Despite changing attitudes towards animal testing and current legislation to protect experimental animals, the rate of animal experiments seems to have changed little in recent years. On May 15–16, 2013, the In Vitro Testing Industrial Platform (IVTIP) held an open meeting to discuss the state of the art in alternative methods, how companies have, can, and will need to adapt and what drives and hinders regulatory acceptance and use. Several key messages arose from the meeting. First, industry and regulatory bodies should not wait for complete suites of alternative tests to become available, but should begin working with methods available right now (e.g., mining of existing animal data to direct future studies, implementation of alternative tests wherever scientifically valid rather than continuing to rely on animal tests) in non-animal and animal integrated strategies to reduce the numbers of animals tested. Sharing of information (communication), harmonization and standardization (coordination), commitment and collaboration are all required to improve the quality and speed of validation, acceptance, and implementation of tests. Finally, we consider how alternative methods can be used in research and development before formal implementation in regulations. Here we present the conclusions on what can be done already and suggest some solutions and strategies for the future.
Dit proefschrift heeft als onderwerp de toepassing van agenttechnologie in productie en productondersteuning. Onder een agent verstaan we in deze context een autonoom opererende software entiteit die gemaakt is om een zeker doel te realiseren en daartoe met de omgeving comuniceert en zelfstandig acties kan uitvoeren. In moderne productiesystemen streeft men ernaar om de tijd van ontwerp tot productie zo kort mogelijk te houden en de productie af te stemmen op de wensen van de individuele eindgebruiker. Vooral dit laatste streven past niet in het concept van massaproductie. Een methode moet gezocht worden om kleine hoeveelheden of zelfs unieke producten tegen een lage kostprijs te fabriceren. Om dit te verwezenlijken zijn voor dit onderzoek speciale goedkope productieplatforms ontwikkeld. Deze hercongureerbare productiemachines noemen we equiplets. Een verzameling van deze equiplets in een gridopstelling geplaatst en gekoppeld met een snelle netwerkverbinding is in staat om een aantal verschillende producten tegelijk te produceren. Dit noemen we exibele parallelle productie. Voor de softwareinfrastructuur is agenttechnologie toegepast. Twee typen agenten spelen hierin een hoofdrol. Een productagent is verantwoordelijk voor de totstandkoming van een enkel product. De productiemachines worden voorgesteld door zogenoemde equipletagenten. De productagent weet wat er moet gebeuren voor het maken van een product terwijl de equipletagent weet hoe een of meer productiestappen moeten worden uitgevoerd. Het hier voorgesteld concept verschilt in veel opzichten van standaard massaproductie. Elk product in wording volgt zijn eigen, mogelijk unieke pad langs de equiplets, de productie wordt per product gescheduled en niet per batch en er is geen sprake van een productielijn. Dit proefschrift stelt de softwarearchitectuur voor en beschrijft oplossingen voor de routeplanning waarbij het aantal wisselingen tussen equiplets geminimaliseerd is, een scheduling die gebaseerd is op schedulingschema's zoals toegepast in real-time operating systems en een op autonome voertuigen gebaseerd transportsysteem. Bij al deze oplossingen speelt de productagent een belangrijke rol. (uit de samenvatting van het proefschrift) SIKS Dissertation Series No. 2014-31 The research reported in this thesis has been carried out under the auspices of SIKS, the Dutch Research School for Information and Knowledge Systems.
Een museumbezoek draagt iets bij aan het leerniveau van leerlingen, maar een op zichzelf staand museumbezoek heeft geen meerwaarde voor het ontwikkelen van kennis bij leerlingen. In dit artikel wordt gepoogd antwoord te krijgen op de vraag hoe de programma’s van het universiteitsmuseum en de kinderuniversiteit uitgebreid kunnen worden, met integratie van TalentenKrachtprincipes, zodat het wetenschappelijk denkproces van de leerlingen in het gehele arrangement gestimuleerd wordt. Om antwoord te kunnen krijgen op deze vraag is een beschrijvend onderzoek gedaan waarin realistische settings zijn gebruikt die bestaan uit museumbezoeken en klassikale lessen waarbij de interactie tussen de begeleiders en leerlingen zijn gemeten. De resultaten van het onderzoek laten zien dat begeleiders die kennis van TalentenKracht hebben een hoger redenatieniveau bij leerlingen uitlokken. De begeleiders die kennis van TalentenKracht hebben stellen veel open vragen aan leerlingen om wetenschappelijk redeneren bij leerlingen uit te lokken. De resultaten van een statistische analyse laten significante verschillen zien tussen de begeleiding van een begeleider die intensieve kennis van TalentenKracht heeft en begeleiders die geen kennis van TalentenKracht hebben. De begeleider die intensieve kennis van TalentenKracht heeft lokt complexere redenaties bij leerlingen uit