Hoofdstuk in wetenschappelijke boekeditie van internationaal vakblad Avant Garde Critical Studies
LINK
Given the urgency of global energy transition, small- and medium-sized cities often undergo rapid changes. What is often missing, however, is a better understanding of how residents of those places perceive, and relate to the various aspects of local energy transition process and spatial outcomes. This study focuses on the Hoogkerk district of Groningen in the Northern Netherlands, where we used Q-Methodology to identify shared viewpoints. Our findings reveal three main viewpoints: a) the importance of protecting local spatial and environmental values, b) prioritising energy-saving approaches notably for the vulnerable segments of the society, and finally c) the need for comprehensive district-level planning led by the municipality. These findings underscore the importance of integrated approaches that address both spatial and process aspects of local energy transition. We argue that these insights can support policymakers and the local citizen initiative towards the development of an integrated local energy vision.
DOCUMENT
Begin 2020 heeft de gemeente Den Haag aan De Haagse Hogeschool (Lectoraat Urban Ageing) gevraagd om samen met Hulsebosch Advies en AFEdemy een integrale monitor te ontwikkelen en uit te voeren waarbij, door middel van kwalitatieve en kwantitatieve methoden, onderzoek wordt gedaan naar de stand van zaken van Den Haag als seniorvriendelijke stad en tevens te kijken naar huidige trends aangaande ouderen. Tevens vroeg de gemeente om de ontwikkeling van een meetinstrument dat in de toekomst eenvoudig bij herhaling kan worden ingezet voor onderzoek: de standaard Age Friendly Cities and Communities Questionnaire (AFCCQ) voor ouderen1. In een stadsenquête en in zogenaamde stadsateliers zijn ouderen gevraagd naar hun bevindingen. In totaal hebben 393 Haagse ouderen meegedaan aan de enquête en 50 aan de stadsateliers. De aan de ouderen gestelde vragen gingen over de volgende acht onderwerpen die volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezamenlijk de seniorvriendelijkheid van een stad bepalen: ●Huisvesting; ●Sociale participatie; ●Respect en sociale inclusie; ●Burgerschap en werkgelegenheid; ●Communicatie en informatie; ●Sociale en gezondheidsvoorzieningen; ●Buitenruimte en gebouwen; ●Transport; ● en aanvullend, een negende domein: Financiën. CC-BY NC ND https://www.dehaagsehogeschool.nl/onderzoek/lectoraten/details/urban-ageing#over-het-lectoraat
MULTIFILE
Het proefschrift gaat in op de werkwijze, het belang en het gedrag van muziekuitgevers, de pioniers van de muziekindustrie. Sinds de uitvinding van de boekdrukkunst geven muziekuitgevers composities uit op bladmuziek of licenseren zij deze. Door het succes van de grammofoonplaat werden de uitgevers een eeuw geleden uit het centrum van de macht van de muziekindustrie verdreven door de platenmaatschappijen die de geluidsopnames van muziek gingen exploiteren. De verborgenheid van de muziekuitgeversbranche komt enerzijds voort uit de onduidelijke positie van de muziekuitgevers in de culturele waardeketen van de muziekindustrie en anderzijds door de historische wirwar aan rechten. Opvallend genoeg is er weinig wetenschappelijke aandacht geweest voor deze industrie zeker in tegenstelling tot de aandacht voor de platenmaatschappijen, dit onderzoek hoopt daar verandering in te brengen. Machtige positie door digitalisering van muziek Het proefschrift van Wierda is een longitudinale studie die een periode van honderd jaar omvat. Muziekuitgevers verwerven een deel van het auteursrecht van een liedje, indien de componist muziek wenst uit te geven. Door deze wijze komt de uitgever voor de componist op zodat ze beide inkomen uit het intellectueel eigendom vergaren als of het liedje op plaat verschijnt of live ten gehore wordt gebracht. Muziekuitgevers wensen mede ten behoeve van de componist, inkomen te vergaren. Waar ook maar muziek geconsumeerd wordt eisen zij het recht van gebruik op. Dit kan zijn bij live entertainment, televisie, internet en games. Het bijzondere volgens het proefschrift is dat door de digitalisering na honderd jaar dynamiek de uitgevers weer in belang toenemen, doordat de handel in de fysieke geluidsdragers van de platenmaatschappijen tanende is. De muziekindustrie neigt naar een ‘rights industry’ waarin qua werkwijze de uitgevers al eeuwen in gespecialiseerd zijn. De huidige uitgevers kenmerken zich dan ook als ondernemers die weer dichter tegen de componist aankruipen en zich op deze wijze dynamisch profileren in de nieuwe tijd.
DOCUMENT
This relationship between external knowledge providers, e.g. consultants and academic institutions, and small and medium enterprises (SMEs) is a difficult one. SME entrepreneurs think external advice is expensive, not required and/or not useful. In this paper these arguments are explored against the specific characteristics of SMEs. The argument of price probably tells more about the consultants inability to quantify the returns on their advice than about the cost of their services. Support policies enable free consults for SMEs on numerous topics, but the use of these facilities is relatively low. The suggestion that SME entrepreneurs do not need external knowledge is contradicted by their own assessment of their qualities. Typically the entrepreneurs lack expertise in supporting business functions like HR, IT, Finance and Legal. In SMEs these blank spots are not compensated by specialist staff members because the of the scale of the organization. The argument that the advice of an external consultant is generally not useful raises the question whether the insights gained in several business sciences only apply to large companies. This seems unlikely. Given the characteristics of SMEs the difference is probably more the context in which the insights are applied than the content of the insights itself. From the analysis of the characteristics of SMEs the dominant influence of the person of the owner/director, together with the absence of specialist staff, appeared as two of the most significant differences between SMEs and large companies. Given the personal profiles of these owners/directors as studied by Blom (Blom, 2001), the external knowledge providers should realize the three ways in consulting. The first way is the way of thinking. For this way it was stated already that the content of business sciences is not likely to differ for SMEs. The second way, the way of working, represents for the way information is gathered and the entrepreneur and his staff is involved in the process of developing the advice. In this way the consultant should allow for interaction and should make it fun for the participants. In this aspect, the process approach of consulting shows promising. The third way, the way of communicating, represents the way the knowledge is transferred from the advisor to the entrepreneur. In this way it is crucial to acknowledge the different personal profiles of SME entrepreneurs and consultants and to adjust the communication accordingly. Taking the three ways into account, the conclusion could be that the transfer of knowledge should be more the sharing of experiences. The Chair of Management Consulting will adjust her activities to explore this insight further.
DOCUMENT
Deze rapportage bevat een analyse van het maatschappelijk debat over de terreinen onderwijs, cultuur, wetenschap en media. De analyses zijn in de periode 2010-2015 gemaakt. De analyses van het maatschappelijk debat zijn bedoeld om het beleid beter te doen aansluiten bij de maatschappelijke vraag. De analyse van het media-debat is van de hand van Andra Leurdijk en Saskia Welchen.
DOCUMENT
Zet meer financiële middelen en menskracht in bij het beter benutten van bestaande bedrijventerreinen in plaats van de uitleg van nieuwe bedrijventerrein en transformatie van werklocaties. Dat is de kern van een nieuw advies van de Sociaal Economische Raad (SER) Overijssel. 'Die oproep is eigenlijk gericht aan heel Nederland', zegt adviseur Cees-Jan Pen.
LINK
Deze publicatie is onderdeel van het project: Living Lab Duurzame Bedrijfsovername - Het Open Gesprek (2023-2025). Dit project werd geleid door Hogeschool Aeres en werd uitgevoerd in samenwerking met hogeschool Windesheim en Hogeschool Utrecht. In dit project is er specifiek aandacht voor overnames van complexe (familie)bedrijfsstructuren, zoals situaties met meerdere opvolgers/eigenaren. Het project is onderdeel van een breder programma over bedrijfsovername in de agrarische sector gefinancierd en gecoördineerd door Stichting regie-orgaan SIA en het Ministerie van LVVN. De informatie die in deze publicatie wordt beschreven, is onderbouwd door deskresearch, input van experts en vier interviews met bedrijfsfamilies in de periode tussen mei 2024 en augustus 2024. Drie van deze bedrijven komen uit de tuinbouwsector, een sector waar relatief veel familiebedrijven voorkomen die in een bv-structuur opereren. Het vierde bedrijf betreft een kringloopbedrijf met akkerbouw, energie, pluimvee en de verwerking van voedselresten. De deskresearch bestond uit een literatuurstudie van de familiebedrijvenliteratuur, bestudering van de beleidskaders en de wettelijke kaders, handboeken over ondernemingsrecht en studies specifiek gericht op de agrarische sector. De input van experts is in drie ronden opgehaald. Er is een expertsessie geweest met adviseurs en branche-organisaties (LTO-Noord en NAJK) op 23 januari 2025. Vervolgens zijn er experts betrokken die de publicatie hebben gecontroleerd op feitelijke onjuistheden in de periode maart-april 2025. Tot slot is er input verzameld tijdens een scholingsdag voor agrarische adviseurs en docenten in het agrarische onderwijs (10 april 2025).Er is verder kruisbestuiving geweest met een eerder project over agrarische bedrijfsopvolging waar Hogeschool Windesheim en Hogeschool Aeres in samenwerkten. Het gaat om het project: Living Lab Duurzame Bedrijfsovername – De Zachte Kant van Agrarische Bedrijfsopvolging. In dat project zijn 15 families geïnterviewd. De interviews zijn gebruikt voor enkele praktijksituaties en familiedynamieken die in deze publicatie besproken worden.
DOCUMENT
De Amerikaanse onderzoekers Michael Albert en Robin Hahnel hebben samen een nieuwe economische visie uitgewerkt die zij Parecon noemen en een samentrekking is van Participatieve Economie. In de kern kiezen zij voor consumenten- en werknemersraden, op lokaal, regionaal en landelijk niveau, waar de belangrijkste economische beslissingen worden genomen over producten, prijzen en kwaliteit.
LINK