Waarom een AIESEP Standpunt over Beoordeling bij Lichamelijke Opvoeding? Het doel van dit AIESEP Standpunt is viervoudig: • Om internationaal te pleiten voor de centrale positie van beoordeling bij de realisatie van een betekenisvolle, relevante, waardevolle lichamelijke opvoeding (LO)*; • Om het vakgebied LO op basis van inzichten uit onderzoek en eigentijdse praktijken te adviseren over beoordelings-gerelateerde zaken; • Om dringende onderzoeksvragen en -richtingen te signaleren, op het gebied van beoordeling binnen de LO; • Om onderbouwing te leveren voor collega’s die onderzoeksfinanciering willen aanvragen op het gebied van beoordelen binnen de LO, of die in de positie zijn om met beleidsmakers samen te werken of deze te beïnvloeden. De belangrijkste doelgroepen voor dit AIESEP Standpunt zijn leraren LO, studenten LO, ALOdocenten, LO-leerplanontwerpers, LO-onderzoekers, en leidinggevenden en beleidsmakers binnen de vakwereld. Hoe werd dit AIESEP Standpunt ontwikkeld? Het AIESEP-symposium ‘Future Directions in PE Assessment’ vond plaats van 18 t/m 20 oktober 2018 in Eindhoven, georganiseerd door Fontys Sporthogeschool. Het doel was om onderzoekers met inhoudelijke expertise op het gebied van beoordelen bij LO samen te brengen, om te presenteren en discussiëren over dit onderwerp op basis van wetenschappelijke inzichten. Er namen 71 specialisten uit 20 verschillende landen deel (zie bijlage 2) via lezingen, onderzoekspresentaties, en verschillende vormen van interactieve discussiesessies. Op basis hiervan werd een eerste versie geschreven van het AIESEP Standpunt. Deze werd gestuurd naar alle deelnemers voor feedback, waarna een tweede versie werd gepresenteerd op de AIESEP International Conference 2019 in Garden City, New York. Deelnemers aan deze sessie gaven hun input zowel ter plekke als achteraf via een online bevraging. De primaire opstellers van het Standpunt staan vermeld in Bijlage 1. Het bestuur van AIESEP gaf goedkeuring aan het Standpunt op 7 mei 2020. In lijn met de hoofdthema’s van het AIESEP-symposium ‘Future Directions in PE Assessment’ is het Standpunt opgedeeld in de volgende paragrafen: Beoordelingscompetentie, Beleid & Verantwoording, Constructive Alignment, Formatieve Beoordeling, Opleiding van Leraren LO & Professionele Ontwikkeling, Digitale Technologie. Deze paragrafen worden voorafgegaan door een kort overzicht van relevant onderzoek, en er wordt afgesloten met aanbevelingen voor toekomstig onderzoek.
DOCUMENT
Wanneer je met je lessen specifieke leerdoelen hebt, zoals tactisch inzicht, regelvaardigheden, of samenwerking, dan hoort daar ook een specifieke aanpak bij. De laatste jaren zijn er in de LO, met name in het buitenland, verschillende modellen ontwikkeld die je hierbij kunnen helpen. Deze aanpak wordt ook wel 'Models-Based Physical Education genoemd”.
DOCUMENT
Toenemende prevalentie van overgewicht en obesitas onder jeugd wordt, in ieder geval ten dele, veroorzaakt door te weinig fysieke activiteit. Omdat ieder kind een groot deel van zijn of haar jeugdige leven op school doorbrengt kunnen scholen een centrale rol spelen in het tegengaan van deze bewegingsarmoede. Het meest voor de hand liggende schoolvak lijkt hierbij de lichamelijke opvoeding1 (LO) te zijn. De belangrijkste doelstelling van het schoolvak LO is immers om leerlingen dusdanig te motiveren en enthousiast te maken voor sport en bewegen zodat dit uiteindelijk resulteert in een actieve leefstijl, zowel buiten school als in het verdere leven. Daarnaast is LO tevens het enige verplichte schoolvak waar fysieke activiteit een centrale plek inneemt; de les zelf is in potentie ook een structurele bron van fysieke activiteit. Globaal gezien kan LO dus op een indirecte en een directe manier bijdragen aan de fysieke activiteit van leerlingen, een tweedeling die werd geïntroduceerd in hoofdstuk 1. Waar echter tot op heden onduidelijkheid over bestaat, zeker wat betreft de Nederlandse situatie, is hoe groot de bijdrage van de LO aan dagelijkse fysieke activiteit feitelijk is. De vraag die daarom centraal staat in dit proefschrift is in hoeverre het vak LO, zoals dat op dit moment gegeven wordt op basis- en voortgezet onderwijs, een bijdrage levert aan de fysieke activiteit van kinderen en adolescenten, zowel direct (de les als bron van fysieke activiteit), als indirect (motivatie voor een actieve leefstijl). Voor de beantwoording van deze vraag zijn een aantal studies uitgevoerd. Allereerst is in hoofdstuk 2 door middel van een literatuurstudie onderzocht in hoeverre interventies met een LO-component effectief zijn in het stimuleren van fysieke activiteit. Hieruit blijkt dat er alleen overtuigend bewijs bestaat voor een directe bijdrage van de les LO aan de fysieke activiteit van kinderen en adolescenten. Oftewel, in de les LO zelf wordt er matig-tot-intensief bewogen. De effecten van interventies met een LO component op de fysieke activiteit buiten school of in het latere leven zijn minder overtuigend of zelfs afwezig. In hoofdstuk 3 wordt een cross-sectionele studie beschreven waarin middels het combineren van gegevens vanuit een hartslag-versnellingsmeter met de gegevens uit een activiteitendagboek voor het eerst inzicht verkregen wordt in de daadwerkelijke bijdrage van een reguliere les LO (naast andere fysieke activiteiten zoals fietsen) aan de totale dagelijkse fysieke activiteit van middelbare scholieren. De resultaten wijzen uit dat 17% van de totale hoeveelheid beweging onder schooltijd zijn oorsprong vindt in de lessen LO en dat op dagen dat een leerling een les LO heeft, deze les verantwoordelijk is voor ongeveer 30% van de totale fysieke activiteit op die dag. Opvallend is daarnaast dat 15% van de totale fysieke activiteit op een weekdag zijn oorsprong vindt in het actief transport naar school, voornamelijk fietsen. Hoofdstuk 4 beschrijft een studie waarin de focus ligt op de intensiteit van lessen LO in het voortgezet onderwijs (VO) en het basisonderwijs (BO). Tevens is gekeken naar factoren die de intensiteit van een les beïnvloeden. De resultaten wijzen uit dat 47% en 40% van een les LO op respectievelijk het VO en het BO voldoet aan de intensiteit van bewegen zoals omschreven in de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (matig-tot-intensief fysiek actief). Dit komt overeen met ongeveer een derde van de dagelijks aanbevolen hoeveelheid beweging voor deze doelgroep. Opvallend is dat op het VO jongens significant actiever zijn tijdens de lessen LO dan meisjes. Dit verschil blijkt zijn oorsprong te hebben in lessen waarin competitieve spelvormen (basketbal, voetbal etc.) centraal staan. Mogelijkerwijs verhindert de dominantie van jongens tijdens spelvormen dat meisjes in een les even actief kunnen zijn als jongens. Dit is een serieuze beperking van de mate waarin een les LO kan bijdragen aan het totale beweeggedrag van meisjes, gezien het feit dat ongeveer 60% van het Nederlandse LO curriculum uit (veelal competitieve) spelvormen bestaat.
DOCUMENT
Scholen kunnen potentieel een belangrijke rol spelen in het stimuleren van bewegen bij jongeren, de school bereikt immers vrijwel alle jongeren en bovendien brengen jongeren het grootste deel van de week door binnen de schoolmuren. Er is echter nog maar weinig specifiek onderzoek gedaan naar factoren tijdens de schooldag die invloed hebben op de fysieke activiteit van leerlingen. In dit artikel de eerste resultaten van een onderzoek bij een groep middelbare scholieren waarbij gedurende een week hun energieverbruik is gemeten.
DOCUMENT
Er zijn steeds meer kinderen die te dik zijn en te weinig bewegen. Ook zijn er steeds meer kinderen met een motorische achterstand. Op allerlei manieren wordt hier aandacht aan besteed. Wat zijn de trends rondom gezondheid? En wat is het belang van de ontwikkeling van motorische vaardigheden en de wijze waarop de motorische ontwikkeling gemonitord kan worden in de lichamelijke opvoeding?
DOCUMENT
Een groot aantal hockeyclubs in Nederland biedt aangepaste hockeyfaciliteiten aan voor kinderen, jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking (G-hockey) of een lichamelijke beperking ( LG-hockey). Het doel van het aangepast hockey is mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking plezier en voldoening te laten beleven aan hockey- en spelactiviteiten. Het feit dat zij lid zijn van een "normale" sportvereniging met alle daarbij behorende activiteiten bevordert tevens de integratie en kan andere jeugdleden leren op een vanzelfsprekende manier met hun gehandicapte leeftijdgenoten om te gaan. In dit artikel willen we vertellen wat het is, hoe het begonnen is, welke hobbels er genomen moesten worden, hoe de gehandicapte sporters het hockeyen beleven, hoe de training en begeleiding geregeld is en hoe het G- en LG-hockey er nu landelijk en op clubniveau voor staat als voorbeeld van inclusie.
DOCUMENT
Stilzitten is al jaren de norm in het onderwijs. Voldoende beweging is echter een essentieel onderdeel van een goede gezondheid. In 2017 voldeed 44% van de kinderen (4-12 jaar) en 69% van de jongeren (12-18 jaar) niet aan de beweegrichtlijnen. Volgens de beweegrichtlijnen dienen kinderen en jongeren (418 jaar) dagelijks minimaal één uur tenminste matig intensief te bewegen om de gezondheid positief te beïnvloeden, waarbij minimaal drie keer per week spier- en botversterkende activiteiten worden uitgevoerd. Er is nog geen beweegrichtlijn voor kinderen jonger dan 4 jaar. Springlab, een bedrijf dat bewegend leren wil stimuleren, heeft in co-creatie met professionals in de kinderopvang een interactieve beweegvloer ontwikkeld. Met de beweegvloer wil Springlab een bijdrage leveren aan het terugbrengen van beweging in het leren van jonge kinderen. Er is echter nauwelijks onderzoek gedaan naar het effect van deze interactieve spel-, sport- of leersituaties op de ontwikkeling van hele jonge kinderen.
DOCUMENT
Hbo-opleidingen tot leraar lichamelijke opvoeding zijn de afgelopen jaren bezig geweest om onderzoek te integreren in het onderwijs. Het instellen van lectoraten aan hbo-opleidingen heeft daar ook een positieve bijdrage aan geleverd. Op school zal je te maken krijgen met stagiaires of nieuwe collega’s met een onderzoekende houding. Ondanks dezelfde kaders vanuit de NVAO1 wordt de invulling van onderzoek in de opleidingen aan instituten zelf overgelaten. Op het HBO-symposium Sportonderzoek van 6 november 2013 zijn verschillende ALO’s de discussie aangegaan over deze invulling. In dit artikel een kort overzicht van de bevindingen.
DOCUMENT
Deze publicatie beschrijft het actieonderzoek van het Project ‘De Haagse Verbindt Jong en Oud in de Wijk’, dat binnen de Werkplaats Sociaal Domein heeft plaatsgevonden in het studiejaar 2023-2024. Opdrachtgevers en samenwerkingspartners zijn Wijkz, de Gemeente Den Haag en het lectoraat Urban Ageing van De Haagse Hogeschool. Het project genaamd ‘De Haagse Verbindt Jong en Oud in de wijk’ (DHVJO) onderzoekt de ervaringen en behoeften van ouderen en hun mantelzorgers bij de Haags Ontmoeten locaties van Wijkz en de WoonZorgcentra Haaglanden. Deze organisaties verzorgen ontmoetingsactiviteiten voor zelfstandig wonende senioren onder de noemer Haags Ontmoeten. Bij de locaties van Haags Ontmoeten kunnen ouderen in de wijk terecht zonder een Wet maatschappelijke ondersteuning indicatie (Rijksoverheid, 2015). Het eerste deel van het project vond plaats in 2022-2023 (Kroon, 2023). Uit dit project blijkt dat Haags Ontmoeten een waardevolle wijze van elkaar treffen is tussen ouderen en jongeren. Ook komen de ouderen graag in de Haags Ontmoeten locaties en voelen zij zich erbij betrokken. Voor de eerstejaars studenten Social Work is het project een goede leerervaring in het ouderenwerk en voor de locaties van Haags Ontmoeten een bijdrage aan hun activiteitenaanbod voor de ouderen in de wijk. Het vervolg in studiejaar 2023-2024 gaf de mogelijkheid nog meer ouderen te spreken, portretteren en activiteiten voor hen te bedenken en te organiseren. Bij alle interviews is gekozen meer de focus te leggen op de levensgebieden zoals die door het Kennisplatform zijn benoemd. In samenwerking met de programmacoördinatoren van Haags Ontmoeten zijn er zo’n 25 Haags Ontmoeten locaties benaderd en beschikbaar gesteld en er is met zo’n 186 ouderen gesproken. De activiteiten zijn in subgroepjes uitgevoerd op één middag per locatie. De projectleider heeft de 20 betrokken professionals van de Haags Ontmoeten organisaties benaderd (in studiejaar 2023-2024) en zo mogelijk geïnterviewd om ook hun visie, kennis en ervaringen bij het antwoord op de onderzoeksvragen te betrekken.
DOCUMENT
Begin 2020 heeft de gemeente Den Haag aan De Haagse Hogeschool (Lectoraat Urban Ageing) gevraagd om samen met Hulsebosch Advies en AFEdemy een integrale monitor te ontwikkelen en uit te voeren waarbij, door middel van kwalitatieve en kwantitatieve methoden, onderzoek wordt gedaan naar de stand van zaken van Den Haag als seniorvriendelijke stad en tevens te kijken naar huidige trends aangaande ouderen. Tevens vroeg de gemeente om de ontwikkeling van een meetinstrument dat in de toekomst eenvoudig bij herhaling kan worden ingezet voor onderzoek: de standaard Age Friendly Cities and Communities Questionnaire (AFCCQ) voor ouderen1. In een stadsenquête en in zogenaamde stadsateliers zijn ouderen gevraagd naar hun bevindingen. In totaal hebben 393 Haagse ouderen meegedaan aan de enquête en 50 aan de stadsateliers. De aan de ouderen gestelde vragen gingen over de volgende acht onderwerpen die volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezamenlijk de seniorvriendelijkheid van een stad bepalen: ●Huisvesting; ●Sociale participatie; ●Respect en sociale inclusie; ●Burgerschap en werkgelegenheid; ●Communicatie en informatie; ●Sociale en gezondheidsvoorzieningen; ●Buitenruimte en gebouwen; ●Transport; ● en aanvullend, een negende domein: Financiën. CC-BY NC ND https://www.dehaagsehogeschool.nl/onderzoek/lectoraten/details/urban-ageing#over-het-lectoraat
MULTIFILE