This paper explores the link between culture and tailored entrepreneurial education, addressing how cultural differences, influenced by Hofstede's dimensions, impact entrepreneurial behaviour. The study involves 772 students from higher education institutions in the Asian, Baltic, and Eastern European regions, utilizing factor analyses and statistical methods to identify entrepreneurial qualities from Likert-scale evaluations of 13 items. Findings reveal notable regional differences, highlighting traits like courage in Japan and China, and risk-taking in the USA. This research underscores the need for context-sensitive strategies in entrepreneurship education, advocating for tailored support to overcome cultural barriers. Ultimately, it enriches understanding of how culture shapes entrepreneurial behaviour and informs strategies for multinational corporations and education curricula.
LINK
HRM-vraagstukken zijn complex en het oplossen ervan stelt hoge eisen aan de professionele HRM’er. Deze moet zowel kennis nemen van de steeds groter wordende wetenschappelijke body of knowledge over het vakgebied als de eigen werkpraktijk kunnen begrijpen, zoals personele vraagstukken kunnen signaleren en doorgronden, de werkcultuur begrijpen en HR-interventies beoordelen. Als staffunctionaris moet de professional daarbij structureel en actief belangrijke stakeholders betrekken bij het ontwerp en de evaluatie van personeelsbeleid. Onderzoek doen kan een manier zijn om met deze eisen om te gaan.
DOCUMENT
‘Practitioner research’, ofwel onderzoekend werken, door HRM’ers in de eigen werkpraktijkkan een krachtig instrument zijn om binnen organisaties meer kennis te creëren overde effectiviteit van HRM-beleid en –interventies en is mogelijk een manier om het gattussen HR-wetenschap en de HR-praktijk te verkleinen. Dit artikel is een eerste aanzetom inzicht te krijgen in de factoren die van invloed zijn op de intentie om onderzoekendte werken en gaat in op de randvoorwaarden die van belang zijn om binnen de HRMpraktijkonderzoekend werken als leerinstrument in te zetten. Dit gebeurt aan de handvan een evaluatie van twee trajecten waarbij HRM’ers onder begeleiding zelf onderzoek hebben uitgevoerd in hun eigen werkpraktijk.
DOCUMENT
Cybercriminaliteit is een serieus en urgent maatschappelijke probleem. De winst in het tegengaan van cybercriminaliteit zal op korte termijn niet liggen in het opsporen van daders of het vergroten van toezicht op internet, maar eerder in het verbeteren van de cyberweerbaarheid van internetgebruikers. Het gedrag van mensen heeft invloed op de kans slachtoffer te worden van cybercriminaliteit zoals phishingen ransomware. Effectieve risicocommunicatie en voorlichting kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het zelfbeschermend en voorbereidend gedrag van eindgebruikers, en daarmee hun capaciteit om zichzelf en/of hun organisatie te beschermen tegen de mogelijke risico’s en effecten. Risicocommunicatie is maatwerk en is idealiter gebaseerd op de beleving en percepties van de doelgroep. Daarom is het van belang voor iedere doelgroep de communicatiestrategie te laten aanpassen aan hun kenmerken, percepties en gedragingen. Aangezien vooral jongeren en mkb’ers relatief vaak slachtoffer zijn van verschillende vormen van cybercriminaliteit, zijn deze twee groepen onderwerp van deze studie. Dit rapport beschrijft een exploratief onderzoek in opdracht van de VeiligheidsAlliantie regio Rotterdam (VAR), en uitgevoerd door Hogeschool Saxion en de Haagse Hogeschool. Het doel is het in kaart brengen van factoren die bijdragen aan zelfbeschermend gedrag door jongeren en mkb’ers ten aanzien van cybercriminaliteit en hoe dit gedrag door middel van effectieve risicocommunicatie kan worden gestimuleerd. Hiertoe is een conceptueel model ontwikkeld (het Cyber Resilience Model), dat inzicht geeft in de mogelijke factoren die de weerbaarheid en zelfbeschermend gedrag kunnen verklaren en voorspellen. Op basis van diepte-interviews en vragenlijstonderzoek onder jongeren en mkb’ers, is onderzocht hoe deze groepen scoren op de verklarende factoren en welke factoren het zelfbeschermend gedrag beïnvloeden. Uit de resultaten blijkt dat bij zowel jongeren als mkb’ers er sprake is van een sterke ‘optimistic bias’. Deze bias houdt in dat men het risico ziet en zich ervan bewust is, maar zichzelf veel minder vatbaar acht om slachtoffer te worden dan anderen. De meeste respondenten beschouwen cybercriminaliteit als een (groot) maatschappelijk risico, maar zien het niet als iets dat hen persoonlijk snel zal overkomen. Verder blijkt dat over het algemeen zowel jongeren als mkb’ers het nuttig vinden om zelfbeschermende of voorbereidende maatregelen te treffen tegen cybercriminaliteit. Zowel jongeren als mkb’ers voeren 8reeds verschillende zelfbeschermende maatregelen uit, maar de meerderheid is ook voornemens om in de toekomst aanvullende maatregelen te treffen. De analyses laten zien dat het zelfbeschermend gedrag van jongeren vooral wordt ingegeven door persoonlijke kenmerken (opleidingsniveau, leeftijd, geslacht en risicogevoeligheid), effectiviteitsverwachtingen, ervaring met slachtofferschap en de perceptie van eigen verantwoordelijkheid om jezelf te beschermen. Daarnaast blijkt dat de intenties om in de toekomst aanvullende zelfbeschermende maatregelen te nemen samenhangen met leeftijd en geslacht, waarbij jongere vrouwen de laagste intenties hebben om zichzelf (beter) te gaan beschermen tegen cybercriminaliteit. Opvallend is, dat de lager opgeleide, jonge vrouwen (jonger dan 18 jaar) het laagst scoren op zelfbeschermend gedrag. Bij mkb’ers wordt zelfbeschermend gedrag vooral bepaald door persoonlijke kenmerken (geslacht, slachtofferschap en risicogevoeligheid), effectiviteitsverwachtingen en subjectieve normen.
DOCUMENT
Bijdrage van Marco Snoek aan de jubileumbundel ‘Professionals over leren en laten leren‘ van het Centrum Nascholing Amsterdam. Hierin gaat hij in op het feit dat het lerarenbeleid gedomineerd wordt door de behoefte aan onzekerheidsreductie. In het debat over lerarenkwaliteit komen leraren zelf echter maar nauwelijks aan het woord. Het wordt hoog tijd dat leraren zelf de regie krijgen over het debat over hun beroepskwaliteit. Het vraagt echter wel specifieke kwaliteiten van leraren om dat debat te kunnen voeren, kwaliteiten waar nu binnen lerarenopleidingen en bekwaamheidseisen weinig aandacht voor is. Zowel in Nederland als in andere Europese landen is veel aandacht voor de kwaliteit van de leraar. Overheden bemoeien zich meer dan voorheen met de kaders voor en de bewaking van de beroepskwaliteit van leraren. Die aandacht voor lerarenkwaliteit wordt gemotiveerd vanuit de overtuiging dat de leraar de allerbelangrijkste factor is die het leren van de leerling beïnvloedt. Hoewel leraren dus niet te klagen hebben over gebrek aan aandacht is het toch de vraag of die aandacht en goede intenties altijd tot de juiste acties leiden. De aandacht voor leren lijkt namelijk vooral ingegeven door de behoefte om onzekerheid bij overheid en samenleving te reduceren, terwijl de leraren weinig inbreng in het debat hebben. Dat kan en moet anders
DOCUMENT
De meeste mensen (er)kennen het belang van goede voeding en voldoende beweging, maar toch is de verleiding groot om ’s avonds met een zak chips op de bank neer te ploffen en lekker niks te doen. Voor iedereen herkenbaar: zo rond een uur of 10 ’s avonds op de bank voor de tv het moment dat trek in een lekkere snack opkomt. Eigenlijk wil je niet, want je weet dat je achteraf spijt krijgt. Uiteindelijk zwicht je toch. Echter je belooft jezelf de zak niet helemaal leeg te eten. Twee uur later zet je de tv uit en is de zak chips leeg. Een mooi voorbeeld van gedrag waarbij goedbedoelde, rationele intenties het hebben verloren van intrinsieke impulsen en extrinsieke verleidingen.
DOCUMENT
Op veel plaatsen is men op zoek naar beter beroepsonderwijs. Dit leidt op dit moment tot een wirwar van nieuwe praktijken. We moeten deze variëteit sterk koesteren. Pogingen om meer uniformiteit aan te brengen dienen daarom met argusogen te worden bekeken. Bij een zo heterogene deelnemerspopulatie en een zo rijke beroepspraktijk past een terugkeer naar de klassieke uitgangspositie niet meer. Ik doel op de onderwijsfabriek van de industriele maatschappij die in de vorige eeuw trachtte de gewenste standaardproductie te leveren. Het is daarom van groot belang dat onlangs een "doorstroomagenda" is opgesteld waarin innovatieve voorstellen worden gedaan om niet langer de verouderde vormgeving van het beroepsonderwijs maar het nut en de betekenis van leren voor de loopbaan van de leerling als uitgangspunt te nemen. Centraal horen niet langer leerstof en eindtermen te staan maar iemands ontwikkeling, aldus Piet Boekhoud, de voorzitter van de Commissie Doorstroomagenda. Waar denk je over vijf jaar te zijn? Waar ben je goed in? Waar zou je goed in willen zijn? enz. Dat soort gesprekken wordt volgens hem niet gevoerd met leerlingen! Nu kiezen ze voor een opleiding en pas als het misgaat gebeurt er weer wat. Echter, gedurende de hele loopbaan van leerlingen zouden zulke gesprekken moeten plaatsvinden. En vervolgens is het natuurlijk de vraag wat een leerling moet kennen en kunnen en dus aangeboden zou moeten krijgen om een gewenste loopbaan te kunnen volgen. Hierbij horen zaken als: hoe betrek je een leerling bij de eigen loopbaan, hoe maak je hem/haar zelf verantwoordelijk? En: wat is de verantwoordelijkheid van school en bedrijf. Willen de intenties van de doorstroomagenda een goede kans op slagen, hebben dan is volgens mij dringend aanvullend innovatiebeleid nodig. De uitvoeringscondities die zijn geschapen, passen nog onvoldoende bij de geformuleerde doelstellingen. Nieuw beleid dreigt te blijven steken in plannenmakerij. Dit komt omdat te veel aandacht is uitgegaan naar de voorkant van de beleidscyclus en te weinig naar de achterkant. De condities voor realisering van de beleidsvoornemens zijn onderbelicht gebleven. Hoe zorg je ervoor dat de probleemdefinitie wordt gedeeld en men voldoende ruimte krijgt om adequate oplossingen te zoeken? En vooral ook: op welke resultaten wordt gemikt? De commissie heeft te weinig aandacht gehad voor zowel de experimenteerruimte die noodzakelijk is om de gestelde doelen te bereiken als ook voor de formulering van de gewenste effecten. Door verbetering van het rendement en het vergroten van de doorstroom tot na te streven resultaten te maken, lijkt het erop dat wat er aan de voorkant is weggehaald (onderwijs is veel meer dan het leren voor een diploma) aan de achterkant weer is binnengeslopen. Zonder aanvullend innovatiebeleid ligt verlamming van de noodzakelijke verbetering en vernieuwing van het beroepsonderwijs op de loer. Voordat ik dit nader uitwerk, ga ik eerst wat dieper op problematiek in.
DOCUMENT
Op donderdag 15 oktober 2009 zijn bij Saxion in Enschede de lectoren Henk van Leeuwen, Piet Griffioen en Wouter Teeuw officieel geïnstalleerd. Met zijn drieën vormen zij het lectoraat ‘ambient intelligence’ van het Saxion Kenniscentrum Design en Technologie. In hun lectorale rede ter ere van deze installatie gaan zij in op ontwikkelingen en toepassingen van ambient intelligence. Met de term ambient intelligence wordt een toekomstvisie aangeduid. In deze visie zijn omgevingen zich bewust van de aanwezigheid van personen, hun gedrag of zelfs hun intenties. Slimme omgevingen kunnen daarop reageren. Denk bijvoorbeeld aan spiegels waarop tijdens het tanden poetsen de file informatie van die dag verschijnt. Of een tapijt dat beweging kan registreren, bijvoorbeeld om patiënten te monitoren in een verzorgingstehuis. In hun rede geeft het drietal lectoren antwoord op stellingen en vragen over de mogelijkheden van ambient intelligence. Kunnen we systemen bedenken die anticiperen op wat mensen willen en ons zo beter ondersteunen in onze activiteiten? Kan een omgeving slim worden en als het ware weten wat er speelt en daarop zo te reageren dat dit door ‘ons’ als gebruiker als natuurlijk wordt ervaren? De lectoren werken voor het lectoraat ambient intelligence binnen het Kenniscentrum Design en Technologie van Saxion. Het lectoraat richt zich op de werkomgeving met aandacht voor veilig, plezierig en gezond werken.
MULTIFILE
Er bestaan talloze verschillende benaderingen en uitwerkingen van de onderzoeksstrategie gevalsstudie. Al deze verschillende benaderingen hebben met elkaar gemeen dat we met een gevalsstudie een sociaal verschijnsel bestuderen door ons te concentreren op één geval. Een uitgebreide beschrijving luidt als volgt: een gevalsstudie is een intensief kwalitatief onderzoek van één geval dat in al zijn complexiteit wordt onderzocht. De nadruk ligt op het proceskarakter van het te onderzoeken geval in de natuurlijke setting waarbij de onderzoeker vaak participatief en explorerend te werk gaat. Deze explorerende werkwijze als ook het procesmatige karakter van het geval resulteren in het vervlechten van waarnemen en analyse gedurende een langere waarnemingsperiode en leiden tot een gedetailleerde beschrijving van het verschijnsel. Het geval kan bestaan uit een individu, gebeurtenis, organisatie, cultuur of samenleving. Algemene methodische principes van zowel de gevalsstudie als de meervoudige gevalsstudie zijn: aandacht voor leefwereld/praktijk van de betrokkene(n); concrete handelingspraktijken vanuit leefwereld/intenties/begrippen; triangulatie als kwaliteitscontrole voor de verzamelde data.
DOCUMENT
Bamboo Brands en HAS green academy lanceren het Consumer Behaviour Lab (CBL). Het CBL ontwikkelt betrouwbare voorspellingsmethoden die voedselkeuzegedrag meten in plaats van intenties van consumenten. Dit vergroot het potentieel marktsucces van foodconcepten en dringt voedselverspilling terug. Daarnaast voorziet het CBL studenten in het hbo-onderwijs van relevante praktijkervaring in voedselinnovatie en onderzoekmethoden. Een eerste dienst is nu beschikbaar: de Discovery Assessment.
LINK