Background: Motor learning is central to domains such as sports and rehabilitation; however, often terminologies are insufficiently uniform to allow effective sharing of experience or translation of knowledge. A study using a Delphi technique was conducted to ascertain level of agreement between experts from different motor learning domains (i.e., therapists, coaches, researchers) with respect to definitions and descriptions of a fundamental conceptual distinction within motor learning, namely implicit and explicit motor learning. Methods: A Delphi technique was embedded in multiple rounds of a survey designed to collect and aggregate informed opinions of 49 international respondents with expertise related to motor learning. The survey was administered via an online survey program and accompanied by feedback after each round. Consensus was considered to be reached if $70% of the experts agreed on a topic. Results: Consensus was reached with respect to definitions of implicit and explicit motor learning, and seven common primary intervention strategies were identified in the context of implicit and explicit motor learning. Consensus was not reached with respect to whether the strategies promote implicit or explicit forms of learning. Discussion: The definitions and descriptions agreed upon may aid translation and transfer of knowledge between domains in the field of motor learning. Empirical and clinical research is required to confirm the accuracy of the definitions and to explore the feasibility of the strategies that were identified in research, everyday practice and education.
Duchenne muscular Dystrophy (DMD) is a progressive degenerative muscle disease, affecting, among others, the upper extremities. Effective hand rehabilitation can improve the hand function of people with DMD. To reach this goal, we first need to gain more insight into the hand cognitive-motor performance of people with DMD. This is the first study employing a systematic analysis on multi-finger, cognitive-motor performance of people with DMD. For this purpose, we propose an active dynamic visuo-motor task. The task employed six visual stimuli, a subset of which was activated at each trial. The stimuli were activated with a frequency of 1, 2, 3 and 4 Hz. Eight healthy participants and three participants with DMD performed the task. Additionally, the healthy participants performed seven sessions, and we assessed the training effects. Task-related cognitive-motor performance was evaluated using information transfer rate (ITR) and perceived workload. Regarding ITR, healthy participants performed significantly better than DMD participants; however, this was more evident for trials involving more than three fingers. Workload showed no difference between the healthy and the DMD groups. Healthy participants significantly improved their performance during training. Our results suggest that hand rehabilitation of people with DMD should consider multi-finger dynamic training. However, additional research with more people with DMD is needed for further generalization of our conclusions.
MULTIFILE
Background: A significant part of neurological rehabilitation focuses on facilitating the learning of motor skills. Training can adopt either (more) explicit or (more) implicit forms of motor learning. Gait is one of the most practiced motor skills within rehabilitation in people after stroke because it is an important criterion for discharge and requirement for functioning at home. Objective: The aim of this study was to describe the design of a randomized controlled study assessing the effects of implicit motor learning compared with the explicit motor learning in gait rehabilitation of people suffering from stroke. Methods: The study adopts a randomized, controlled, single-blinded study design. People after stroke will be eligible for participation when they are in the chronic stage of recovery (>6 months after stroke), would like to improve walking performance, have a slow walking speed (<1 m/s), can communicate in Dutch, and complete a 3-stage command. People will be excluded if they cannot walk a minimum of 10 m or have other additional impairments that (severely) influence gait. Participants will receive 9 gait-training sessions over a 3-week period and will be randomly allocated to an implicit or explicit group. Therapists are aware of the intervention they provide, and the assessors are blind to the intervention participants receive. Outcome will be assessed at baseline (T0), directly after the intervention (T1), and after 1 month (T2). The primary outcome parameter is walking velocity. Walking performance will be assessed with the 10-meter walking test, Dynamic Gait Index, and while performing a secondary task (dual task). Self-reported measures are the Movement Specific Reinvestment Scale, verbal protocol, Stroke and Aphasia Quality of Life Scale, and the Global Perceived Effect scale. A process evaluation will take place to identify how the therapy was perceived and identify factors that may have influenced the effectiveness of the intervention. Repeated measures analyses will be conducted to determine significant and clinical relevant differences between groups and over time. Results: Data collection is currently ongoing and results are expected in 2019. Conclusions: The relevance of the study as well as the advantages and disadvantages of several aspects of the chosen design are discussed, for example, the personalized approach and choice of measurements.
Het aanleren en verbeteren van bewegingen is essentieel voor mensen in de revalidatie. Mensen met een verworven neurologische aandoening (bijvoorbeeld volwassenen na een beroerte), moeten bewegingen vaak opnieuw leren en verbeteren om weer zelfstandig te kunnen functioneren. Dit motorisch leren is een complex en multifactorieel proces. Zorgprofessionals zoals fysio- en ergotherapeuten willen graag een meer inzicht hebben in deze complexiteit zodat zij interventies (nog) meer op maat kunnen aanbieden. Dit maatwerk is nodig voor het duurzaam aanleren en verbeteren van bewegingen. Op het moment is onvoldoende duidelijk welke factoren (mogelijk) van invloed zijn. Docenten, studenten en praktijkbegeleiders (zoals Paramedisch Centrum Zuid) van de zorgopleidingen van Zuyd Hogeschool hebben samen met onderzoekers sterk behoefte aan een beter en vollediger overzicht van deze potentieel beïnvloedende factoren, dat zij in dit project samen met experts vanuit verschillende onderzoekdisciplines (Radboud Universiteit, VU Amsterdam, Universiteit Hasselt, Brunel University) willen ontwikkelen. Doelstelling van dit project is een inventarisatie van factoren die het leren van bewegingen bij mensen na beroerte in de praktijk kunnen beïnvloeden. Hiervoor zal een expertpanel een overzicht van factoren samenstellen op basis van theorie en onderzoeksresultaten. Vervolgens worden de geïdentificeerde factoren door zorgprofessionals (binnen het Kennisnetwerk CVA Nederland) beoordeeld op herkenbaarheid (praktische relevantie) en haalbaarheid (praktisch meetbaar) voor de dagelijkse praktijk. Het resultaat van dit project is een overzicht van factoren die (in theorie en praktijk) het aanleren en verbeteren van bewegingen na een beroerte kunnen beïnvloeden. Deze inventarisatie is een eerste stap om de haalbaarheid van een dynamisch model voor motorisch leren na een beroerte voor de praktijk te verkennen. Zowel zorgprofessionals als ook de betrokkenen kennisinstellingen zullen dan ook belangrijke gebruikers van het resultaat zijn.
De technische en economische levensduur van auto’s verschilt. Een goed onderhouden auto met dieselmotor uit het bouwjaar 2000 kan technisch perfect functioneren. De economische levensduur van diezelfde auto is echter beperkt bij introductie van strenge milieuzones. Bij de introductie en verplichtstelling van geavanceerde rijtaakondersteunende systemen (ADAS) zien we iets soortgelijks. Hoewel de auto technisch gezien goed functioneert kunnen verouderde software, algorithmes en sensoren leiden tot een beperkte levensduur van de gehele auto. Voorbeelden: - Jeep gehackt: verouderde veiligheidsprotocollen in de software en hardware beperkten de economische levensduur. - Actieve Cruise Control: sensoren/radars van verouderde systemen leiden tot beperkte functionaliteit en gebruikersacceptatie. - Tesla: bij bestaande auto’s worden verouderde sensoren uitgeschakeld waardoor functies uitvallen. In 2019 heeft de EU een verplichting opgelegd aan automobielfabrikanten om 20 nieuwe ADAS in te bouwen in nieuw te ontwikkelen auto’s, ongeacht prijsklasse. De mate waarin deze ADAS de economische levensduur van de auto beperkt is echter nog onvoldoende onderzocht. In deze KIEM wordt dit onderzocht en wordt tevens de parallel getrokken met de mobiele telefonie; beide maken gebruik van moderne sensoren en software. We vergelijken ontwerpeisen van telefoons (levensduur van gemiddeld 2,5 jaar) met de eisen aan moderne ADAS met dezelfde sensoren (levensduur tot 20 jaar). De centrale vraag luidt daarom: Wat is de mogelijke impact van veroudering van ADAS op de economische levensduur van voertuigen en welke lessen kunnen we leren uit de onderliggende ontwerpprincipes van ADAS en Smartphones? De vraag wordt beantwoord door (i) literatuuronderzoek naar de veroudering van ADAS (ii) Interviews met ontwerpers van ADAS, leveranciers van retro-fit systemen en ontwerpers van mobiele telefoons en (iii) vergelijkend rij-onderzoek naar het functioneren van ADAS in auto’s van verschillende leeftijd en prijsklassen.
De COVID-19-pandemie heeft het belang duidelijk gemaakt van continuïteit van zorgverlening binnen de GGZ. Online behandeling is een veelbelovende oplossing daarvoor. Vaktherapie is een vaak ingezette behandeling voor psychiatrische aandoeningen. Vaktherapie is ervaringsgericht en bestaat uit beeldende, dans-, drama-, muziek-, psychomotorische en/of speltherapie. Vaktherapie wordt tot dusverre nog niet online aangeboden. Virtual Reality (VR) is een innovatieve manier om vaktherapie online aan te bieden. Eerder is een innovatieve online vaktherapieruimte ontwikkeld, de VR Health Experience (VRhExp). Hierdoor konden cliënten online vanuit huis aan vaktherapie deelnemen. De VRhExp werd door vaktherapeuten als veelbelovend beschouwd. Tegelijkertijd gaven vaktherapeuten aan specifieke interventies te missen. Het ´ARts and psychomotoR Interventions for Virtual rEality (ARRIVE)´ project stelt zich ten doel om vaktherapeutische VR-interventies te ontwikkelen en te bouwen voor de VRhExp. Vervolgens worden de VR-interventies in pilots onderzocht. Dit wordt gedaan door IT-technici, vaktherapeuten en onderzoekers met behulp van de Design Thinking methode. De VR-interventies worden Open Access beschikbaar gesteld. Door het opnemen van VR-interventies in de VRhExp wordt deze daadwerkelijk bruikbaar voor het aanbieden van online vaktherapie. Dit praktijkonderzoek wordt uitgevoerd door de lectoraten ‘Vaktherapie bij Persoonlijkheidsstoornissen’ en ‘Innovatie in de Care’ van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen in samenwerking met twee vaktherapeutische praktijken (MKB) en GGNet (Centrum voor Geestelijke Gezondheid). De onderzoeksresultaten worden geïmplementeerd in het onderwijs en het werkveld.