Objectives: Promoting unstructured outside play is a promising vehicle to increase children’s physical activity (PA). This study investigates if factors of the social environment moderate the relationship between the perceived physical environment and outside play. Study design: 1875 parents from the KOALA Birth Cohort Study reported on their child’s outside play around age five years, and 1516 parents around age seven years. Linear mixed model analyses were performed to evaluate (moderating) relationships among factors of the social environment (parenting influences and social capital), the perceived physical environment, and outside play at age five and seven. Season was entered as a random factor in these analyses. Results: Accessibility of PA facilities, positive parental attitude towards PA and social capital were associated with more outside play, while parental concern and restriction of screen time were related with less outside play. We found two significant interactions; both involving parent perceived responsibility towards child PA participation. Conclusion: Although we found a limited number of interactions, this study demonstrated that the impact of the perceived physical environment may differ across levels of parent responsibility.
MULTIFILE
Toenemende prevalentie van overgewicht en obesitas onder jeugd wordt, in ieder geval ten dele, veroorzaakt door te weinig fysieke activiteit. Omdat ieder kind een groot deel van zijn of haar jeugdige leven op school doorbrengt kunnen scholen een centrale rol spelen in het tegengaan van deze bewegingsarmoede. Het meest voor de hand liggende schoolvak lijkt hierbij de lichamelijke opvoeding1 (LO) te zijn. De belangrijkste doelstelling van het schoolvak LO is immers om leerlingen dusdanig te motiveren en enthousiast te maken voor sport en bewegen zodat dit uiteindelijk resulteert in een actieve leefstijl, zowel buiten school als in het verdere leven. Daarnaast is LO tevens het enige verplichte schoolvak waar fysieke activiteit een centrale plek inneemt; de les zelf is in potentie ook een structurele bron van fysieke activiteit. Globaal gezien kan LO dus op een indirecte en een directe manier bijdragen aan de fysieke activiteit van leerlingen, een tweedeling die werd geïntroduceerd in hoofdstuk 1. Waar echter tot op heden onduidelijkheid over bestaat, zeker wat betreft de Nederlandse situatie, is hoe groot de bijdrage van de LO aan dagelijkse fysieke activiteit feitelijk is. De vraag die daarom centraal staat in dit proefschrift is in hoeverre het vak LO, zoals dat op dit moment gegeven wordt op basis- en voortgezet onderwijs, een bijdrage levert aan de fysieke activiteit van kinderen en adolescenten, zowel direct (de les als bron van fysieke activiteit), als indirect (motivatie voor een actieve leefstijl). Voor de beantwoording van deze vraag zijn een aantal studies uitgevoerd. Allereerst is in hoofdstuk 2 door middel van een literatuurstudie onderzocht in hoeverre interventies met een LO-component effectief zijn in het stimuleren van fysieke activiteit. Hieruit blijkt dat er alleen overtuigend bewijs bestaat voor een directe bijdrage van de les LO aan de fysieke activiteit van kinderen en adolescenten. Oftewel, in de les LO zelf wordt er matig-tot-intensief bewogen. De effecten van interventies met een LO component op de fysieke activiteit buiten school of in het latere leven zijn minder overtuigend of zelfs afwezig. In hoofdstuk 3 wordt een cross-sectionele studie beschreven waarin middels het combineren van gegevens vanuit een hartslag-versnellingsmeter met de gegevens uit een activiteitendagboek voor het eerst inzicht verkregen wordt in de daadwerkelijke bijdrage van een reguliere les LO (naast andere fysieke activiteiten zoals fietsen) aan de totale dagelijkse fysieke activiteit van middelbare scholieren. De resultaten wijzen uit dat 17% van de totale hoeveelheid beweging onder schooltijd zijn oorsprong vindt in de lessen LO en dat op dagen dat een leerling een les LO heeft, deze les verantwoordelijk is voor ongeveer 30% van de totale fysieke activiteit op die dag. Opvallend is daarnaast dat 15% van de totale fysieke activiteit op een weekdag zijn oorsprong vindt in het actief transport naar school, voornamelijk fietsen. Hoofdstuk 4 beschrijft een studie waarin de focus ligt op de intensiteit van lessen LO in het voortgezet onderwijs (VO) en het basisonderwijs (BO). Tevens is gekeken naar factoren die de intensiteit van een les beïnvloeden. De resultaten wijzen uit dat 47% en 40% van een les LO op respectievelijk het VO en het BO voldoet aan de intensiteit van bewegen zoals omschreven in de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (matig-tot-intensief fysiek actief). Dit komt overeen met ongeveer een derde van de dagelijks aanbevolen hoeveelheid beweging voor deze doelgroep. Opvallend is dat op het VO jongens significant actiever zijn tijdens de lessen LO dan meisjes. Dit verschil blijkt zijn oorsprong te hebben in lessen waarin competitieve spelvormen (basketbal, voetbal etc.) centraal staan. Mogelijkerwijs verhindert de dominantie van jongens tijdens spelvormen dat meisjes in een les even actief kunnen zijn als jongens. Dit is een serieuze beperking van de mate waarin een les LO kan bijdragen aan het totale beweeggedrag van meisjes, gezien het feit dat ongeveer 60% van het Nederlandse LO curriculum uit (veelal competitieve) spelvormen bestaat.
Introduction: Previous longitudinal studies indicate that physical activity (PA) significantly declines from primary-to secondary school, and report both changes in individual and environmental determinants of PA. In order to understand this transition and to prevent this negative trend, it is important to gather contextually rich data on possible mechanisms that drive this decline. Therefore, the aim of this study was to investigate changes of PA patterns in transition between primary and secondary school, and to add domain-specific insights of how, where, and when these changes occur. Methods: In total, 175 children participated in a 7-day accelerometer- and Global Positioning System (GPS) protocol at their last year of primary and their first year of secondary school. GPS data-points were overlaid with Geographical Information Systems (GIS) data using ArcGIS 10.1 software. Based on the GPS locations of individual data-points, we identified child’s PA at home, school, local sports grounds, shopping centers, and other locations. Also, trips in active and passive transport were identified according to previously validated GPS speed-algorithms. Longitudinal multi-level linear mixed models were fitted adjusting for age, gender, meteorological circumstances, and the nested structure of days within children and children within schools. Outcome measures were minutes spent in light PA and moderate-to-vigorous PA, specified for the time-segments before school, during school, after school and weekend days. Results: Total PA significantly declined from primary to secondary school. Although transport-related PA increased before- and during school, decreases were found for especially afterschool time spent at sports grounds and transport-related PA during weekends.
MULTIFILE