Betoog over autonoom kunstenaarschap, ontwerpers en kunstenaarspraktijk.
DOCUMENT
‘Het atelier’ is in de kunstgeschiedenis meermaals doodverklaard – eerst door de opkomst van conceptuele kunst, later door de digitale revolutie. Maar wie naar de hedendaagse kunstpraktijk kijkt, ziet dat kunstenaars en cultuurwerkers hun werkruimtes onverminderd hard nodig hebben. Ook beleidsmakers blijven, om hun eigen redenen, gek op ateliers. Zij zien atelierbeleid als duizenddingendoekje om leefbaarheid op te krikken, ondernemerschap te stimuleren of gentrificatie aan te jagen.Deze network notion verkent de politiek en praktijk van atelierontwikkeling. Het brengt de wereld in kaart die schuilgaat achter misleidend therapeutische beleidstermen als ‘doorstroming’, ‘placemaking’, ‘broedplaats’ en ‘talentontwikkeling’. Het laat zien dat het ateliervraagstuk verknoopt is met andere – grotere – vraagstukken, zoals de verdeling van stedelijke ruimte; veranderende opvattingen van het kunstenaarschap; de organisatie van arbeid in de cultuursector en de creatieve industrie; demografische en economische krimp en groei. En tot slot probeert het een breukje te forceren in de black box van het beleid. Want één ding is duidelijk: atelierbeleid kan en moet in de toekomst meer pluriform, meer gebruikersgericht en minder precair zijn.
MULTIFILE
Artikel in Boekman over het belang van dialogische relaties in de kunsten naast aanbod- en vraaggerichte relaties.
DOCUMENT
Het romantische beeld van de kunstenaar-bohemien, dat in de 19de eeuw werd geconcipieerd en aan de basis ligt van het autonome kunstenaarschap, heeft de laatste decennia zijn verbeeldingskracht verloren. Onderzoeksrapporten en boeken die ingaan op de beroepspraktijk van beeldend kunstenaars signaleren ‘cross-overs’ (Markusen, Gilmore e.a., 2006) of schetsen een beeld van de kunstenaar als ‘artiste pluriel’ (Bureau, Perrenoud, e.a., 2009). Dat kunstenaars hun artistieke praktijk vaak combineren met andere werkzaamheden zoals doceren of met een baantje in de horeca, is een oud gegeven. Aangezien slechts een kleine groep van zijn of haar beeldende werk kan leven, dienen andere inkomenstenbronnen te worden aangesproken. Wat nieuw zou zijn is echter dat kunstenaars vanaf het postindustriële tijdperk steeds vaker een alternatief beroepsinkomen vinden in de culturele en de creatieve industrie. Van belang is dat ze niet toevallig terecht komen in deze laatste, sterk groeiende bedrijfstak. Ze zouden daar worden aangesproken op hun artistieke en creatieve capaciteiten. De centrale hypothese van dit onderzoek luidt dan ook dat een microsociologisch fenomeen, met name de hybridisering van een beroepspraktijk, in de pas loopt met een macrosociologisch/economisch fenomeen, te weten de opkomst van de cultuur- en creatieve industrie
DOCUMENT
In beleidsnotities en publicaties in Nederland komt men de laatste jaren regelmatig de stelling tegen dat van het kunstonderwijs verwacht mag worden dat het haar studenten equipeert op hun toekomstige rol als cultureel ondernemer. Deze publicatie doet verslag van een onderzoek naar de relatie tussen cultureel ondernemerschap en het kunstonderwijs. Allereerst gaat de tekst in op de definitie van cultureel ondernemerschap en op de kwaliteiten ofwel competenties waar een cultureel ondernemer over dient te beschikken. Vervolgens staat de auteur stil bij de (vermeende) risico's van dit fenomeen. Als laatste komt de vraag aan de orde of en hoe het kunstonderwijs aandacht kan besteden aan dit onderwerp. De eindconclusie van dit onderzoek luidt: "Ze kunnen beter als Rapunzel hun vlecht uit het torenraam hangen om Prins Fortuin een handje te helpen dan lijdzaam wachten tot het lot hen gunstig gezind is." Het boek is bedoeld voor studenten en docenten van Kunstvakopleidingen, zoals conservatoria en academies voor beeldende vorming, drama, dans, circus en popmuziek, die meer over het onderwerp cultureel ondernemerschap willen weten. Het is geschreven in opdracht van het lectoraat "Kunstpraktijk in de samenleving" van Fontys Hogeschool voor de Kunsten. Studenten en docenten van de verschillende academies leverden naast kunstenaars en cultureel ondernemers een bijdrage in het onderzoek.
MULTIFILE
Reflectie over het menselijk lichaam als human resource. Dialoog tussen de auteurs als onderzoeker, kunstenaar en organisatiekundige over presentie, onthulling en interactie.
DOCUMENT
Welke concrete veranderingen hebben plaatsgevonden op het werk en welke 21st century skills zijn of worden essentieel om het werk te kunnen blijven uitvoeren? Deze vraag stelden lectoren Petra Biemans (Hogeschool Inholland) en Ellen Sjoer (De Haagse Hogeschool) zichzelf. Het antwoord op deze vraag is te vinden in het boek ‘Werk verandert. 21st century skills in de praktijk'. Spelen onderwijsinstellingen voldoende en tijdig in op de vaardigheden die toekomstbestendige werknemers en ondernemers nodig hebben? Of krijgen studenten zodra ze de arbeidsmarkt betreden een cultuurshock omdat het onderwijs achterblijft? Hoe en welke van de 21st century skills effectief in het onderwijs geïmplementeerd kunnen worden vereist volgens de lectoren nog vervolgonderzoek.
DOCUMENT
Om de onderzoeksvraag “Waar kan Rijkswaterstaat verantwoord doorgroeibare verhardingen toepassen op verzorgingsplaatsen?” te beantwoorden zijn de volgende methoden gebruikt: literatuuronderzoek, interviews met RWS-medewerkers, inventarisatie van voorbeelden uit praktijk met behulp van ClimateScan.nl.
LINK
Inschatten van het risico van herhaald delictgedrag is steeds belangrijker in het forensisch sociale domein. In dit artikel wordt beschreven hoe de risicotaxatie het best vorm kan krijgen in de praktijk en wat de rol van de verpleegkundig specialist hierin kan zijn. Aan de hand van de casus over Kimberly wordt duidelijk hoe risicotaxatie gebruikt kan worden in de behandeling.
DOCUMENT
Uit interviews met meer dan 60 studenten van diverse mbo-opleidingen blijkt dat studenten de meerwaarde zien van leeromgevingen die school en de praktijk dichterbij elkaar brengen. Maar als de begeleiding niet op orde is, ervaren zij al snel dat ze gratis werk verrichten.Veel werkveldpartners zien de toekomstbestendigheid van hun sector en het maatschappelijk belang als voornaamste reden om samen met een mbo-instelling een leeromgeving op te zetten waarbij school en de praktijk dichtbij elkaar worden georganiseerd. Bij het ontbreken van een gezamenlijke visie en aanpak bestaat het risico dat studenten vooral als ‘extra handjes’ worden ingezet en vallen de resultaten van het gezamenlijk opleiden tegen.
DOCUMENT