Met de overheveling van allerlei taken naar de gemeente krijgt de professional (zoals de Wmo-consulent) meer vrijheid om zelf beslissingen te nemen. Dat biedt kansen. Maar er zijn ook risico’s, waarschuwen dr. Nadja Jungmann en drs Peter Wesdorp. “Beperk het effect van heuristieken”.
DOCUMENT
Vanuit verslavingsreclassering Antes in Rotterdam, inmiddels Fivoor, kwam in 2022 de vraag bij het lectoraat Werken in Justitieel Kader om input te geven aan het proces van verantwoord beslissen van reclasseringswerkers. De organisatie had behoefte aan een beter fundament voor het nemen van beslissingen en voor het verantwoorden daarvan. De ca. 50 reclasseringswerkers bij Fivoor reclassering Rotterdam zijn werkzaam vanuit vier verschillende teams: advies, toezicht, werkstraffen en interventies. De organisatie heeft daarnaast twee kwaliteitsfunctionarissen, een manager bedrijfsvoering/teamleider, twee teamleiders en ondersteunend personeel. Er is veel verloop geweest in de afgelopen jaren, zowel onder teamleiders als onder reclasseringswerkers. Een relatief grote groep reclasseringswerkers is nog maar kort in dienst. De teamleider van ‘advies’ is tevreden over het proces van verantwoord beslissen bij de adviseurs. Bij het team toezicht lijkt dat minder goed te gaan. Beide teams functioneren los van elkaar. De indruk is dat de toezichthouders veel vanuit het hier-en-nu werken, niet altijd even methodisch en zich soms te veel laten leiden door de waan van de dag. Het proces van beslissen lijkt vaak vrij technisch aangevlogen te worden. Het werken met kritische prestatie-indicatoren (KPI’s) heeft geleid tot een cultuur van technische verantwoording. Er is een structuur van monitoring vastgelegd waarbij casussen een keer in de 6 maanden besproken moeten worden. Ook dat werkt eerder een sfeer van verantwoorden in de hand dan van verantwoord beslissen. Er lijkt (te) weinig met elkaar gesproken te worden over beweegredenen achter beslissingen; men lijkt daarover onvoldoende in gesprek te gaan met elkaar. Casussen worden in de regel per ‘kamer’ (6 à 8 mensen) besproken en beslissingen worden vaak ook binnen die kamers genomen. Die kamers zijn meestal op discipline geordend (bv. ISD, veelpleger, tbs). Dat vergroot de kans op groepsdenken en verkleint de kans op kritische uitwisseling en goed doordenken van te nemen beslissingen. Naast casuïstiekbesprekingen per kamer zijn er intervisiegroepen, die worden begeleid door iemand van de Reclasseringsacademie. Deze hebben niet als primair doel te komen tot het nemen van beslissingen en staan verder los van deze casuïstiekbesprekingen. De kwaliteitsfunctionarissen hebben geen (duidelijke) taak in casuïstiekbesprekingen. Zij zijn vooral gericht op het bieden van individuele begeleiding en niet op het geven van input aan de casuïstiekbesprekingen. Het personeel van toezicht is niet zoals bij veel andere reclasseringsorganisaties in 2017 getraind in de nieuwe RISC en verantwoord beslissen (dat werd veelal door trainers samen met studenten van de masteropleiding Forensisch Sociale Professional gedaan). Deze training gaf input op het proces van verantwoord beslissen door in te gaan op de theorie over heuristieken en biases van (met name) Kahneman en deze aan de hand van een PowerPointpresentatie en filmpjes te bespreken en vertalen naar de eigen werkpraktijk. De adviseurs hebben die training wel gehad, maar dit lijkt al weg gezakt. Van reclasseringswerkers wordt verwacht dat zij op basis van kennis van zaken op het juiste moment en op de juiste manier verantwoorde beslissingen nemen, die passen bij de bij de cliënt. Dat vraagt om het combineren van drie kennisbronnen: wetenschappelijke kennis, professionele expertise en cliëntexpertise. Onder wetenschappelijke kennis verstaan we de kennis die met (systematisch) onderzoek verkregen is over effectief handelen en effectieve interventies in de reclasseringspraktijk (bijvoorbeeld een bepaalde methode of werkwijze). Onder professionele expertise verstaan we de expertise die de professional door opleiding (uiteraard is dat ook grotendeels wetenschappelijke kennis) en ervaring heeft ontwikkeld. Onder cliëntexpertise verstaan we de inbreng van cliënten over hun doelen en wensen en mogelijkheden. Het nemen van beslissingen op basis van de combinatie van deze drie ‘kennisbronnen’ noemen we Evidence-Based Practice (EBP).
DOCUMENT
Sinds de invoering in 2002 van de bachelor-master structuur in het Nederlandse hoger onderwijs hebben Nederlandse instellingen voor hoger beroepsonderwijs hun bacheloropleidingen veelal opgedeeld in een major- en een minorgedeelte. De major vormt de hoofdmoot van de bacheloropleiding en wordt door alle studenten van de betreffende opleiding gevolgd. Minors zijn kleinere onderdelen van een bacheloropleiding, waarbij de student een keuze maakt uit een beschikbaar aanbod van minors. Minors bieden studenten de mogelijkheid hun bacheloropleiding vorm te geven op een wijze die aansluit bij hun persoonlijke ambities, interesses en kwaliteiten. Van hogescholen mag worden verwacht dat ze een passend minoraanbod ontwikkelen en dat ze studenten voorlichten over en begeleiden bij hun minorkeuze. Daarbij is het van belang kennis te hebben van beïnvloedingsfactoren van minorkeuze. Uit vooronderzoek blijkt dat nauwelijks iets bekend is waardoor studenten zich bij het maken van een minorkeuze laten beïnvloeden. Dit promotie-onderzoek beoogt een bijdrage te leveren aan het opvullen van deze leemte. Op basis van literatuuronderzoek en veldonderzoeken onder studenten van een zestal hogescholen die deel uitmaken van Fontys Hogescholen is in kaart gebracht door welke factoren studenten zich laten beïnvloeden bij het maken van een minorkeuze.
DOCUMENT
Er komen steeds meer apps op het gebied van e-health. Handig, maar medische gegevens zijn privacygevoelig. Hoe gaan patiënten met deze apps om? Waarom gebruiken ze een app wel of niet? Wat delen ze wel, en wat juist niet?Doel Zorgorganisaties kunnen meer patiënten helpen met e-health-apps. Deze applicaties helpen bij het monitoren van patiënten of het ondersteunen bij preventieve zorg. Maar veel apps registreren en delen wel gegevens van gebruikers. Dat gaat om allerlei persoonlijke gegevens, waaronder medische details. Zorginstellingen letten op de juridische kant van dataverzameling. Maar hoe kijken patiënten aan tegen hun privacy? Daar kijken we naar in dit onderzoek. We beantwoorden een aantal vragen: Waarom kiezen patiënten ervoor een app te gebruiken? Waarom niet? Welke gegevens delen ze wel en welke niet? Wat vinden patiënten belangrijk aan de privacy van deze apps? Welke wensen en behoeften hebben patiënten als het gaat om hun gegevens? Resultaten Uit het onderzoek blijkt dat mensen beseffen dat data-privacy een onderwerp is dat hun aandacht verdient. Dit vertaalt zich echter niet altijd in privacy-beschermend gedrag, door gebrek aan kennis en vaardigheden, gebrek aan informatie, of gebrek aan tijd en energie. Mensen hanteren daarom meestal een pragmatische strategie. Daarin zoeken ze naar vuistregels (heuristieken) waarmee ze snel privacy-beslissingen kunnen maken die voor hun gevoel kloppen. Zonder dat het te veel moeite kost. Deze heuristieken zijn vereenvoudigde beslisstrategieën die mensen helpen om in ingewikkelde situaties een snelle inschatting van het privacy-risico te maken. Zodat ze voor hun gevoel wel verstandig omgaan met hun data, maar niet telkens alles helemaal hoeven uit te zoeken en af te wegen. In het onderzoek zijn 12 heuristieken geïdentificeerd:Welke data deel ik? • Diagnostische waarde heuristiek • (N)iets te verbergen heuristiek • Marktwaarde heuristiek • Fit-for-purpose heuristiek Met wie deel ik data? • Reputatie heuristiek • Marktwerking heuristiek • Overeenkomstige belangen heuristiek • Sociale afstand heuristiek • Fuzzy receiver heuristiek • Silo heuristiek • Autoriteit heuristiek • Sociaal bewijs heuristiek Bekijk ook het abstract dat geschreven is voor het Etmaal congres 2019. Het hele rapport is op aanvraag beschikbaar. Looptijd 01 januari 2017 - 31 december 2020 Aanpak Er zijn 24 mensen geïnterviewd die gebruik maken van een app of wearable die gezondheidsgegevens registreert. Daarnaast zijn vijf expert-interviews gedaan en is literatuur bestudeerd.