Het proefschrift gaat in op de werkwijze, het belang en het gedrag van muziekuitgevers, de pioniers van de muziekindustrie. Sinds de uitvinding van de boekdrukkunst geven muziekuitgevers composities uit op bladmuziek of licenseren zij deze. Door het succes van de grammofoonplaat werden de uitgevers een eeuw geleden uit het centrum van de macht van de muziekindustrie verdreven door de platenmaatschappijen die de geluidsopnames van muziek gingen exploiteren. De verborgenheid van de muziekuitgeversbranche komt enerzijds voort uit de onduidelijke positie van de muziekuitgevers in de culturele waardeketen van de muziekindustrie en anderzijds door de historische wirwar aan rechten. Opvallend genoeg is er weinig wetenschappelijke aandacht geweest voor deze industrie zeker in tegenstelling tot de aandacht voor de platenmaatschappijen, dit onderzoek hoopt daar verandering in te brengen. Machtige positie door digitalisering van muziek Het proefschrift van Wierda is een longitudinale studie die een periode van honderd jaar omvat. Muziekuitgevers verwerven een deel van het auteursrecht van een liedje, indien de componist muziek wenst uit te geven. Door deze wijze komt de uitgever voor de componist op zodat ze beide inkomen uit het intellectueel eigendom vergaren als of het liedje op plaat verschijnt of live ten gehore wordt gebracht. Muziekuitgevers wensen mede ten behoeve van de componist, inkomen te vergaren. Waar ook maar muziek geconsumeerd wordt eisen zij het recht van gebruik op. Dit kan zijn bij live entertainment, televisie, internet en games. Het bijzondere volgens het proefschrift is dat door de digitalisering na honderd jaar dynamiek de uitgevers weer in belang toenemen, doordat de handel in de fysieke geluidsdragers van de platenmaatschappijen tanende is. De muziekindustrie neigt naar een ‘rights industry’ waarin qua werkwijze de uitgevers al eeuwen in gespecialiseerd zijn. De huidige uitgevers kenmerken zich dan ook als ondernemers die weer dichter tegen de componist aankruipen en zich op deze wijze dynamisch profileren in de nieuwe tijd.
Met het uitbreken van de COVID-19 crisis en de daaropvolgende ineenstorting van de Nederlandse popmuzieksector werd duidelijk wat vele rapporten jaren geprobeerd hebben duidelijk te maken: de situatie is zo precair dat de sector op het punt van instorten staat. Op sociaal als economisch vlak zijn de grenzen bereikt. De sector heeft nauwelijks veerkracht en is niet bestand tegen stress en schokken. Dit onderzoek richt zich op de onderliggende structuren en mechanismen van de sector, die verantwoordelijk zijn voor deze ineenstorting. In een gezonde situatie ligt de veerkracht van de sector in verankerd in deze structuren en mechanismen. De huidige crisis maakt duidelijk dat dit niet het geval is. Veerkracht (of resilience) zorgt er voor dat systemen stress en schokken kunnen incasseren zonder daarbij fundamenteel van vorm of functie te veranderen. Het is een principe dat afkomstig is uit de ecologie waar het gebruikt wordt om de conditie van complexe systemen te onderzoeken en te verbeteren. Een consortium van kennis- en praktijkpartners onderzoekt en test ecosysteemtheorie en resilienceprincipes binnen de popmuzieksector, om er achter te komen of, en zo ja hoe deze principes bij kunnen dragen aan de versterking van de veerkracht van de sector. De focus van deze studie ligt op het systeem als geheel, gecombineerd met de onderliggende afhankelijkheden tussen de actoren in en rondom het systeem. Het uiteindelijke doel is om via de resilienceprincipes best practices te ontwikkelen voor organisaties in de sector en de governancestructuren er omheen, om hiermee de veerkracht van de sector en haar actoren te versterken.