Verbondenheid is een cruciale factor die van belang is voor studiesucces in het hoger onderwijs. Met dit casestudy onderzoek is gekeken naar de totstandkoming van verschillende vormen van binding bij een klas Informatica-studenten aan Hogeschool Inholland. Ondanks contextuele afhankelijkheden biedt dit onderzoek inzichten en inspiratie over wijzen waarop een onderwijsorganisatie en haar medewerkers hierin verschil kunnen maken en tot waar hun invloed rijkt. Door het bijhouden van een logboek heeft de betrokken docentonderzoeker en ook studiebegeleider een opvallend succesvolle klas de bevindingen hiervan geanalyseerd. Daardoor is een beeld ontstaan van de verschillende soorten van verbondenheid en hoe deze te beïnvloeden zijn. Het resultaat van de analyse zijn een drietal soorten van verbondenheid, te weten sociale verbondenheid, academische verbondenheid en klasgemeenschap. Bij sociale verbondenheid blijkt dat studenten goed samenwerken in een groep, zich aan afspraken houden met elkaar, respectvol zijn naar elkaar en actief communiceren met elkaar, meer verantwoordelijkheid nemen voor hun handelen en elkaar opzoeken om de successen te vieren. Bij academische verbondenheid blijkt dat de rol en het gedrag van de docent invloed heeft op de verbondenheid door aandacht geven en tijd nemen, alert te zijn op studievoortgang en student te confronteren met consequenties, te durven kiezen voor creatieve oplossingen. Bij klasgemeenschap kan gekeken worden wat de docent en de organisatie kan doen om de verbinding met de klas te vergroten; ook hier speelt aandacht geven en tijd nemen een belangrijke rol, veiligheid bieden, daarnaast confronteren met consequenties en zorg voor studenten als de organisatie niet goed werkt en durven kiezen om studenten te kunnen laten excelleren. Meer onderzoek bij andere succesvolle klassen kan meer duidelijkheid geven of de bevindingen van het onderzoek bij deze ene succesvolle klas herkend worden en of er nog andere factoren een rol kunnen spelen.
DOCUMENT
In dit hoofdstuk wordt het Nederlandse beleid geschetst van het tegengaan van radicalisering en het voorkomen van terroristisch geweld. Hierin neemt het ‘Actieprogramma integrale aanpak Jihadisme’ een belangrijke plaats in. Besproken wordt wat er goed gaat en wat de ontwikkelingsvragen zijn. Het hoofdstuk eindigt met een beschouwing over de behoefte aan sociale innovatie. Aangezien een aantal preventieve interventies behoorlijk ingrijpend kunnen zijn, is het zaak om bij de uitvoering te letten op eenduidigheid en adequate rechtsbescherming.
MULTIFILE
In deze deelrapportage worden resultaten weergegeven die afkomstig zijn uit interviews die met 28 buurtsportcoaches zijn gehouden die zich richten op kwetsbare burgers. Dit zijn burgers met een laag inkomen, lage SES, mensen met een migratieachtergrond en/of met een afstand tot de arbeidsmarkt. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag (zoals benoemd in de inleiding, hoofdstuk 1) zijn vragen gesteld over de organisatie van het werk, de aanpak die buurtsportcoaches voor deze doelgroep hanteren, de activiteiten die zij aanbieden en de resultaten daarvan, en de samenwerking die ze aangaan. Daarnaast wordt ingegaan op belemmerende en bevorderende factoren in de werkzaamheden, de resultaten van de inzet en de manier van monitoren en evalueren. Resultaten: Nagenoeg alle buurtsportcoaches die zich richten op kwetsbare burgers werken in een team. Het overgrote deel ervaart veel vrijheid in de werkzaamheden en weet wat hij/zij voor taken heeft. Veel doelen zijn geformuleerd op effectniveau waarbij sport als middel wordt ingezet. Deze buurtsportcoaches gaan actief op zoek naar de doelgroep. Hun aanpak baseren ze veelal op eigen ervaring en kennis van anderen. Deze buurtsportcoach werkt veel samen met andere organisaties. De waardering die de buurtsportcoach krijgt, alsook steun en draagvlak voor de functie, vrijheid in werkzaamheden en zichtbaarheid in de wijk zijn factoren die bevorderend werken op de werkzaamheden van de buurtsportcoaches. Belemmerende factoren zijn met name gelegen in cultuurverschillen en in traagheid van processen. De buurtsportcoach zelf dient over een heel scala aan kennis, vaardigheden en kwaliteiten te bezitten. De buurtsportcoaches geven zowel resultaten weer op prestatie- als op effectniveau, zoals het verbeteren van de leefstijl, vergroten van zelfredzaamheid of beter welbevinden van de deelnemers. Daarnaast hebben zij expliciet oog voor individuele successen die worden geboekt. Maatwerk is essentieel voor deze doelgroep. Een groot deel van de mensen die worden bereikt behoort tot de inactieven. De manier van registratie en monitoring varieert enorm, sommigen registreren wekelijks, anderen doen dit veel minder frequent. Aangegeven wordt dat tijd en middelen om te monitoren soms ontbreken of dat de proceskant moeilijk te meten is. Conclusie en aanbevelingen: Verreweg de meeste doelen zijn geformuleerd op effectniveau of op prestatieniveau. Uit de interviews blijkt dat deze effecten vaak een individueel traject betreffen, waarbij sport als middel wordt ingezet. Het proces daartoe lijkt echter wel sterk resultaatgericht, namelijk het bereiken van juist die burgers die de inzet het hardst nodig hebben. Kwaliteit gaat hierbij boven kwantiteit. Werkzame principes voor de aanpak van de buurtsportcoach die zich richt op kwetsbare burgers lijken: actief op zoek gaan naar de kwetsbare burgers, maatwerk leveren en vraaggericht werken, een vertrouwensband opbouwen, inzet van rolmodellen en tot slot laagdrempelige activiteiten. Dat de kwetsbare burgers soms lastig vindbaar zijn en cultuurverschillen die worden ervaren belemmeren soms de werkzaamheden. Voor dit type buurtsportcoach wordt specifiek aanbevolen om ondersteuning te bieden bij monitoring en evaluatie, scholing te verzorgen in complexiteit van de doelgroep en scholing te verzorgen in verschillende typen organisaties waarmee de buurtsportcoaches samenwerken.
MULTIFILE
Het begrip empowerment komt regelmatig voor in social media en populaire discussies over loopbaanmanagement en professionele ontwikkeling. In zowel linked-in posts als vakliteratuur is de focus op persoonlijke ontwikkeling van skills en eigenschappen een centraal concept. ‘Iemand in de eigen kracht zetten’, ‘je eigenaarschap pakken’, of ‘empoweren’ worden vaak als synoniemen gebruikt om te benadrukken hoe belangrijk het is om je lekker te voelen in je werk en hierbij zelf aan het roer te staan. Zo wordt empowerment in een bijdrage rond e-HRM (Schouwstra, 2006) gelijkgesteld aan het in staat stellen van managers en medewerkers om de rol van HR als businesspartner in te vullen. Ook wordt empowerment zoals hierboven aangegeven vaak omschreven als ‘eigenaarschap’ nemen over de eigen werkzaamheden of loopbaan. Zie bijvoorbeeld ‘De 8 factoren van eigenaarschap van medewerkers’ (Motivaction in HR Praktijk, 21 juni 2016). Of de veelzeggende titel ‘Baas over je eigen loopbaan begint met persoonlijk leiderschap’ (Van Tienen, 2016). Empowerment heeft een bijkans magische betekenis waarbij het zoeken is naar geheimen achter dit felbegeerde doel, zoals Forbes Magazine stelt (2 maart 2017).
MULTIFILE
There is a central dilemma embedded in the relationship between teachers and researchers. Teachers know the story of the classroom well, but they are seldom asked to tell their stories, nor do they usually have the opportunity. Researchers, on the other hand, are skilled at telling certain things about classrooms, but they often miss the central stories that are there. This divergence can lead to different opinions on what teaching is about and what is important within it. To bridge this gap, we describe an approach which puts the teacher and the student at the centre. With respect to emotional and behavioural problems of students, we underline the notion of student-teacher compatibility, deriving from theories emphasizing the transactional/reciprocal nature of human behaviour. One of the aims of the Lectorship and Knowledge Network Behavioural Problems in School Practice, is to identify at-risk-teachers (i.e. those most vulnerable to the presence of behaviourally challenging students and parents) so that interventions, both in initial teacher training as well as in inservice training can be applied to help them develop adequate attitudes and coping-skills. In clinical supervision, peer coaching or reflective practice, these teachers can be helped to consider in what way student and parental problem behaviour contribute to their loss of satisfaction, their feelings of self doubt, perceived disruption of the teaching process, and their frustration working with parents.
DOCUMENT
This research evaluates how Project-Based Learning (PBL) is implemented in the Innovative Design program that is taught at The Hague University of Applied Sciences. This paper offers insights about the way students and teachers experience PBL within this program, and how the implementation can be improved according to previous research in this field. By studying relevant literature, a list of important (organizational and didactical) factors regarding the implementation of PBL is created. Questionnaires investigating these factors are then circulated among the teachers and students of the program. The results of the questionnaires are analyzed against guidelines provided in the literature. Based on this comparison, recommendations for the improvement of the PBL approach within the program are provided. The analysis shows that the program offers meaningful projects, and the students are properly prepared to collaborate. Nevertheless, the analysis also shows that the program still has room for improvement. The assessment methods are still unrefined, the students experience time-pressure while working on their projects, and the teachers can benefit from additional training to be better prepared for teaching in a PBL environment. Fortunately, the teachers indicate willingness to learn new PBL specific teaching skills. https://nl.linkedin.com/in/haniers
MULTIFILE
Dit onderzoek richt zich op de mate waarin docenten van de opleiding Leisure & Events Management (LEM) van NHL Stenden hogeschool buitenonderwijs toepassen en welke barrières en motiverende factoren zij hierbij ervaren. Buitenonderwijs wordt steeds vaker gezien als een manier om de leerprestaties te verbeteren, stress te verminderen en sociale cohesie te bevorderen. Dit onderzoek speelt in op de vraag hoe buitenonderwijs kan bijdragen aan deze doelen en wat docenten belemmert of motiveert bij het implementeren ervan. De hypothese was dat minder dan de helft van de docenten ervaring zou hebben met buitenonderwijs en dat docenten met ervaring minder barrières en sterkere motivatiefactoren zouden ervaren dan hun onervaren collega's. De conclusie is dat hoewel de meeste docenten al ervaring hebben met buitenonderwijs, de implementatie ervan beperkt blijft door verschillende barrières, met name de fysieke en organisatorische aspecten. Desondanks blijven de motiverende factoren, zoals het verbeteren van de gezondheid en betrokkenheid van studenten, een sterke drijfveer voor docenten om buitenonderwijs te blijven gebruiken. De verschillen tussen ervaren en onervaren docenten zijn niet significant.
DOCUMENT
Self-efficacy is een belangrijk begrip uit de sociaal cognitieve theory van Bandura (1997) en duidt op het geloof dat mensen hebben in hun kunnen om een bepaalde taak in een toekomstige situatie succesvol uit te voeren. Self-efficacy van leraren duidt op het geloof van leraren in hun kunnen om het leren van studenten positief te beïnvloeden. Leraren met een hoge mate van self-efficacy hebben een sterkere positieve invloed op de prestaties, de motivatie en schoolattitude van leerlingen, dan leraren met een lage mate van self-efficacy. Daarom is het van belang dat lerarenopleidingen aandacht besteden aan het ontwikkelen van self-efficacy bij hun studenten. Omdat binnen het competentiegerichte opleiden van leraren assessments een belangrijke plaats innemen, wordt in deze dissertatie onderzocht hoe assessment de self-efficacy van studenten beïnvloedt en hoe vervolgens de lerarencompetenties worden beïnvloed. Allereerst is onderzocht van welke factoren binnen het hoger onderwijs is gebleken dat deze de self-efficacy van studenten positief beïnvloeden. Hieruit bleek dat de self-efficacy van studenten wordt verhoogd als zij succeservaringen opdoen en als zij verbaal worden ondersteund door hun omgeving. Van deze bevindingen zijn 2 factoren afgeleid die van kenmerkend zijn voor een competentie assessment en die in deze dissertatie nader worden onderzocht. De eerste factor is de authenticiteit van een assessment, dit duidt op de mate waarin tijdens een assessment zaken worden getoetst die belang zijn voor het beroep van leraar. De tweede factor is de feedback die aan studenten wordt verstrekt tijdens het assessment. Om de invloed van deze factoren op de self-efficacy van studenten te kunnen meten, is er een self-efficacy vragenlijst ontwikkeld, specifiek gericht op 1e jaarstudenten van een lerarenopleiding. Omdat studenten in het 1e jaar werken aan de ontwikkeling van 6 competenties, is het instrument bedoeld om de self-efficacy van studenten met betrekking tot de zes lerarencompetenties (interpersoonlijk, pedagogisch, vakinhoudelijk en didactisch, organisatorisch, samenwerking met collega’s en reflectie en ontwikkeling) te diagnosticeren. Uit studie twee bleek dat de vragenlijst voldoende betrouwbaar en valide is om het diagnostisch instrument te gebruiken tijdens de begeleiding van studenten. Tevens kwam uit deze studie enig bewijs voor de stelling dat studenten aan een lerarenopleiding beginnen met een globale ongedifferentieerde self-efficacy, en dat als zij ervaringen opdoen met lesgeven er een verdere differentiatie van hun self-efficacy plaatsvindt. In de derde studie werd de kernvraag van deze dissertatie onderzocht. Hieruit bleek dat naarmate de studenten, de prestatie die zij bij het assessment moeten leveren als authentieker ervaren, des te sterker dit hun self-efficacy van de 6 competenties beïnvloedt. Verder bleek dat naarmate studenten de kwaliteit van de verstrekte feedback als hoger ervaren, des te sterker dit hun self-efficacy op 4 van deze 6 competenties beïnvloedt. Tenslotte bleek uit deze studie dat de genoemde assessment-factoren de leerresultaten van studenten op de lerarencompetenties indirect beïnvloeden, dit houdt in dat de assessmentfactoren de self-efficacy van studenten beïnvloeden en dat de self-efficacy van studenten vervolgens van invloed is op leerresultaten van studenten op de lerarencompetenties. In de vierde studie zijn enkele resultaten uit de derde studie diepgaand onder de loep genomen. Door een aantal studenten te interviewen is onderzocht hoe de ervaringen die studenten opdoen tijdens een assessment bijdragen aan hun self-efficacy. Hieruit bleek dat de genoemde assessmentfactoren tijdens zowel de voorbereidingsfase, de interviewfase als de feedbackfase van het portfolio competentie assessment, de self-efficacy van studenten positief beïnvloeden. Voortkomend uit de onderzoeksresultaten, worden op het einde van de dissertatie enkele adviezen voor lerarenopleidingen beschreven.
DOCUMENT
Meer dan in Nederland staat in België de politisering van het sociaal werk prominent op de agenda. In 2018 verscheen een lijvig rapport naar aanleiding van een grote landelijke conferentie over het onderwerp. Op Sociaal.net verschijnt de ene na de andere bijdrage over politisering en mensenrechten. En de Arteveld Hogeschool in Gent stelde onlangs een leerstoel Politisering van het sociaal werk in. Met Grensverleggers. Over kwesties die ons verdelen levert Danny Wildemeersch een interessante bijdrage aan dit debat. In een terugblik op jarenlang onderzoek stelt hij zich de vraag hoe emancipatie in onze tijd betekenisvol kan zijn. Daarbij richt hij zijn pijlen met name op de eenzijdig technisch-rationele benadering die het politieke karakter van sociale interventies verdoezelt door haar aandacht voornamelijk te richten op het individu of groepen individuen. Daarmee verliest zij volgens hem de sociaal-politieke factoren uit het oog waardoor individuen of groepen in de samenleving in een kwetsbare positie komen en blijven. Al dan niet genoodzaakt door de marktlogica van de aanbestedingsprocedure, volgt de ontwikkeling van methodieken de wisselende prioriteiten in het beleid van de landelijke of gemeentelijke overheid. De normatieve vraag wat goed sociaal werk is wordt zo verdrongen door technische en organisatorische vragen over doelmatigheid, haalbaarheid en rendement van interventies die in resultaatafspraken worden vastgelegd
LINK
De bestuurlijke informatievoorziening voor het tactische en strategische management kan tegenwoordig tot stand komen op basis geavanceerde Executive Information Systems (EIS). Maar 'bestuurlijke informatievoorziening met EIS' vraagt om essentiele basiskennis omtrent besturen en bestuurlijke informatie binnen organisaties. In dit artikel komt met name de organisatorische vereisten en inbedding aan bod.
DOCUMENT