Al enige tijd wordt, naar aanleidingen van diverse ontwikkelingen in de lerarenopleidingen, in opdracht van de FLOS-directie (hernieuwd) in de werkgroep onderzoek gesproken over de actualisering van de vorm en inhoud van de huidige onderzoeksleerlijn. In deze bijdrage wordt die leerlijn aangeduid met de naam 'Onderzoekend Leren in en voor de Praktijk' (OLP). Deze notitie bedoeld om de discussie over de achtergrond, uitgangspunten, naamgeving en opbouw van de van de leerlijn OLP te stroomlijnen. Door achtergronden en uitgangspunten van de leerlijn te expliciteren wordt de besluitvorming, uitwerking en implementatie van de studietaken waaruit de OLP leerlijn zal gaan bestaan bevorderd.
DOCUMENT
De leerlijn Praktijkonderzoek is gericht op de verwerving van onderzoekscompetenties. Deze competenties hebben betrekking op diverse gebieden, zoals afbeelding 1 laat zien. In de leerlijn streven we ernaar je in al deze componenten te ontwikkelen. Dit zie je terug in de inrichting van de colleges, omdat alle componenten uit figuur 1 hierin terugkeren. Hiermee willen we jouw nieuwsgierigheid wekken en je leren hoe je deze nieuwsgierigheid kan vertalen naar praktijkonderzoek in je huidige en toekomstige onderwijspraktijk. De leerlijn Praktijkonderzoek maakt gebruik van deze reader, met o.a. artikelen uit alle vakgebieden en clusters uit de opleiding en van een basisboek over methoden en technieken van onderzoek. Tijdens de werkcolleges wordt naar de reader en naar het basisboek verwezen. Voor ieder studiejaar is er een aparte reader, het basisboek geldt voor de gehele opleiding.
DOCUMENT
Het doel van de twee bijeenkomsten is: Oplissers te ondersteunen op het gebied van onderzoeksvaardigheden en Oplissers hetzelfde denkraam aan te reiken als dat aan studenten wordt aangeboden Dubbele opzet: kennis nemen van Leerlijn Praktijkonderzoek als begeleider van PA-studenten zelf aan de slag eigen onderzoeksvaardigheden, voortbouwen op reeds verworven kennis, houding en vaardigheden.
DOCUMENT
De alliantie tussen professionals en cliënten in de jeugdzorg is een krachtige algemeen werkzame factor in de hulp aan kinderen en ouders met opvoedproblemen. De alliantie tussen professionals en cliënten bestaat uit de persoonlijke klik, overeenstemming over de doelen waaraan gewerkt wordt en de wijze waarop er samengewerkt wordt aan die doelen. Een positieve alliantie in een vroeg stadium van het hulpverleningstraject is een betrouwbare voorspeller van een positieve uitkomst. Het vroegtijdig zicht krijgen op de kwaliteit van de alliantie geeft de mogelijkheid om breuken en deuken in beeld te brengen en vroegtijdig bespreekbaar te maken en te herstellen. Het ritueel om de alliantie bespreekbaar te maken wordt in de praktijk nog weinig gestalte gegeven. Het vergt van professionals een scherp observatievermogen, goede reflectievaardigheden en de nodige creativiteit om het ritueel in het primair proces te passen. Met de te ontwikkelen experimentele leerlijn waar deze aanvraag op ingaat willen werkveldpartners inzetten op het aanleren van deze vaardigheden.
Het project inventariseert hoe internationaliseringsactiviteiten in MBO en HAVO bijdragen aan de ontwikkeling van 21ste-eeuwse vaardigheden en welke eindtermen MBO en HAVO hiervoor hebben gedefinieerd. Kennis hiervan stelt HBOs in staat om hum beginniveau voor de ontwikkeling van 21ste-eeuwse vaardigheden af te stemmen op de eindniveaus van hun instroom. Binnen het project worden case studies van een MBO-instelling en een HAVO-school uitgevoerd, die voorbereiden op een brede enquete binnen MBOs en HAVO-scholen. De resultaten worden met de sectoren besproken via interviews en vervolgens gespresenteerd op een conferentie voor HAVO, MBO en HBO.
De Noordelijke provincies staan als gevolg van onder andere selectieve bevolkingskrimp, de noodzaak van verduurzaming van de woningvoorraad en de door aardbevingen veroorzaakte schade de komende jaren voor een grote ruimtelijke planningsopgave. Tegelijkertijd treedt in 2022 de Omgevingswet in werking. Deze wet vervangt grote delen van het omgevingsrecht en moet de huidige vaak complexe, langdurige en kostbare procedures voorkomen door een efficiënter en eenvoudiger systeem van ruimtelijke planning te introduceren. Binnen dit nieuwe systeem is burgerparticipatie één van de speerpunten. De wetgever wil de burger eerder en meer betrekken bij het maken van ruimtelijke plannen om zo de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Echter zijn die burgers zelf niet of nauwelijks bij de vormgeving van deze burgerparticipatie betrokken geweest en ook bestaande onderzoeken richten zich met name op de visie van de overheid. Dit onderzoek betrekt juist de burger en onderzoekt welke wijze(n) van burgerparticipatie volgens zowel de gemeenten als de burgers uit door aardbevingen getroffen dorpen de meest doeltreffende wijze is om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen. Daarmee past het onderzoek binnen de thema’s Aardbevingen en Leefbaarheid van het Kenniscentrum Noorderruimte en sluit het aan bij lopend onderzoek binnen het lectoraat Leefomgeving in Transitie. Het onderzoek wordt uitgevoerd met behulp van mixed methods waarbij documentanalyse, literatuuronderzoek, paneldiscussies en interviews worden ingezet en leidt tot publicaties, bijdragen aan het onderwijs van de Hanzehogeschool Groningen en aanbevelingen richting gemeentebesturen. De centrale vraag luidt: Op welke wijze(n) kunnen diverse vormen van burgerparticipatie uit de Omgevingswet volgens gemeenten en bewoners het meest doeltreffend worden geïmplementeerd om de ruimtelijke kwaliteit en daarmee de leefbaarheid in dorpen in het Groningenveld zoveel als mogelijk en op een duurzame wijze te verhogen?