Background. One of the stakeholders in tackling the rise and health consequences of overweight and obesity is the general practice physician (GP). GPs are in a good position to inform and give nutrition guidance to overweight patients. Objective. Assessment of working mechanism of determinants of the nutrition guidance practice: noticing patients’ overweight and guidance of treatment by GPs [linear analysis of structural relations (LISREL) path model] in a longitudinal study. Methods. This longitudinal study measured data in 1992, 1997 and 2007. The 1992 LISREL path model (Hiddink GJ, Hautvast J, vanWoerkumCMJ, Fieren CJ, vantHofMA. Nutrition guidance by primary-care physicians: LISREL analysis improves understanding. Prev Med 1997; 26: 29–36.) demonstrated that ‘noticing patients’ overweight and guidance of treatment’ was directly and indirectly influenced by predisposing factors, driving forces and perceived barriers. This article defines and discusses the path analysis of the 2007 data (compared with 1997). Results. This analysis shows both similarity and differences inworking mechanism of determinants of noticing patients’ overweight and guidance of treatment between 1997 and 2007. The backbone of themechanism with four predisposing factors is the similarity. The number of driving forces and of paths through intermediary factors to the dependent variable constitutes the difference. Conclusions. The backbone of the working mechanism of determinants of the nutrition guidance practice: noticing patients’ overweight and guidance of treatment by GPs was similar in 2007 and 1997. The influence of GPs task perception on noticing patients’ overweight and guidance of treatment considerably increased in 2007 compared to 1997. The longitudinal character of this article gives a strong practice-based evidence for weight management by GPs.
De laatste jaren groeit het bewustzijn onder wetenschappers en het brede publiek over hoe innig financiën, gezondheid en welzijn met elkaar verstrengeld zijn. Je kunt problemen van mensen vaak niet reduceren tot een aantal sub-problemen die je onafhankelijk van elkaar kunt oplossen, vanuit de gedachte dat alle oplossingen bij elkaar opgeteld het totaalprobleem verhelpen.4 Uit onderzoek weten we inmiddels steeds meer over hoe problemen met elkaar in verband staan. Beleidsmakers en uitvoerende beroepskrachten en vrijwilligers die de complexe relatie tussen financiële, fysieke en mentale factoren begrijpen, bevinden zich in de unieke positie om deze inzichten te vertalen naar hun initiatieven. Dit rapport biedt een overzicht van academische en grijze literatuur, en de lessen die we hieruit kunnen trekken.
Background: Our aim was to identify dietary patterns by the level of maternal education that contribute to BMI, fat mass index (FMI), and fat-free mass index (FFMI) in children at age 5 and to assess if these dietary patterns are related to BMI at age 10. Methods: Per group (low/middle/high level), Reduced Rank Regression (RRR) was used to derive dietary patterns for the response variables BMI z-score, FMI, and FFMI in 1728 children at age 5 in the Amsterdam Born Children and their Development (ABCD) cohort. Regression analyses were then used to determine the association with BMI at age 10. Results: In each group, pattern 1 was characterized by its own cluster of food groups. Low: water/tea, savory snacks, sugar, low-fat meat, and fruits; middle: water/tea, low-fat cheese, fish, low-fat dairy, fruit drink, low-fat meat, and eggs; and high: low-fat cheese, fruits, whole-grain breakfast products, and low-fat and processed meat. Additionally, in each group, pattern 1 was positively associated with BMI z-scores at age 10 (low: β ≤ 0.43 [95% CI ≤ 0.21; 0.66], p < 0.001, middle: β ≤ 0.23 [0.09; 0.36], p ≤ 0.001, and high: β ≤ 0.24 [0.18; 0.30], p < 0.001). Conclusions: The dietary patterns stratified by the level of maternal education are characterized by different food groups. But in all the groups, pattern 1 is positively associated with BMI at age 10.
Sinds de invoering van de Jeugdwet op 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor zowel het preventief jeugdbeleid (waaronder de jeugdgezondheidszorg) als de (gespecialiseerde) jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. In veel gemeenten is gekozen voor het werken met wijkteams om deze verantwoordelijjkheid vorm te geven. In Amsterdam zijn dit de zgn. Ouder- en Kindteams (OKT’s). In deze teams werken jeugdgezondheidszorg en jeugdhulp samen. Als onderdeel van de preventieve taak kent de gemeente Amsterdam de Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht (AAGG). Deze aanpak kent verschillende onderdelen. Eén daarvan is de begeleiding van gezinnen met kinderen met morbide obesitas door de jeugdverpleegkundige vanuit de OKT’s. De jeugdverpleegkundige is daarbij de centrale zorgverlener (CZV) en coördineert de hulp rond het gezin en aan het kind. Dit is een nieuwe rol die nieuwe competenties van hen vergt. Niet langer draait de jeugdverpleegkundige een spreekuur voor ouders om de ontwikkeling van jonge kinderen te volgen. Als CZV werkt de jeugdverpleegkundige samen met andere disciplines rond het gezin, heeft een blijvende lerende attitute, heeft een flexibele houding en stelt het zelfmanagement van gezinnen centraal. Dit vergt nieuwe, 21st century competenties (Noorda, 2012). In de project werken de Gemeente Amsterdam (AAGG), de GGD Amsterdam, het Lectoraat Kwaliteit & Effectiviteit in de Zorg voor Jeugd, de opleiding Verpleegkunde en het uistroomprofiel jeugdzorgwerker (allen Hogeschool van Amsterdam) samen om de kerncompetenties voor de CZV in kaart te brengen en na te gaan hoe (toekomstige) jeugdverpleegkundigen het beste voorbereid kunnen worden op hun rol als CZV. Dit gebeurt aan de hand van focusgroepen met jeugdverpleegkundigen en interviews met 5 gezinnen en de bij hen betrokken hulpverleners. Producten zijn: lijst met kerncompetenties voor de CZV, factsheet met do’s en don’ts voor de CZV, een verslag, een artikel in een vakblad en lessen/een training voor de minor Kind (Verpleegkunde) en de uitstroomprofiel jeugdzorgwerker.