Er zijn steeds meer kinderen die te dik zijn en te weinig bewegen. Ook zijn er steeds meer kinderen met een motorische achterstand. Op allerlei manieren wordt hier aandacht aan besteed. Wat zijn de trends rondom gezondheid? En wat is het belang van de ontwikkeling van motorische vaardigheden en de wijze waarop de motorische ontwikkeling gemonitord kan worden in de lichamelijke opvoeding?
DOCUMENT
Als het bewegingsonderwijs bijdraagt aan de motorische vaardigheid van leerlingen, zou dit er in theorie toe kunnen leiden dat ze meer gaan sporten en bewegen in hun vrije tijd. Maar hoe aannemelijk is die theorie?
DOCUMENT
Kinderen zijn beduidend zwaarder en minder actief dan vroeger. Docenten Lichamelijke Opvoeding (LO) zouden een belangrijke rol kunnen spelen in het ombuigen van deze trends, onder andere door zich meer te richten op de motorische vaardigheid van kinderen, een belangrijke voorspeller van een meer actieve leefstijl op latere leeftijd. Uit de Nulmeting Bewegingsonderwijs (Reijgersberg et al., 2013) komt naar voren dat niet duidelijk is in hoeverre docenten LO bijdragen aan de motorische vaardigheid van kinderen. Om hier meer inzicht in te krijgen is behoefte aan een valide, betrouwbaar en praktisch toepasbaar meetinstrument. In dit artikel wordt ingegaan op het meten van de motorische vaardigheid binnen de context van de lichamelijke opvoeding met een nieuw meetinstrument: het Athletic Skills (AS)-beweegparcours.
DOCUMENT
Een leven lang bewegen start bij de beheersing van fundamentele motorische vaardigheden. Hier ligt een kans voor het bewegingsonderwijs om zicvh mee te profileren. In dit artikel wordt ingegaan op de relatie tussen motorische ontwikkeling en een actieve leefstijl en de bijdrage die het bewegingsonderwijs kan leveren.
DOCUMENT
Bewegen is belangrijk in ons leven. Vanaf de geboorte is bewegen hét middel om de wereld te ontdekken en te communiceren met anderen. Bovendien is bewegen de motor voor de ontwikkeling van andere functies zoals denken, waarnemen en voelen. Ouders en begeleiders kunnen aan de wijze waarop een kind beweegt en zich motorisch ontwikkelt, belangrijke informatie over een gezonde en voorspoedige groei aflezen. Maar op dat gebied is er enige reden tot zorg. Onlangs werd aangetoond dat de motorische ontwikkeling van kinderen minder vlot verloopt dan tien jaar geleden (Runhaar, Collard, Singh, Kemper, van Mechelen & Chinapaw, 2010). Zo blijken kinderen gemiddeld op een later tijdstip te gaan lopen en komt de ontwikkeling van het evenwicht trager op gang. Ook blijkt dat tienjarige kinderen minder motorisch vaardig zijn dan hun leeftijdsgenootjes een decennium daarvoor. Een beperkte vaardigheid kan leiden tot inactiviteit en verminderde sportdeelname. Het is dan ook belangrijk om een zo gunstige mogelijke motorische ontwikkeling in het oog te houden en om over handvatten te beschikken om deze te stimuleren. In dit hoofdstuk komt allereerst de reguliere motorische ontwikkeling aan bod. We gaan in op de motorische ontwikkeling van zuigeling tot kleuter. We maken inzichtelijk hoe een kind uiteindelijk tot allerlei fundamentele vaardigheden, zoals lopen, werpen en springen komt. In de tweede paragraaf komen de verschillende opvattingen over het leren bewegen aan de orde. Waarom kan het ene kind een beweging direct nadoen, terwijl het bij een ander niet direct lukt? In dit verband bespreken we de verschillende manieren waarop een kind kan leren en de rol die de omgeving en de begeleider hierbij kunnen spelen. Tot slot komt het belang van bewegen in relatie met andere ontwikkelingsgebieden aan bod. We behandelen de functie van bewegen in de omgang met anderen en als middel om gezond te blijven. Ook wordt de samenhang tussen bewegen en de emotionele en cognitieve ontwikkeling besproken.
DOCUMENT
Er is geen twijfel over mogelijk dat de motorische vaardigheden van Nederlandse kinderen al decennia lang achteruit gaan. Zo laat onderzoek van Runhaar en collega's (2010) zien dat kinderen uit 2006 motorisch minder vaardig waren dan kinderen uit 1980 (zie ook Collard, Chinapaw, Verhagen, Valkenberg & Lucassen, 2014). Een peiling van de Inspectie van het Onderwijs concludeert dat in 2016 de motorische vaardigheid nog weer minder was dan in 2006 (Inspectie van het Onderwijs, 2018). Recent gepubliceerd onderzoek van Anselma et al. (2020) laat in deze periode een afname zien in vrijwel alle fitheidsaspecten; snelheid, behendigheid, kracht en lenigheid. Wel hebben de kinderen een betere oog/hand coördinatie gekregen. Belgisch onderzoek geeft zelfs aan dat naar mate de kinderen ouder worden de kloof met de vorige generatie groter wordt (Lenoir et al. 2014). Deze achteruitgang in motorische vaardigheid baart zorgen, en heeft ertoe bijgedragen dat sportbonden, gemeenten, het ministerie VWS, het onderwijs, de kinderopvang en maatschappelijke partners het landelijk sportakkoord hebben opgesteld en ondertekend. Binnen dit landelijke akkoord zijn een zestal deelakkoorden opgesteld, waaronder het deelakkoord ‘Van jongs af aan vaardig in bewegen’. Dit deelakkoord beschrijft de ambitie om de neerwaartse spiraal van de motorische vaardigheid van kinderen om te buigen, met als uiteindelijk doel kinderen een goede start te geven voor een leven lang vaardig bewegen (zie kader). In navolging van het landelijk sportakkoord worden er op lokaal niveau actieplannen opgesteld (lokale sportakkoorden) om deze doelstellingen te bereiken. Binnen deze lokale akkoorden wordt veelvuldig gesproken over breed motorische ontwikkeling (BMO), een term die gebruikt wordt als kapstok om bijvoorbeeld veel lokale initiatieven aan op te hangen. Maar ook binnen de sport krijgt BMO steeds meer aandacht. Sterker nog, BMO lijkt momenteel haast de heilige graal te zijn om de motorische vaardigheid van de jeugd weer op peil te krijgen. Maar wat is BMO nu eigenlijk precies? En wat is er bekend vanuit onderzoek naar de mogelijke voordelen van BMO?
MULTIFILE
Een leven lang bewegen lijkt in de huidige maatschappij geen vanzelfsprekendheid. Kinderen hebben meer overgewicht, bewegen minder, doen meer zittende activiteiten, hebben een ongezonder voedingspatroon en lijken minder buiten te spelen dan een aantal decennia geleden. Naast de lichamelijke activiteit is ook de motorische ontwikkeling ven kinderen aan negatieve verandering onderhevig. Professionals in het onderwijs, gymdocenten, kunnen een belangrijke rol spelen in de motorische ontwikkeling van kinderen door de juiste randvoorwaarden te scheppen en hen hierin te stimuleren en ondersteunen. De grote vraag is alleen: hoe maak je de motorische vaardigheid van kinderen op een goede manier inzichtelijk? LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/jorishoeboer/
DOCUMENT
The main aim of this study was to determine the agreement in classification between the modified KörperKoordinations Test für Kinder (KTK3+) and the Athletic Skills Track (AST) for measuring fundamental movement skill levels (FMS) in 6- to 12-year old children. 3,107 Dutch children (of which 1,625 are girls) between 6 and 12 years of age (9.1 ± 1.8 years) were tested with the KTK3+ and the AST. The KTK3+ consists of three items from the KTK and the Faber hand-eye coordination test. Raw scores from each subtest were transformed into percentile scores based on all the data of each grade. The AST is an obstacle course consisting of 5 (grades 3 till 5, 6–9 years) or 7 (grades 6 till 8, 9–12 years) concatenated FMS that should be performed as quickly as possible. The outcome measure is the time needed to complete the track. A significant bivariate Pearson correlation coefficient of 0.51 was found between the percentile sum score of the KTK3+ and the time to complete the AST, indicating that both tests measure a similar construct to some extent. Based on their scores, children were classified into one of five categories: <5, 5–15, 16–85, 86–95 or >95%. Cross tabs revealed an agreement of 58.8% with a Kappa value of 0.15 between both tests. Less than 1% of the children were classified more than two categories higher or lower. The moderate correlation between the KTK3+ and the AST and the low classification agreement into five categories of FMS stress the importance to further investigate the test choice and the measurement properties (i.e., validity and reliability) of both tools. PE teachers needs to be aware of the context in which the test will be conducted, know which construct of motor competence they want to measure and know what the purpose of testing is (e.g., screening or monitoring). Based on these considerations, the most appropriate assessment tool can be chosen.
MULTIFILE
De motorische ontwikkeling van kinderen is bepalend voor een duurzame en perspectiefrijke deelname aan de sport- en beweegcultuur. Hierbij vormt de bewegingsvaardigheid en het bewegingsplezier een essentieel onderdeel. Kinderen die motorisch vaardiger zijn en een plezierige sportervaring hebben gehad, gaan nu en later meer sporten dan kinderen die dit niet hebben gehad. Een brede motorische basis verkleint de kans op blessures, geeft succesbeleving, zorgt voor een sterke neurologische opbouw en geeft een brede basis om deel te kunnen nemen aan verschillende sporten. Dit maakt het ook mogelijk dat kinderen op latere leeftijd nog eenvoudig een andere sport aan kunnen leren.Naast een brede motorische ontwikkeling is plezier in bewegen en sporten minstens zo belangrijk. Wanneer een kind een sport beoefent waarin het vaardig is, succes ervaart en plezier beleeft is de kans op sportuitval op latere leeftijd aanzienlijk kleiner. Een Breed Sport Advies kan het kind helpen in het vinden van zijn of haar passie in sport en het herkennen van zijn of haar kwaliteiten in sport en bewegen. Een leven lang met plezier bewegen en sporten vraagt om goed en op maat advies voor elk kind. Maar hoe zet je een motorische vaardigheidstest en sport vragenlijst zo in dat je naast het screenen van de motorische vaardigheid ook kinderen kan helpen in het vinden van hun intrinsieke motivatie om meer te bewegen en met plezier te sporten dat resulteert in voldoende vaardigheid, succesbeleving en plezier?
DOCUMENT
In de afgelopen jaren hebben De Haagse Hogeschool en de Vrije Universiteit Amsterdam samen onderzoek gedaan naar een motoriektest die praktisch toepasbaar is in de gymles. In dit onderzoek is nauw samengewerkt met LO-docenten en buurtsportcoaches. Het resultaat is de MQ Scan; een wetenschappelijk verantwoorde en praktisch toepasbare motoriektest. In dit artikel wordt het belang van meten van motoriek, de inhoud van de MQ Scan en het onderzoek naar de MQ Scan besproken.
DOCUMENT