobile learning’ moeten geloven, dan wordt deze vorm van leren belangrijker en is het denkbaar dat sommige leerprocessen in de toekomst volledig op die wijze vormgegeven zullen worden. Probleem is dat een eenduidige definitie van ‘mobile learning’ nog altijd ontbreekt, dat er meningsverschillen zijn over de technologie die tot het domein van ‘mobile learning’ behoort, en dat er betrekkelijk weinig resultaten zijn van succesvolle inzet van mobiele technologie in leerprocessen. Daarbij wordt onder succesvol verstaan dat het heeft bijgedragen aan de effectiviteit van het leren, en daarmee aan een beter leerresultaat en een efficiënter leerproces, waarbij onder het laatste verstaan wordt dat het maximale leereffect wordt bereikt met een beperkte inzet van mensen en middelen. Deze notitie beoogt enige duidelijkheid te scheppen in de definitiekwestie en in de visies op leren die een rol spelen bij ‘mobile learning’. Vanuit dat perspectief wordt vervolgens ingegaan op kenmerken van mobiele technologie en ontwikkelingen die daarin verwacht worden. Aansluitend wordt er dieper ingegaan op leerprocessen en de rol die mobiele technologie daarin zou kunnen vervullen, waarna de notitie wordt afgesloten met een kijkkader om de mogelijke inzet en betekenis van ‘mobile learning’ in onderwijssituaties te kunnen duiden en beoordelen.
DOCUMENT
Uit het vooronderzoekvan het project Duurzamelearning communities: Oogstenin de Greenportblijkt dat12 factorenhierbijvan belangrijk zijn. Deze succesfactoren staan centraal in de interactieve tool Seeds of Innovation. Ook komen uit het vooronderzoek, aangevuld met inzichten uit de literatuur en tips om de samenwerking door te ontwikkelen en meer gebruik te maken van de opbrengsten 12 succesfactoren met toelichting, belangrijkste bevindingen en tips voor ‘hoe nu verder’, Poster, Walk through, De app die learning communities helptde samenwerkingnaareenhogerplan te tillenen innovatieveopbrengstenoptimaalte benutten.
MULTIFILE
This article reports on a literature review on empirical research investigating learning for vocations in the context of vocational education. We included 36 studies in which learning for vocations is empirically studied. Learning for vocations is characterised based upon prevalent research traditions in the field and framed from the perspective of vocational education and organised learning practices. This framing and characterisation directed the search terms for the review. Results show empirical data on vocational learning and illustrate how learning processes for the functions of vocational education - vocational identity development, development of a vocational repertoire of actions, and vocational knowledge development - actually take place. The review further shows that, empirical illustrations of learning processes that occur in the context of vocational education and organised learning practices are relatively scarce. The findings can be typified in relation to our theoretical framework in terms of three learning processes, that is learning as a process of (a) belonging, becoming, and being, (b) recontextualization, and (c) negotiation of meaning and sense-making. We argue that more empirical research should be carried out, using the functions of vocational education and the three learning processes to better understand vocational learning.
DOCUMENT
Voortdurende maatschappelijke veranderingen en uitdagingen vragen om samenwerking en een leven lang ontwikkelen. Vaak gebeurt dit in learning communities (innovatieve leerwerkomgevingen) waar organisaties grensoverstijgend samenwerken aan complexe vraagstukken. Bruggenbouwers (brokers) hebben een sleutelpositie in het ontwikkelen van deze learning communities om mensen en organisaties met elkaar te verbinden. Een veelzijdige rol die zich moeilijk laat definiëren. Bovendien voorzien organisaties niet altijd bewust in ondersteuning en ontwikkeling van deze bruggenbouwers. Op basis van een mixed-methodsbenadering voorziet dit onderzoek in de behoefte van een generieke rolbeschrijving met zeven vaardigheden. Hierbij wordt de invloed van kennis, ervaring en persoonskenmerken belicht. Bruggenbouwers werken intersectoraal over grenzen van organisaties heen en ondersteunen betrokken professionals en organisaties in hun samenwerking door politiek bewust en strategisch te handelen. Zij stimuleren kennisdeling en vertalen kennis naar diverse betrokkenen en contexten en onderzoeken daarbij de beroepspraktijk systematisch. Deze rolbeschrijving en de gewenste ondersteuning hierin biedt concrete handvatten om bruggenbouwers beter te selecteren, te waarderen en ook gerichter te investeren in hun professionele ontwikkeling. Deze investering is van cruciaal belang omwille van de katalyserende werking van de rol als bruggenbouwer om het voortdurend leren en ontwikkelen bij organisaties mogelijk te maken
DOCUMENT