Onderzoek naar de effectiviteit van het side-event programma bij het wereldkampioenschoep CP Voetbal in Drenthe in 2011. Onderzocht is in welke mate de verschillende side-events een bijdrage leverden aan de doelstellingen van het hoofdevenement. Het onderzoek vond plaats binnen het kader van de pilot van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) om kennis te ontwikkelen over sportevenementen.
De woningcorporaties in Nederland hebben turbulente tijden achter de rug. De harde taal in het rapport 'Ver van huis' van de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties heeft geleid tot een overwegend negatief imago, strakkere wet- en regelgeving en een afgenomen vertrouwen tussen overheid, woningcorporaties en huurders. De verhuurdersheffing doet een fors beslag op de financiële middelen van corporaties. Tegelijkertijd is er nog steeds weinig twijfel over hun grote maatschappelijke rol. De opgaven waarvoor corporaties staan, zijn groot; de knelpunten die ze geacht worden (mede) op te lossen dito. Zo is de betaalbaarheid van de sociale voorraad verslechterd. Er zijn woningtekorten voor starters en nieuwkomers, met name in veel stedelijke gebieden. De extramuralisering en het langer zelfstandig wonen van groepen met een bijzondere woonvraag vragen om meer passend aanbod en begeleiding. De verduurzaming van de woningvoorraad gaat te langzaam. En de kwaliteit van meerdere vroeg-naoorlogse woningcomplexen en de ontwikkeling van de leefbaarheid in sommige buurten stellen niet gerust. Tegen deze achtergrond is de vraag relevant hoe het momenteel is gesteld met de aatschappelijke rol en prestaties van de corporaties. Kunnen zij hun rol en waarde(ring) herwinnen, of beter nog: weer vergroten? En wat kan en moet die toekomstige rol van woningcorporaties dan zijn? LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/guus-haest-86b232a/
Klimaatverandering en het opraken van eindige voorraden materialen worden gezien als de grote maatschappelijke uitdagingen van onze tijd. Eén van de manieren om deze uitdagingen het hoofd te bieden is het gebruiken van biobased materialen - materialen die door de natuur worden voortgebracht, en die na gebruik weer terug kunnen worden gebracht in de natuur. Zo worden er ook in de bouw steeds vaker biobased materialen toegepast. Producenten van biobased isolatiematerialen zoeken kwantitatieve kennis over de waarde van hun materialen in termen van energieverbruik, duurzaamheid en comfort. Kunnen hun materialen bijdragen aan een verdere verlaging van de energievraag van woningen? Aan het verduurzamen van gebouwen? Kunnen de materialen zorgen voor een beter comfort in de woning? En hoe moeten hun materialen dan gebruikt worden? Internationale onderzoeken laten zien dat biobased isolatiematerialen toegevoegde waarde kunnen hebben, doordat zij beschikken over ‘thermohygrische’ eigenschappen. De materialen kunnen vocht vasthouden én weer vrij laten komen. Maar hoe zit dat als ze zijn toegepast in een hele gevel, in de Nederlandse bouwwijze? Hoe verhouden deze eigenschappen zich tot dampopen of dampdicht bouwen? Hierover is nauwelijks gevalideerde kennis beschikbaar. De reguliere normen en voorschriften voor het ontwerpen en realiseren van woningen houden hier geen rekening mee. Bio-Iso wil deze kennis ontwikkelen. Centraal staat het ontwerpen en bouwen van een testopstelling bij HZ, waarmee een vijftal verschillende biobased geveldelen worden getest en beoordeeld. Hiermee krijgen de mkb’ers gevalideerde prestaties van hun materialen, en de juiste opbouw van de gevel waarin de toegevoegde waarde het beste tot zijn recht komt. Het project wordt uitgevoerd door een mix van kennisinstellingen die ervaring hebben met het testen en beoordelen van (biobased) bouwmaterialen, samen met producenten en gebruikers, ondersteund door o.a. Bouwend Nederland en een vertegenwoordiging van de relevante normcommissie, die de projectresultaten verder zullen kunnen brengen naar de reguliere bouwsector.
Mkb-bedrijven in de maakindustrie staan, net als andere sectoren van de Nederlandse economie, voor de opgave bij te dragen aan het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen. Tegelijkertijd staan deze bedrijven onder grote economische druk: van hen wordt verwacht dat ze elk jaar goedkoper, beter en sneller leveren aan hun klanten. Alleen op deze wijze kunnen ze concurreren met de lagelonenlanden. Om aan deze eisen te voldoen besteden ze veel aandacht aan (lean) procesverbetering, gericht op het reduceren van verspillingen in hun processen. De mkb-bedrijven geven aan dat ze daarnaast ook willen voldoen aan de gestelde maatschappelijke opgave. Daarvoor is niet alleen productinnovatie, maar ook procesinnovatie vereist. Mogelijkheden voor op duurzaamheid gerichte procesinnovatie zien ze in het integreren van duurzaamheidsgezichtspunten in de tools, technieken en proces- en outputcriteria(metrics)die al gebruikt worden in lean procesverbeteringsprojecten. Door het reduceren van groene verspillingen te integreren in bestaande methodieken voor het reduceren van lean verspillingen kan lean procesverbetering gebruikt worden als hefboom voor het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen. Mkb-bedrijven hebben daarom behoefte aan een systematische methodiek die hen helpt duurzaamheid op een structurele manier in hun processen te verankeren. Dat leidt bij hen tot de volgende praktijkvraagstelling: op welke wijze kan het lean verbeteringsproces en de daarin gehanteerde tools, technieken en metrics gebruikt worden: * Om duurzaamheidsdoelstellingen te integreren met procesverbetering? * Op een manier die zowel kosteneffectief als duurzaam is? * Met directe betrokkenheid van de werkvloer bij het continu analyseren en verbeteren van proces- en duurzaamheidsprestaties? Het consortium dat bestaat uit kennisinstellingen (Hanzehogeschool Groningen en Hogeschool van Arnhem en Nijmegen), netwerkpartijen (MKB-Nederland Noord, Koninklijke Metaalunie, Lean Innovation Network en TechnologieCentrum Noord-Nederland) en de deelnemende mkb-bedrijven, heeft met dit project de ambitie mkb-bedrijven in de maakindustrie te ondersteunen bij het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen door lean procesverbetering te integreren met het reduceren van groene verspillingen. Doelstellingen: * Het verwerven van kennis en inzicht in lean en clean tools en de voorwaarden voor het succesvol gebruik ervan (startcondities en randvoorwaarden). * Het vertalen van deze kennis en inzichten in voor het mkb bruikbare producten(zoals een ?Handboek Duurzaam Duurzamer Produceren?). * Het verrijken van de opleidingen van de Hanzehogeschool Groningen en de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen met modules en minoren waarin de verworven kennis en producten zijn geïntegreerd.
Maatschappelijke urgentie: Een ‘Krachtig MKB’ is één van de zwaartepunten van de Noordelijke Innovatieagenda (NIA). Daartoe behoort ook het behoud en uitbreiding van de maakindustrie in Nederland. Een belangrijk onderdeel van de maakindustrie wordt gevormd door zogenaamde ‘Engineer-to-order’ (ETO)-bedrijven: veelal mkb-bedrijven die klantspecifieke producten leveren van hoge kwaliteit met een korte levertijd en hoge leverbetrouwbaarheid. Om hun leverprestaties te verbeteren hebben deze ETO-bedrijven hun aandacht in het verleden vooral gericht op het verbeteren van de prestaties van de fabriek. Aan de productie gaat echter een traject vooraf waarin klant en bedrijf overeenstemming moeten zien te bereiken over maakbaarheid, prijs en levertijd. Uit zowel de bedrijfspraktijk als onderzoek blijkt dat veel van de problemen die de fabricage heeft met leverbetrouwbaarheid veroorzaakt worden door problemen in dit voortraject. Land en Gaalman (2009) komen dan ook tot de conclusie dat het weinig zin heeft de inrichting en planning van de fabricage verder te verbeteren als niet eerst de problemen in het voortraject aangepakt worden. De praktijkvraag Bedrijven geven aan behoefte te hebben aan een methodiek waarmee ze problemen en oorzaken in het voortraject in kaart kunnen brengen en procesoplossingen en/of structuuroplossingen kunnen ontwerpen. De onderzoeksvraag Naar het functioneren van het voortraject is weinig onderzoek gedaan. In dit onderzoek wordt beschikbare wetenschappelijke kennis geschikt maken voor toepassing op het voortraject van ETO-bedrijven. Vervolgens wordt die kennis in empirisch onderzoek gebruikt om typische problemen, oorzaken en oplossingen te identificeren. De aldus verworven inzichten worden verwerkt in een instrument voor de ETO-bedrijven. Bijdrage dit project • Praktijkproduct: een methodiek waarmee ETO-bedrijven problemen en oorzaken in het voortraject in kaart kunnen brengen en procesoplossingen en/of structuuroplossingen kunnen ontwerpen. • Kennisproducten: (wetenschappelijke) artikelen over procesverbetering in het voortraject. • Onderwijsproduct: lesmodule ‘Procesverbetering in het voortraject’ die onderdeel wordt van de minor Slim Produceren van de opleiding Technische Bedrijfskunde, Hanzehogeschool Groningen.