In 2002 werd met het oog op de in te richten kenniskring Kennisontwikkeling Vaktherapieën (KenVaK) en de start van de Masteropleiding Vaktherapieën een marktonderzoek uitgevoerd naar de behoefte van het werkveld op het gebied van onderzoeksactiviteiten en opleidingsactiviteiten die respectievelijk binnen de kenniskring en de masteropleiding voorrang zouden moeten hebben. Op basis van de resultaten zijn destijds binnen KenVaK onderzoeksprojecten en binnen de masteropleiding onderwijsactiviteiten gestart. KenVaK bestaat sinds januari 2003 en de masteropleiding ging van start in juni 2004.
Vanuit de professionals in de strafrechtketen is er een grote behoefte aan snelle en betrouwbare DNA-analyses die buiten de laboratoria op of nabij een plaats delict kunnen worden uitgevoerd. Een sneller opsporingsproces draagt bij aan een betere aanpak van criminaliteit. Met nieuwe forensische DNA-technieken kunnen snel analyseresultaten worden gegenereerd die de opsporing verder kunnen helpen. Het is echter een complexe uitdaging om deze technieken daadwerkelijk in te zetten in de huidige opsporingspraktijk. Hoe werkt deze techniek, wanneer kan de techniek wel of juist niet worden ingezet, wat zijn de kosten en de baten, en welke resultaten kunnen ermee worden behaald? Bij het starten van een DNA-onderzoek op locatie spelen allerlei kwaliteitseisen en juridische waarborgen waarmee DNA-onderzoek is omgeven. Ook gaat het gebruik van deze techniek gepaard met nieuwe taken, rollen en verantwoordelijkheden van de professionals die betrokken zijn bij het proces van opsporing en vervolging, en met een nieuwe wijze van samenwerking tussen ketenpartners. In dit project is een nieuwe werkwijze – de LocalDNA-procedure – ontwikkeld en getoetst. Deze procedure is gericht op het effectief gebruik van een snelle mobiele DNA-analyse techniek door forensische rechercheurs en een snelle informatiestroom tussen de ketenpartners van de politie, het Nederlands Forensisch Instituut en het Openbaar Ministerie. Uit het onderzoek is gebleken dat de LocalDNA-procedure kan worden ingezet binnen een beperkt aantal zaken en voornamelijk geschikt is voor bloedsporen. Wanneer de procedure kan worden ingezet is deze belovend. Het DNA-onderzoek leidt relatief vaak tot een bruikbaar DNA-profiel waarmee verder kan worden gerechercheerd. Gemiddeld zorgt de inzet van de LocalDNA-procedure voor een grote versnelling in het algehele opsporingsproces bij zaken die hebben geleid tot snelle identificatie en opsporing van verdachten. Naast de belovende resultaten laat het onderzoek ook zien dat de procedure nog niet geschikt is voor onmiddellijke inzet in de praktijk. Belangrijke knelpunten zijn onder andere dat de gebruikte DNA- analyseapparatuur momenteel nog niet los van een aanvullende kwaliteitscontrole kan worden uitgevoerd, dat het (beslissings-) ondersteunend systeem voor het selecteren van zaken en sporen nog verder moet worden ontwikkeld en de opvolging van een snel resultaat verdere uitwerkt moet worden. Ten behoeve van implementatie in de praktijk heeft het onderzoek mogelijkheden inzichtelijk gemaakt waarmee geconstateerde knelpunten kunnen worden ondervangen en aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het ontwikkelen van de toekomstige procedure en de mogelijke inrichting hiervan. Onder andere zal aanvullend onderzocht moeten worden of andere apparatuur en bemonsteringsmethoden betere resultaten opleveren, of scherpere keuzes gemaakt moeten worden ten aanzien van de sporen die voor snelle DNAprocedure in aanmerking komen, hoe de ondersteuningstool verder geoptimaliseerd en geïmplementeerd kan worden en wat de invloed is als de LocalDNA-procedure niet op een vaste locatie maar op de plaats delict zelf wordt ingezet.Nader onderzoek en opvolging van de aanbevelingen die zijn voortgevloeid uit dit onderzoek zullen inzichtelijker maken hoe een snelle DNA-onderzoeksroute en een snelle informatieoverdracht tussen ketenpartners optimaal kan worden ingezet voor het versnellen van de opsporingspraktijk.
In het Expeditie-onderzoek is vanuit een systeemperspectief op micro-, meso- en macroniveau en in verschillende sectoren van het onderwijsveld gekeken naar of en hoe adaptief vermogen zich bij onderwijsprofessionals manifesteert. In het eindrapport presenteren we de bevindingen van het Expeditie-onderzoek in antwoord op de hoofdvraag: Op welke wijze is sprake van adaptief vermogen in het Nederlandse onderwijsveld in de wisselwerking tussen micro- (individu), meso- (organisatie) en macroniveau (opleiding en beleid) van leraarschap en wat zijn de belangrijkste kenmerken en verklarende en transfereerbare mechanismen van dit adaptief vermogen? Om die vraag te beantwoorden, hebben we gekeken naar manifestaties van adaptief vermogen in het systeem leraarschap, de beleving van onderwijsprofessionals bij veranderingen en factoren en mechanismen die daarbij een rol spelen. In het Expeditie-onderzoek ontdekten we dat twee kenmerken (naast andere kenmerken) die van invloed lijken te zijn op adaptief vermogen – systeem- en toekomstbewustzijn – waarover in de literatuur minder bekend is. In het eindrapport beschrijven we hoe systeem- en toekomstbewustzijn zich manifesteren in het systeem in de context van verandering. In de uitvoering van het onderzoek is gewerkt vanuit een specifieke benadering van sociaal-wetenschappelijk onderzoek genaamd kristallisatie. Kristallisatie omvat het gebruik van diverse onderzoeksmethoden, van wetenschappelijke methoden en technieken tot het inzetten van creatieve werkvormen) om een veelzijdig begrip van complexe vraagstukken te ontwikkelen. In de Expeditie hebben we kristallisatie vertaald naar zeven bouwstenen: literatuurstudie, praktijkvalidatie, TeacherTapp, veldstudie, kunst dialoog methoden, interventiestudie en vignettenstudie. De resultaten van uit de bouwstenen van het Expeditie-onderzoek zijn samengebracht in een model van adaptief vermogen voor het navigeren naar toekomstbestendig leraarschap. Implicaties voor wetenschap en praktijk zijn opgenomen in het rapport.
MULTIFILE
Hogeschool Leiden en Naturalis zetten in op een gezamenlijk lectoraat met het thema Metagenomics, een methode waarbij het DNA/RNA wordt gebruikt om te bepalen welke (micro-) organismen aanwezig zijn in een biologisch systeem. Metagenomics kent vele toepassingen en is daarmee een belangrijke lifescience sleuteltechnologie. Voor het lectoraat zullen de ontwikkeling van (nieuwe) methoden voor bemonstering, monstervoorbereiding en DNA sequencing centraal staan. De relatie tussen biodiversiteit en gezondheid (van mens, dier, plant) zal een belangrijk inhoudelijk thema zijn, dit sluit aan op de innovatieopgaven/missies: landbouw, water en voedsel en gezondheid en zorg. Het lectoraat wordt onderdeel van het Leiden Centre for Applied Bioscience (LCAB)1. Metagenomics speelt een belangrijke rol in verschillende reeds lopende projecten en sluit prima aan bij de overige -omics technologieën die worden toegepast bij het praktijkgericht onderzoek van het LCAB. Het beoogde lectoraat heeft een belangrijke brugfunctie naar de andere lectoraten binnen het LCAB en de vakgroep Bioinformatica. Het versterken van de impact van het onderzoek op het onderwijs een belangrijke doelstelling. Voor Naturalis is de ontwikkeling en toepassing van nieuwe inventarisatie- en onderzoeksmethoden gericht op soortherkenning een belangrijk speerpunt. Dit omvat moleculaire technieken, waaronder genetische identificatie en eDNA-metabarcoding, maar ook geautomatiseerde beeld- en geluidsherkenning (door toepassing van kunstmatige intelligentie). Via het metagenomics lectoraat zullen praktijktoepassingen voor deze methoden ontwikkeld worden. Er is grote belangstelling voor de toepassing van Metagenomics bij een scala aan bedrijven en publieke instellingen. Het lectoraat zal uitgaan van bestaande netwerken van beide instituten en deze verder uitbreiden. Belangrijke bestaande kennispartners zijn het biotechnologiebedrijf BaseClear, Universiteit Leiden en het Leids Universitair Medisch Centrum. De infrastructuur van het LCAB en de onderzoekslaboratoria van Naturalis bieden goede mogelijkheden voor facility sharing voor zowel het onderzoek als voor het onderwijs. De ligging van deze organisaties in elkaars directe nabijheid is daarbij een positieve factor.
Het RAAK-mkb onderzoeksproject 'Praktische Predictie: de ontwikkeling van een Clinical Decision Support Tool voor fysiotherapie bij de lage rugpijn' heeft zich gericht op het ontdekken van de persoonskenmerken (onder meer ernst en type van rugpijn, manier waarop iemand hiermee omgaat, verdere gezondheid, en herstelverwachting van patiënt) die het beloop van beginnende rugklachten voorspellen. Aan de hand van deze kenmerken is een algoritme gemaakt voor het voorspellen van een vertraagd herstel. Dit algoritme, ontwikkeld met machine learning technieken, is vervolgens verwerkt in een screening tool waarin een voorspelling gegeven en, op een inzichtelijke manier aan de patiënt, gepresenteerd kan worden. Het gebruik en toepassing van de tool in de dagelijkse praktijk is nog niet zo eenvoudig. Het vereist kennis van diagnostische en prognostische onderzoeksmethoden, kennis over hoe de uitkomsten te vertalen zijn naar de klinische praktijk en dus naar de individuele patiënt, en het vereist communicatievaardigheden om de uitkomsten van de tool met de patiënt te bespreken om te komen tot gezamenlijke besluitvorming ('shared decision making'). Om de praktiserende fysiotherapeut of de student fysiotherapie hiervoor toe te rusten wordt uitgaande van de ontwikkelde tool een zelfstandig te doorlopen online onderwijsmodule ontwikkeld over diagnostisch en prognostisch onderzoek, ‘Clinical Decision Support Tools’, en gedeelde besluitvorming in relatie tot ‘Clinical Decision Support Tools’. De onderwijsmodule zal bestaan uit opdrachten en quizzen (met directe feedback), en kennisclips. De onderwijsmodule wordt verspreid onder de projectpartners van het 'Praktische Predictie' project en geïmplementeerd in de bachelor en masteropleidingen fysiotherapie van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en Saxion Hogeschool. De online onderwijsmodule zal tevens beschikbaar worden gesteld op bestaande online platformen voor fysiotherapieonderwijs. Daarnaast zullen er werkvormen ontwikkeld worden om de onderwijsmodule in het onderwijs te gebruiken.
Ontwerpers van digitale media maken steeds meer gebruik van data om de gebruikerservaring (user experience) van online media te verbeteren. Ze verzamelen bijvoorbeeld biometische informatie met eye-tracking en emotieherkenning, of optimaliseren het ontwerp op basis van gebruiksdata en A/B tests. Deze ontwikkeling is al een aantal jaren gaande en het valt te verwachten dat de adoptie van data-gedreven onderzoekstechnieken door ontwerpers in de komende jaren door zal zetten. Er zit nog veel groeipotentieel in de huidige generatie van data-gedreven technieken en er komt al weer een nieuwe generatie technieken aan die zijn weg in de beroepspraktijk nog moet vinden. Om ontwerpers meer houvast te bieden in deze ontwikkeling is het nodig om scherp te kijken naar de meerwaarde van data-gedreven onderzoeksmethoden voor de ontwerppraktijk. Wat voegen data-gedreven methoden toe aan het standaardrepertoire en in welke gevallen loont het echt om data-gedreven te werken? In dit onderzoeksvoorstel pakken we die vraag aan met twee deelonderzoeken die elkaar complementeren. In het eerste onderzoek proberen we de huidige aanpak van meer wetenschappelijke onderbouwing te voorzien. Er is nog relatief weinig onderzoek naar de specifieke meerwaarde van data-gedreven aanpakken voor het ontwerp. Door een directe vergelijking tussen verschillende technieken uit te voeren kunnen we de projectpartners van kennis voorzien die ze in hun gangbare praktijk moeilijk kunnen ontwikkelen. Het tweede deel van het onderzoek richt zich op de nieuwe generatie van data-gedreven technieken. We vormen een consortium van experts uit wetenschap en praktijk om voor opkomende technieken een onderbouwde inschatting te maken van de te verwachten meerwaarde. Die inschattingen en de onderbouwing ervan vormen samen de routekaart data-gedreven ontwerp. Deze routekaart is behulpzaam om richting te geven aan toekomstig onderzoek dat we met dit consortium ook willen vormgeven.