BACKGROUND: In critical care patients, reaching optimal β-lactam concentrations poses challenges, as infections are caused more often by microorganisms associated with higher MICs, and critically ill patients typically have an unpredictable pharmacokinetic/pharmacodynamic profile. Conventional intermittent dosing frequently yields inadequate drug concentrations, while continuous dosing might result in better target attainment. Few studies address cefotaxime concentrations in this population.OBJECTIVES: To assess total and unbound serum levels of cefotaxime and an active metabolite, desacetylcefotaxime, in critically ill patients treated with either continuously or intermittently dosed cefotaxime.METHODS: Adult critical care patients with indication for treatment with cefotaxime were randomized to treatment with either intermittent dosing (1 g every 6 h) or continuous dosing (4 g/24 h, after a loading dose of 1 g). We defined a preset target of reaching and maintaining a total cefotaxime concentration of 4 mg/L from 1 h after start of treatment. CCMO trial registration number NL50809.042.14, Clinicaltrials.gov NCT02560207.RESULTS: Twenty-nine and 30 patients, respectively, were included in the continuous dosing group and the intermittent dosing group. A total of 642 samples were available for analysis. In the continuous dosing arm, 89.3% met our preset target, compared with 50% in the intermittent dosing arm. Patients not reaching this target had a significantly higher creatinine clearance on the day of admission.CONCLUSIONS: These results support the application of a continuous dosing strategy of β-lactams in critical care patients and the practice of therapeutic drug monitoring in a subset of patients with higher renal clearance and need for prolonged treatment for further optimization, where using total cefotaxime concentrations should suffice.
BACKGROUND: The COVID-19 pandemic has resulted in a major influx of intensive care unit (ICU) admissions. Currently, there is limited knowledge on the long-term outcomes of COVID-19 ICU-survivors and the impact on family members. This study aimed to gain an insight into the long-term physical, social and psychological functioning of COVID-19 ICU-survivors and their family members at three- and six-months following ICU discharge.METHODS: A single-center, prospective cohort study was conducted among COVID-19 ICU-survivors and their family members. Participants received questionnaires at three and six months after ICU discharge. Physical functioning was evaluated using the MOS Short-Form General Health Survey, Clinical Frailty Scale and spirometry tests. Social functioning was determined using the McMaster Family Assessment Device and return to work. Psychological functioning was assessed using the Hospital Anxiety and Depression Scale.RESULTS: Sixty COVID-19 ICU-survivors and 78 family members participated in this study. Physical functioning was impaired in ICU-survivors as reflected by a score of 33.3 (IQR 16.7-66.7) and 50 (IQR 16.7-83.3) out of 100 at 3- and 6-month follow-ups, respectively. Ninety percent of ICU-survivors reported persistent symptoms after 6 months. Social functioning was impaired since 90% of COVID-19 ICU-survivors had not reached their pre-ICU work level 6 months after ICU-discharge. Psychological functioning was unaffected in COVID-19 ICU-survivors. Family members experienced worse work status in 35% and 34% of cases, including a decrease in work rate among 18.3% and 7.4% of cases at 3- and 6-months post ICU-discharge, respectively. Psychologically, 63% of family members reported ongoing impaired well-being due to the COVID-19-related mandatory physical distance from their relatives.CONCLUSION: COVID-19 ICU-survivors suffer from a prolonged disease burden, which is prominent in physical and social functioning, work status and persisting symptoms among 90% of patients. Family members reported a reduction in return to work and impaired well-being. Further research is needed to extend the follow-up period and study the effects of standardized rehabilitation in COVID-19 patients and their family members.
We describe the practice of ventilation and mortality rates in invasively ventilated normal-weight (18.5 ≤ BMI ≤ 24.9 kg/m2), overweight (25.0 ≤ BMI ≤ 29.9 kg/m2), and obese (BMI > 30 kg/m2) COVID-19 ARDS patients in a national, multicenter observational study, performed at 22 intensive care units in the Netherlands. The primary outcome was a combination of ventilation variables and parameters over the first four calendar days of ventilation, including tidal volume, positive end–expiratory pressure (PEEP), respiratory system compliance, and driving pressure in normal–weight, overweight, and obese patients. Secondary outcomes included the use of adjunctive treatments for refractory hypoxaemia and mortality rates. Between 1 March 2020 and 1 June 2020, 1122 patients were included in the study: 244 (21.3%) normal-weight patients, 531 (47.3%) overweight patients, and 324 (28.8%) obese patients. Most patients received a tidal volume < 8 mL/kg PBW; only on the first day was the tidal volume higher in obese patients. PEEP and driving pressure were higher, and compliance of the respiratory system was lower in obese patients on all four days. Adjunctive therapies for refractory hypoxemia were used equally in the three BMI groups. Adjusted mortality rates were not different between BMI categories. The findings of this study suggest that lung-protective ventilation with a lower tidal volume and prone positioning is similarly feasible in normal-weight, overweight, and obese patients with ARDS related to COVID-19. A patient’s BMI should not be used in decisions to forgo or proceed with invasive ventilation.
Kansen voor circulaire beademingszorg De gezondheidszorg is verantwoordelijk voor 7% van de totale Nederlandse CO2-uitstoot. Eén van de meest materiaal intensieve afdelingen in een ziekenhuis is de intensive care. Patiënten op een intensive care worden beademd en ontvangen daarbij zogenaamde beademingszorg. Tijdens beademingszorg wordt gemaakt van hulpmiddelen zoals beademingsslangen, uitzuigslangen, filters en materialen ter infectiepreventie. De meeste hulpmiddelen worden na gebruik weggegooid. Om de zorg te verduurzamen zijn in de Green Deal doelstellingen geformuleerd om grondstoffenverbruik te verminderen in 2030 en uiteindelijk toe te werken naar circulaire zorg 2050. Er is op dit moment echter weinig kennis over de milieubelasting van gebruikte hulpmiddelen tijdens beademingszorg en de mogelijkheden om circulaire strategieën toe te passen. Dit project heeft als doel om een inventarisatie te maken van de milieubelasting en de afvalstromen van hulpmiddelen rondom beademingszorg. Daarbij is het project ook gericht op een inventarisatie van de mate waarin milieubelasting een overweging is bij de besluitvorming door betrokken stakeholders. Vervolgens zal in kaart worden gebracht welke mogelijkheden er zijn om via circulaire strategieën een bijdrage te leveren om de milieubelasting van hulpmiddelen rondom beademingszorg te verminderen. Voor de uitvoering van dit project zijn unieke deskundigheidsgebieden samengebracht in een consortium. De praktijkpartners hebben expertise in zorgverlening op de intensive care afdeling (AmsterdamUMC) en afvalstromen in ziekenhuizen (adviesbureau Innomax). De betrokken kennisinstellingen hebben expertise in onderwijs- en onderzoek rondom duurzaamheid (de Hogeschool van Amsterdam, Technische Universiteit Delft en Radboudumc). Dit consortium is een unieke samenwerking waarbij om kennis van zorgprocessen, afvalstromen en de milieubelasting van de zorgverlening op de intensive care worden gebundeld om de kansen voor duurzame beademingszorg te inventariseren. De resultaten van dit project zullen een praktijkverandering in gang zetten op intensive care afdelingen van AmsterdamUMC en Radboudumc en vervolgens ook verspreid worden via de landelijke en internationale netwerken.
Slaap is essentieel voor het herstellen van ziekte en om verwardheid te voorkomen en verminderen. Ernstig zieke patiënten, op de Intensive Care (IC), Medium Care (MC) of Cardiac Care Unit (CCU), slapen vaak onvoldoende door de aanwezigheid van veel externe prikkels (licht, geluid, alarmen, aanwezigheid personeel). Hierdoor is de leefomgeving op deze afdelingen erg onrustig. Patiënten vinden deze onrust en het gebrek aan privacy een groot probleem. Voor verpleegkundigen veroorzaken patiënten die ’s nachts wakker zijn een verhoging van de werkdruk. De startup Micro-Cosmos wil ernstig zieke patiënten in staat te stellen om een ‘micro-omgeving’ te creëren, waarin zij in eigen regie externe prikkels zoals licht en geluid buiten kunnen sluiten. Dit gebeurt via een innovatieve kap, de Maya, die aan het hoofdeinde van het bed wordt geplaatst. De Maya heeft als doel de slaapkwaliteit te verbeteren, en verwardheid, angst en stress te reduceren. Ook maakt de Maya het mogelijk om te ‘cocoonen’ en zorgt daarmee voor comfort en privacy. Door de ziekenhuis leefomgeving positief te beïnvloeden draagt de Maya bij aan een verbetering van de kwaliteit van zorg voor kritisch zieke en kwetsbare patiënten. In een pilot studie gaan we de haalbaarheid, de effecten (effect size) en de ervaringen van 20 patiënten en van zorgverleners in een gerandomiseerde cross-over design studie op de IC, MC en CCU testen. Hierbij wordt de Maya om de dag ingezet waarbij de volgorde gerandomiseerd is. Op de dagen dat de Maya niet wordt gebruikt, wordt standaard zorg geleverd. Objectieve en subjectieve informatie wordt gebruikt voor verdere optimalisatie van het Maya prototype en voor effectmaat bepaling voor aanvullend onderzoek. De netwerken van het Radboudumc en Micro-Cosmos worden gebruikt voor kennisverspreiding en toekomstig aanvullend onderzoek in groter verband. Opgedane resultaten worden door het Radboudumc na afloop overgedragen aan Micro-Cosmos.
Achtergrond: In acute intensieve werksettings, waar de werkdruk al hoog was en er altijd impact is van indrukwekkende gebeurtenissen, zorgt COVID-19 voor toename van druk. Zorgprofessionals worden geconfronteerd met een nieuw en onbekend ziektebeeld, lopen risico op besmetting of om een besmettingsbron voor patiënten te zijn, communicatie met de patiënt is minder goed mogelijk, en zij krijgen te maken met een hogere werkdruk. Dit leidt tot een ongezonde werksituatie. De potentiële gevolgen hiervan zijn (post-traumatische) stress, burn-out en uitval. Er is daarom noodzaak om curatieve ondersteuning tijdens de crisis/indrukwekkende gebeurtenissen en preventieve ondersteuning ter voorbereiding op crisis/indrukwekkende gebeurtenissen en ter nazorg aan te bieden. Professionals uit het netwerk van Lectoraat Acute Intensieve Zorg werkzaam in de frontlinie vanuit ambulance, Spoedeisende Hulp (SEH), Acute Opname Afdelingen en Intensive Care geven aan moeite te hebben met het omgaan met de indrukwekkende situaties bij de COVID-19 crisis. Ze hebben gevraagd om een toolkit van werkzame interventies die kunnen worden ingezet om beter met deze situatie om te kunnen gaan om hiermee duurzame inzetbaarheid in, tijdens en na crisissituaties te vergroten. Het gaat hierbij om interventies gericht op curatieve en preventieve ondersteuning. Plan van aanpak: In dit project wordt ontwerpgericht onderzoek middels mixed methods design toegepast. In co-creatie met de praktijk ontwikkelen we een toolkit met bruikbare, zo mogelijk evidence based, interventies om zorgprofessionals te ondersteunen om om te gaan met indrukwekkende gebeurtenissen, gebaseerd op lessen uit de COVID-19 crisis. Deze toolkit dient ervoor om duurzame inzetbaarheid te ondersteunen en te vergroten. Vanuit de HAN werken de lectoraten Acute Intensieve Zorg en Human Resource Management nauw samen met beroepsverenigingen en publieke instellingen uit de acuut intensieve keten. Alle partners verspreiden ontwikkelde kennis en producten via hun netwerk.