Lukt het om de schoonheid van het beroep van leraar weer zichtbaar te maken? Lukt het om vanuit het beroep een professioneel tegenwicht te bieden aan de eisen die de maatschappij stelt? En lukt het om leraren meer mogelijkheden te bieden om professioneel te groeien en hun rol te ontwikkelen? Mascha Enthoven, lector De Pedagogische Opdracht, benadert in haar lectorale rede deze vragen door de (pedagogische) opdracht van het onderwijs te formuleren binnen de invloed van het betrokken handelen van de leraar. Binnen dat wat de professionaliteit van de leraar kenmerkt: het continu - op basis van je ervaringen, kennis en intuïtie - inschatten wat het juiste is om te doen. Zij pleit daarom voor vertrouwen en ruimte voor leraren en schoolteams: vertrouwen en ruimte om gezamenlijk het individuele handelen van de leraar te ondersteunen, te verantwoorden en te ontwikkelen. De wens van het werkveld voor meer onderzoekende scholen en lerende netwerken biedt kansen. Mits we bij de ontwikkeling van deze scholen en netwerken sterker het primaire onderwijsproces als bron benutten. En op voorwaarde dat we het ondersteunen van het betrokken handelen van de leraar als doel hebben. Door de focus op het betrokken handelen van de leraar in onderzoek als bron, maar ook als doel te nemen, geven we een scherpere richting aan het onderzoekend vermogen in lerarenopleidingen. Het onderzoekend vermogen staat dan in het teken van de ontwikkeling van betrokken handelen. We kunnen bedachtzaamheid over dit handelen organiseren. En we kunnen deze collectieve bedachtzaamheid ondersteunen met behulp van kennis- en vaardigheden op het gebied van onderzoek. Het werkveld en de lerarenopleidingen vormen in deze ontwikkeling een krachtig collectief. Het model voor ‘de Pedagogiek als Betrokken handelingswetenschap’ wordt gebruikt als een uitwerking van dit krachtig collectief.
De psychische stoornis depressie geldt wereldwijd als centraal probleem voor de volksgezondheid. De vraag echter wat depressie precies is, kent nogal uiteenlopende antwoorden. Bovendien ligt het dominante kader waarbinnen men geacht wordt psychische stoornissen te benaderen en te behandelen vanuit verschillende zijden onder vuur. In dit artikel wordt in plaats van een biomedisch en individualiserend perspectief een cultuurfilosofisch licht op het fenomeen geworpen. Wat zegt de zogeheten depressie-epidemie over de aard van onze hedendaagse cultuur en de plaats van het individu daarbinnen? Op welke wijze wordt het individu door deze cultuur beïnvloed of gevormd? Is deze ‘vorming’ wellicht depressogeen, maakt zij ons in zekere zin ontvankelijker voor datgene wat wij ‘depressieve stoornis’ noemen? Dat laatste is inderdaad het geval, zo luidt hier de gedachte. Depressie is in de grond niet zozeer extreme somberheid of geremdheid, maar existentieel isolement. En de hyperindividualistische en ultradynamische aard van onze laatmoderne, ultraliberale cultuur werkt zulk isolement in de hand.
In dit onderzoek in het kader van de kenniskring ‘Surfen naar Zin’ van het lectoraat Praktische Theologie van de Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing in samenwerking met de Fontys Pabo’s is een verkenning verricht naar doeloriëntaties van Pabo-studenten. De ‘jeugd van tegenwoordig’ waar Pabo-studenten nog recentelijk deel van uitmaakten heeft een andere oriëntatie op religie en levensbeschouwelijkheid dan zo’n dertig jaar geleden. Op basis van de theoretische concepten over religieus leren van Grimmitt is onderzocht welke doelen studenten voor zichzelf en het levensbeschouwelijke onderwijs hanteren. Immers oriëntaties van studenten zijn beïnvloedend voor de wijze waarop ze levensbeschouwing aan basisschoolkinderen onderwijzen. Inzicht in de voorkeursdoeloriëntatie zou kunnen leiden tot verhoging van de expertise en innovatie van het huidige Pabo curriculum op dit gebied. De volgende indeling van doeloriëntaties is gehanteerd: het monoreligieuze model - learning in religion - , het multireligieuze model - learning about religion - en het interreligieuze model - learning from religion -. Met behulp van een schriftelijke vragenlijst zijn 120 studenten bevraagd op hun oriëntaties. Het blijkt dat de onderzoeksgroep een voorkeur heeft voor het model van ‘learning about religion’ In hoeverre dit beïnvloed wordt door persoonskenmerken, culturele diversiteit, relaties tussen religies, vindplaatsen, perspectieven en alternatieven in religieus beleven is niet significant gebleken. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt gepleit voor een aanpassing van het curriculum van de Pabo in de richting van het ‘learning about religion’ model en voor verder onderzoek naar de doeloriëntatie van leerkrachten, ouders en kinderen in de basisschool.