Dit rapport beschrijft uitvoerig een onderzoek naar mogelijkheden en opbrengsten van het inzetten van Professionele Simulatie Ontwerpsoftware in de bovenbouw van de basisschool. Deze casestudie is opgebouwd in vijf fasen waarvan de laatste fase antwoord geeft op de kracht van dit instrument voor het onderwijs. De studie mikt zowel op de didactische inzetbaarheid door de leerkracht als de bijdrage aan het ontwikkelen van denkvaardigheden bij leerlingen. De studie past in het onderzoek naar Mindtools en DME's en is grensverleggend in vergelijking tot gangbaar gebruik van ICT. De gebruikte software is van een hoog abstractieniveau maar blijkt door leerlingen al goed te gebruiken om hun talenten aan te spreken. In de eindconclusies worden perspectiefvolle resultaten genoemd. In de rapportage wordt ook geanticipeerd op verdere ontwikkelingen. Tijdens de casestudie zijn immers aanwijzingen gevonden dat leerlingen zeer geboeid kunnen zijn door het gebruik, dat ze sterke cognitieve redenatiepatronen kunnen opbouwen, analytische vaardigheden toepassen, dat ze uitvoerige kritische discussies met elkaar aangaan enz. Met andere woorden een dergelijk pakket zet leerlingen bij de juiste instrumentatie en begeleiding wel aan tot hoger orde denken. De abstracties van een dergelijk pakket gaat sommige leerlingen goed af. Ze vinden uiteindelijk de 3D weergave wel de kers op de appelmoes. Inzetten van dit soort software kan zeker aangemerkt worden als onderwijs inhoudelijk transitief. Het is interessant om t.z.t de diverse video-opnames uitvoeriger te analyseren op zowel de cognitieve als onderwijskundige opbrengsten. In de bijlagen zijn ontwikkelde ondersteunende materialen en resultaten van leerlingen opgenomen.
Nu de fusiegolf is opgetrokken, moeten bve- en hbo-instellingen de ambitie koesteren om de kwaliteit van het primaire proces aanzienlijk te verhogen. De schaalvergroting mag immers geen doel op zich blijven, maar moet juist als middel worden beschouwd om het middelbaar en hoger beroepsonderwijs te revitaliseren. Bovendien heeft men meer armslag gekregen voor eigen beleid door het dereguleringsbeleid van de overheid. Dat er nog een lange weg te gaan is, maken verschillende rapporten duidelijk (zie bijvoorbeeld het onderwijsverslag 2000, Inspectie 2001). Overigens zijn officiële rapportages voorzichtiger en omzichtiger dan de meer informele geluiden. Zo zijn nog niet zo lang geleden twee inspirerende betogen gehouden om de ambities ten aanzien van het (beroeps)onderwijs aanzienlijk op te krikken. In het rapport 'Bij de les' waarschuwen Rinnooy Kan, In het Veld en De Vijlder voor de nadelen van grootschaligheid en houden ze een hartstochtelijk pleidooi voor een terugkeer naar onderwijs op menselijke maat. Oud-minister van economische zaken, Wijers, geeft zijn visie op de toekomst in de 'Aaibaarheid voorbij'. Wat betreft het onderwijs, moet de stoffige en naar binnen gerichte organisatie verdwijnen via een proces van creatieve destructie van bestaande institutionele arrangementen. Meer vraaggestuurde scholen, daar gaat het volgens hem om. Het is dan ook een dooddoener om te zeggen dat het voor de leiding van scholen voor beroepsonderwijs een tour de force zal zijn de gewenste omslag te realiseren van structuur naar inhoud. Ik ga in dit artikel op zoek naar raad en advies voor deze moeilijke en lastige klus. De vraag waarop antwoorden worden gezocht, is: wat is vandaag de dag goed en wijs als het gaat om leidinggeven aan scholen voor middelbaar en hoger beroepsonderwijs?
In het evaluatieverslag wordt een beeld geschetst van de resultaten na een jaar opleiding Begeleider Leer- en Onderzoekslijn (BLO) bij Fontys OSO. Ten behoeve van de evaluatie van het eerste jaar van deze opleiding zijn de ervaringen en ontwikkelingen van de deelnemers aan deze opleiding, docenten bij Fontys OSO (of een ander instituut van Fontys), in kaart gebracht door reflectiemateriaal te bestuderen, vragenlijsten af te nemen en door middel van een dialoogbijeenkomst. Door middel van een kwalitatieve (thematische) analyse is getracht antwoord te krijgen op de leidende vraag: Op welke wijze draagt de BLO bij aan normatieve professionalisering? Geconcludeerd wordt dat de deelnemers na aanvankelijk enige onduidelijkheid over de kaders van de opleiding, een sterke ontwikkeling hebben doorgemaakt als het gaat om reflectie op hun eigen handelen als begeleider van studenten. Ze hebben niet alleen meer kennis over reflectiemodellen, maar hier ook daadwerkelijk zelf mee geoefend. Zelf onderzoek doen zal in het tweede jaar aan bod komen, dus dat is nog niet in de evaluatie meegenomen. Wel blijkt de 2-jarige opleiding zeer intensief, waardoor de groep deelnemers 'uitdunt'. Daarbij blijken de gehanteerde reflectiemodellen de maatschappelijke, normatieve en politieke context van het werk niet altijd nadrukkelijk aandacht te geven. Ook komt de vraag op of leren en onderzoek niet vanaf het begin nauwer op elkaar betrokken dienen te zijn, conform de uitgangspunten van de nieuwe Master SEN. In het verlengde van deze conclusies eindigt het verslag met enkele aanbevelingen voor een opleiding 'nieuwe stijl'.
Om tegemoet te komen aan de eisen die gesteld worden aan werknemers in de huidig snel veranderende samenleving heeft de NHL Stenden Hogeschool gekozen voor een nieuw onderwijsconcept, namelijk Design Based Education (DBE). DBE is gebaseerd op het gedachtegoed van Design Thinking en stimuleert iteratieve en creatieve denkprocessen. DBE is een student-georiënteerde leeromgeving, gebaseerd op praktijk-, dialoog-, en vraaggestuurde onderwijsprincipes en op zelfsturend, constructief, contextueel en samenwerkend leren. Studenten construeren gezamenlijk kennis en ontwikkelen een prototype voor een praktijkvraagstuk. Student-georiënteerde leeromgevingen vragen andere begeleidingsstrategieën van docenten dan zij gewend zijn. Van docenten wordt verwacht dat zij studenten activeren gezamenlijk kennis te construeren en dat zij nauw samenwerken met werkveldprofessionals. Eerder onderzoek toont aan dat docenten, zelfs in een student-georiënteerde leeromgeving, geneigd zijn terug te vallen op conventionele strategieën. De overstap naar een ander onderwijsconcept gaat dus blijkbaar niet vanzelf. Collectief leren stimuleert docenten de dialoog aan te gaan met andere docenten en werkveldprofessionals met als doel gezamenlijk te experimenteren en collectief te handelen. De centrale vraag van het postdoc-onderzoek is het ontwerpen en ontwikkelen van (karakteristieken van) interventies die collectief leren van docenten en werkveldprofessionals stimuleren. Het doel van het postdoconderzoek is om de overstap naar DBE zo probleemloos mogelijk te laten verlopen door docenten te ondersteunen DBE leeromgevingen te ontwikkelen in samenwerking met werkveldprofessionals en DBE te integreren in hun docentactiviteiten. De onderzoeksmethode is Educational Design Research en bestaat uit vier fasen: preliminair onderzoek, ontwikkelen van prototypes, evaluatie en bijdrage aan de praktijk. Het onderzoek is verbonden aan het lectoraat Sustainable Educational Concepts in Higher Education en wordt hiërarchisch en inhoudelijk aangestuurd door de lector. Docenten, experts, werkveldprofessionals en studenten worden betrokken bij het onderzoek. Dit onderzoek kan zowel binnen als buiten de hogeschool een bijdrage leveren omdat steeds meer hogescholen kiezen voor een ander onderwijsconcept.
In dit project ontwikkelen we de Design Your Life methode. Deze methode helpt zorgprofessionals jongvolwassenen met autisme te begeleiden in het samenstellen van hun eigen, op maat gesneden ondersteunende technologie. Het project sluit aan bij de maatschappelijke ambitie om zelfredzaamheid en participatie van jongvolwassenen met autisme te vergroten. Deze groep heeft potentie en ambities, maar laat ook schooluitval zien, werkeloosheid, en moeite met zelfstandig leven. Zorgprofessionals zoeken mogelijkheden de eigen regie te versterken, o.a. door het begeleiden in persoonsgedreven toekomstplanning, en het inrichten van een ondersteunende leefomgeving. Daarbij wordt steeds vaker gezocht naar ondersteunende technologie. Terwijl het aanbod aan apps, wearables, internet-of-things en robots snel groeit, strandden initiatieven nog te vaak. Generieke oplossingen sluiten vaak niet goed aan bij de diversiteit aan individuele behoeften. Zorgprofessionals en cliënten vinden moeilijk hun weg in het enorme aanbod. Het blijkt lastig de zorgbehoefte te vertalen in een geschikte technologische oplossing. Gedeeld begrip en nauwe samenwerking tussen cliënten, begeleiders, zorgbeleidsmakers en aanbieders zijn nodig om innovaties duurzaam in te zetten in de zorg en begeleiding. Via tien casestudies ontwikkelen we de methode. Zorgprofessionals begeleiden hiermee cliënten in het selecteren en inrichten van de technologie die bij hen past. Hierbij worden co-design en design thinking principes toegepast. Naast de technologische oplossing helpt de methode ook bij gedeeld inzicht met betrekking tot de capaciteiten, persoonlijke doelen en ondersteuningsvraag van de cliënt. We valideren de methode in een evaluatiestudie. We onderzoeken of de aanpak cliënten ondersteunt in hun ontwikkeling naar zelfstandigheid, hoe professionals de aanpak kunnen integreren in hun dagelijks werk, en hoe de methode duurzaam verankerd kan worden in zorgorganisaties. Ten slotte ontwikkelen we beroepscompetenties. Met de kennis uit dit project worden zorgprofessionals beter toegerust om middels persoonlijke technologie de zelfredzaamheid en eigen regie van cliënten te versterken.
In het RAAK-PRO project Design Your Life wordt een methode ontwikkeld (hierna: DYL-methode) die zorgprofessionals in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGz) helpt jongvolwassenen met autisme te begeleiden in het samenstellen van hun eigen, op maat gesneden ondersteunende technologie. Het project sluit aan bij de maatschappelijke ambitie om zelfredzaamheid en participatie van jongvolwassenen met autisme te vergroten. Deze groep heeft potentie en ambities, maar laat ook schooluitval zien, werkeloosheid, en moeite met zelfstandig leven. Zorgprofessionals zoeken mogelijkheden de eigen regie te versterken, o.a. door het begeleiden in persoonsgedreven toekomstplanning, en het inrichten van een ondersteunende leefomgeving. Daarbij wordt steeds vaker gezocht naar ondersteunende technologie. Terwijl het aanbod aan apps, wearables, internet-of-things en robots snel groeit, strandden initiatieven nog te vaak. Generieke oplossingen sluiten vaak niet goed aan bij de diversiteit aan individuele behoeften. Zorgprofessionals en cliënten vinden moeilijk hun weg in het enorme aanbod. Het blijkt lastig de zorgbehoefte te vertalen in een geschikte technologische oplossing. Gedeeld begrip en nauwe samenwerking tussen cliënten, begeleiders, zorgbeleidsmakers en aanbieders zijn nodig om innovaties duurzaam in te zetten in de zorg en begeleiding. Via tien casestudies wordt de DYL-methode ontwikkeld. Zorgprofessionals begeleiden hiermee cliënten in het selecteren en inrichten van de technologie die bij hen past. Hierbij worden co-design en design thinking methoden toegepast. Naast de technologische oplossing helpt de DYL-methode ook bij gedeeld inzicht met betrekking tot de capaciteiten, persoonlijke doelen en ondersteuningsvraag van de cliënt. De methode wordt in een evaluatiestudie gevalideerd. Onderzocht wordt of de aanpak cliënten ondersteunt in hun ontwikkeling naar zelfstandigheid, hoe professionals de aanpak kunnen integreren in hun dagelijks werk, en hoe de methode duurzaam verankerd kan worden in zorgorganisaties. Ten slotte worden beroepscompetenties ontwikkeld. Met de kennis uit dit project worden zorgprofessionals beter toegerust om middels persoonlijke technologie de zelfredzaamheid en eigen regie van cliënten te versterken.