Vaktherapie werkt aan tekorten/problemen met betrekking tot vier kerngebieden:zelfbeeld, emoties, cognitie en interactie. De vaktherapie richt zich op het opheffen of verminderen van tekorten met betrekking tot dynamisch criminogene factoren, anders gezegd: op risicofactoren uit de SAVRY (12‐18 jarigen) die een relatie hebben met de vier kerngebieden: ? voor het kerngebied zelfbeeld betreft dit de risicofactoren omgang met delinquente leeftijdsgenoten en negatieve opvattingen; ? voor het kerngebied emotie gaat het om de risicofactoren ervaren stress en copingvaardigheden, riskant gedrag/impulsiviteit en problemen bij omgaan met boosheid; ? voor het kerngebied interactie betreft het de risicofactoren omgang met delinquente leeftijdsgenoten, afwijzing door leeftijdsgenoten en gebrek aan berouw/empathie; ? voor het kerngebeid cognitie tenslotte gaat het om de risicofactoren afwijzing door leeftijdsgenoten, negatieve opvattingen en aandachtstekort hyperactiviteitprobleem
Vrouwen vormen een minderheid in justitiële instellingen en de forensische zorg. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de meeste instrumenten om het recidiverisico in te schatten zijn ontwikkeld en onderzocht voor mannen. De afgelopen jaren is er meer aandacht ontstaan voor specifieke kenmerken, risicofactoren en behandelbehoeften van vrouwen die delicten hebben gepleegd. Onderzoek laat zien dat er genderverschillen bestaan en dat de standaard gebruikte risicotaxatie-instrumenten voor geweld voor vrouwen minder sterke voorspellende waarde voor recidive hebben dan voor mannen. Meer kennis over risico- en beschermende factoren bij vrouwen is nodig om de meest adequate interventies voor hen te kunnen bieden en recidive te voorkomen. Dit is van wezenlijk belang, niet alleen voor henzelf en de maatschappij, maar ook voor hun directe omgeving, met name eventuele kinderen.
Full text via link Het werk binnen een gesloten instelling blijkt een ingewikkelde dynamiek te kennen die niet alleen van vandaag of gisteren is, maar de afgelopen honderd jaar telkens weer de kop opsteekt. Joep Hanrath gaat in zijn artikel nader in op deze dynamiek en geeft de, aan het werk inherente, tegenstrijdige belangen aan van de pedagogisch medewerker. Hij sluit zijn bijdrage af met een perspectief op detentie.
LINK
Dit onderzoeksvoorstel is gericht op de meest kwetsbare jongeren en volwassenen in onze samenleving die afhankelijk zijn van de zorg en woonachtig zijn in verschillende soorten instellingen en gezinshuizen en op de medewerkers van deze instellingen. Instellingen in de jeugdzorg, de maatschappelijke opvang, de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, gezinshuizen en justitiële/forensische (jeugd)inrichtingen zijn sinds de inwerkingtreding van de coronamaatregelen geconfronteerd met een nieuwe werkelijkheid. Dat heeft grote gevolgen voor het leven in deze settingen. Er is sprake van (nog) minder bewegingsvrijheid dan normaal, er zijn geen of zeer beperkte mogelijkheden voor bezoek en verlof, gezinshuisouders werken nu letterlijk 24 uur per dag en medewerkers zien zich voor de uitdaging gesteld om een volledig dagprogramma te realiseren en ook onderwijs of dagbesteding aan te bieden. Het doel van het onderzoek is inzicht te krijgen in het leef- en werkklimaat zoals dat in deze tijd wordt ervaren door cliënten/bewoners en medewerkers van jeugdzorginstellingen, justitiële/forensische instellingen en gezinshuizen en de eventuele verschillen met het ervaren leefklimaat uit eerdere jaren inzichtelijk te maken. Daarnaast willen we inzicht krijgen in de veranderingen die in de verschillende settingen hebben plaatsgevonden in het dagelijks leven en welke factoren van invloed zijn op het ervaren leef- en werkklimaat. Tot slot is deze studie er op gericht betekenis te geven aan de door lessen te trekken uit de verzamelde gegevens voor de praktijk en voor beleidsmakers. Deze inzichten zijn van belang met het oog op de toekomst, met name met betrekking tot mogelijke aangescherpte en beperkende maatregelen als gevolg van bijvoorbeeld een nieuwe uitbraak of pandemie.
In dit praktijkgerichte onderzoeksproject werken de lectoraten ‘Bewegen, School en Sport’ en ‘Bewegen, Gezondheid en Welzijn’ van Hogeschool Windesheim en de lectoraten ‘Participatie en Stedelijke Ontwikkeling’ en ‘Werken in Justitieel kader’ van de Hogeschool Utrecht, samen met Stichting Life Goals en drie landelijke koepelorganisaties. Doel is om gezamenlijk te komen tot nieuwe kennis waarmee sociale professionals en sportprofessionals sport als middel kunnen inzetten om mensen in een kwetsbare positie te begeleiden en te ondersteunen om maatschappelijk te participeren. Het gaat in dit project om het afstemmen en optimaliseren van kennis van professionals die werkzaam zijn in de maatschappelijke opvang (zoals het Leger des Heils), het gevangeniswezen, de reclassering en welzijnswerk en om sportprofessionals (zoals maatschappelijke sportcoaches en buurtsportcoaches). Er bestaan verschillende initiatieven om mensen in een kwetsbare positie via sport te helpen om (weer) maatschappelijk te participeren. Sport wordt gezien als een laagdrempelige activiteit waar mensen positieve ervaringen opdoen, vaardigheden kunnen ontwikkelen en sociale contacten kunnen leggen, die zij kunnen inzetten voor de participatie in verschillende domeinen van de samenleving. Echter, het ontbreekt aan goed onderbouwde kennis over de effecten van sport op de maatschappelijke participatie van deze mensen en aan tools die professionals hierbij kunnen ondersteunen. HBO-opgeleide sociale professionals en sportprofessionals geven aan behoefte te hebben aan nieuwe kennis en tools over de wijze waarop zij hun cliënten effectief kunnen ondersteunen en begeleiden. Deze kennisbehoefte heeft enerzijds betrekking op de context waarin de sportactiviteiten voor mensen in kwetsbare positie plaatsvinden en de begeleiding die ze daarbij krijgen. Hoe zorg je ervoor dat deze context zo is ingericht dat sport voor de deelnemers een positieve ervaring wordt en hen zodoende in staat stelt een positiever zelfbeeld te ontwikkelen en vaardigheden en sociale contacten op te doen die hen helpen bij de maatschappelijke participatie op andere levensterreinen? Anderzijds is er behoefte aan nieuwe kennis over de wijze waarop de samenwerking tussen de professionals uit de verschillende sectoren en organisaties geoptimaliseerd kan worden. Vragen die professionals op dit vlak hebben zijn: hoe kan het sportaanbod voor mensen in een kwetsbare positie het best worden georganiseerd, welke partijen zijn daarbij nodig, hoe kan de samenwerking tussen deze partijen het best worden vorm gegeven? Deze praktijkbehoefte is uitgewerkt in de volgende centrale onderzoeksvraag: Hoe kan sport professioneel worden ingezet ter bevordering van de maatschappelijke participatie van mensen in de maatschappelijke opvang, detentie of reclassering, welke contextfactoren zijn daarbij van belang en hoe kan de samenwerking tussen professionals uit verschillende sectoren geoptimaliseerd worden? Dit project levert producten op voor zorg en onderwijs: beschrijvingen van best practices, richtlijnen voor samenwerking, bijscholing (ook voor het aanbieden van diverse sportactiviteiten), een digitaal kennisplatform en artikelen in vakbladen. De kennis die wordt opgedaan vloeit tevens terug naar opleidingen van Hogeschool Windesheim (lichamelijke opvoeding, Sportkunde en Psychomotorische therapie) en Hogeschool Utrecht (opleiding Social Work) o.a. in de vorm van een minor.