Het Autisme Talent Avontuur is ontwikkeld in het kader van het project 1+1=3 ’t PASST Samen, een project gericht op het versterken van handelingskracht van leerkrachten en jeugdhulpverleners om in goede samenwerking met elkaar de betrokkenheid van kinderen met ASS in de klas te stimuleren.De handleiding is bedoeld voor de begeleider van het Autisme Talent Avontuur. Na het lezen van de handleiding, kan de begeleider het Autisme Talent Avontuur inzetten bij kinderen, studenten en/of onderwijszorgprofessionals. Er wordt verondersteld dat de begeleider parate kennis heeft rondom Autismespectrumstoornis. Om de kennis op te frissen, is er in deze handleiding kort beschreven wat er wordt verstaan onder een Autismespectrumstoornis.De complete set met handleiding, opdrachtkaarten en alle materialen is te lenen bij de Hanzehogeschool Groningen (lectoraat Jeugd, Educatie en Samenleving).Autisme Talent Avontuur is tot stand gekomen met medewerking van Retha Stegeman, Mariska de Peuter en Isabell Drewes.
DOCUMENT
Deze handreiking is voortgekomen uit het onderzoeksproject ‘Hulpverlening voor kinderen en jongeren met FASD’. Het onderzoek is gefinancierd door het Centre of Expertise Preventie in Zorg & Welzijn van de hogeschool Inholland en is uitgevoerd door het lectoraat GGZ-Verpleegkunde (Inholland) in samenwerking met de FASD Stichting, ’s Heeren Loo en de FAS-poli van Gelre ziekenhuizen in Zutphen. Tijdens de eerste fase van het onderzoek werd een probleem- en behoefteanalyse gedaan door middel van literatuuronderzoek, aangevuld met interviews met acht jongvolwassenen met FASD en elf ouders1. Daarnaast werd een focusgroep gehouden met zes hulpverleners die expertise hadden op het gebied van FASD. De onderzoeksvragen in deze eerste fase van het onderzoek waren de volgende: 1. Welke wetenschappelijke kennis is er beschikbaar op het gebied van ondersteuningsbehoeften van kinderen en jongeren met FASD en hierop aansluitende hulpverlening? 2. Welke zijn de huidige knelpunten in de hulpverlening aan kinderen en jongeren met FASD en welke oplossingsrichtingen worden hiervoor geopteerd? 3. Op basis van vraag 1 en 2: uit welke componenten bestaat een interventieprogramma dat adequaat aansluit bij de ondersteuningsbehoeften van kinderen en jongeren met FASD? In de tweede fase van het onderzoek zijn de onderzoeksresultaten samengevoegd in deze handreiking. Een expertisepanel heeft in twee rondes feedback gegeven op de conceptversies. Ook de stuurgroep van het onderzoeksproject heeft inhoudelijk bijgedragen aan het eindresultaat. De opbouw van de handreiking is als volgt. Ten eerste zal een beschrijving worden gegeven van FASD (hoofdstuk 2). Vervolgens zal beschreven worden wat wordt verstaan onder goede zorg voor kinderen2 met FASD (hoofdstuk 3). Deze wordt nader uitgewerkt in een aantal componenten, die tot stand zijn gekomen aan de hand van wetenschappelijke literatuur, aangevuld met ervaringskennis van jongvolwassenen met FASD (aangeduid in het document met jongvolwassenen), biologische, bonus-, pleeg -en adoptieouders (aangeduid met ouders) en ervaren hulpverleners (aangeduid met focusgroep). Elke component bestaat uit een inhoudelijke toelichting, een beschrijving van de knelpunten en aanbevelingen die zijn voortgekomen uit ons onderzoek. Daarna zal besproken worden welke interventies er zijn voor kinderen met FASD (hoofdstuk 4). Ten slotte worden de knelpunten en aanbevelingen op organisatieniveau beschreven (hoofdstuk 5).
DOCUMENT
Deze factsheets zijn gemaakt met medewerking van de studenten van de Minor Gedrag en Leren L. Jager en D.A. de Vries
DOCUMENT
Overzicht van wat werkt geïllustreerd met uitspraken van professionals werkzaam in het onderwijs en de jeugdhulpverlening.
DOCUMENT
In 2011 ging Stichting Welzijn Amersfoort1 (SWA) van start met NaHNu, een project dat zich specifiek richt op mensen met niet-aangeboren hersenletsel (NaH). Dit idee kwam tot stand vanuit een gezamenlijk initiatief van Stichting Boogh2, Paraplu Utrecht3 en Stichting Welzijn Amersfoort (SWA). Zij constateerden een gebrek aan aansluiting in de wijk voor met name mensen die een licht opgelopen letsel hebben. Een groeiend aantal mensen komt niet meer in aanmerking voor een indicatie voor dagbesteding en/of vervoer en zij zoeken tevergeefs naar mogelijkheden om te participeren. Daarnaast blijken bestaande voorzieningen sterk categoraal georganiseerd waardoor deelnemers zich soms niet kunnen identificeren met cliënten die – naast ander letsel- ook ernstige lichamelijke beperkingen hebben. Dit leidde tot de start van NaHNu binnen het welzijnswerk, waar gebruik wordt gemaakt van de methode WeP (Wijk en Psychiatrie). Deze methode is aanvankelijk ontwikkeld voor mensen met psychiatrische en/of psychische problemen en heeft als doel de maatschappelijke aansluiting en participatie van burgers te bevorderen door onder meer integratie in de wijk. NaNHu richt zich specifiek op waar iemand nu, op dit moment, behoefte aan heeft (uit: ‘Beschrijving NaHNu, SWA’). In drie wijken van Amersfoort vinden activiteiten plaats voor deze doelgroep. Deze activiteiten zijn gericht op ontmoeting, contact en gezelschap. In 2011 is Stichting Boogh nauw betrokken geweest bij de uitvoering van de activiteiten door activiteitenbegeleiders in te zetten. In 2012 zijn zij vooral betrokken bij NaHNu bij de toeleiding van mensen met NaH naar NaHNu en in het meedenken over NaHNu op de achtergrond. In het kader van de Wmo werkplaats Utrecht, vindt onderzoek plaats naar de methode WeP in de periode juni 2010 – november 2012. Hieronder valt ook het deelproject NaHNu, waarbij specifiek gezocht wordt naar overeenkomsten en verschillen in de gewenste aanpak in de vertaalslag naar de nieuwe doelgroep. Deze rapportage is tot stand gekomen dankzij de medewerking van medewerkers van SWA en Stichting Boogh en de gastvrije ontvangst van de studentonderzoekers door de deelnemers zelf.
DOCUMENT
BackgroundThe challenging combination of breastfeeding and work is one of the main reasons for early breastfeeding cessation. Although the availability of a lactation room (defined as a private space designated for milk expression or breastfeeding) is important in enabling the combination of breastfeeding and work, little is known about the effects of lactation room quality on mothers’ feelings and thoughts related to breastfeeding and work. We hypothesized that a high-quality lactation room (designed using the Theory of Supportive Design) would cause mothers to experience less stress, have more positive thoughts about milk expression at work, perceive more organizational support, and report more subjective well-being, than a low-quality lactation room.MethodsIn an online randomized controlled trial (Study 1), Dutch mothers (N = 267) were shown either a high-quality or a low-quality lactation room (using pictures and descriptions for the manipulation) and were then asked about their feelings and thoughts. In a subsequent field experiment (Study 2) we modified the lactations rooms in a large organization in Groningen, the Netherlands, to manipulate lactation room quality, and asked mothers (N = 61) who used either a high-quality or low-quality lactation room to fill out surveys to assess the dependent variables.ResultsThe online study showed that mothers exposed to the high-quality lactation room anticipated less stress, more positive cognitions about milk expression at work, more perceived organizational support, and more subjective well-being than mothers exposed to the low-quality lactation room (p < 0.05). Moreover, the effect of lactation room quality on perceived organizational support was especially pronounced for mothers who were higher in environmental sensitivity. The field experiment showed that use of the high-quality room led to less reported stress than use of the low-quality room (p < 0.05). We also found that mothers who were higher in environmental sensitivity perceived more control over milk expression at work and experienced more subjective well-being in the high-quality condition than in the low-quality condition (p < 0.05).ConclusionThe current studies show that not only the availability, but also the quality of lactation rooms is important in facilitating the combination of breastfeeding and work.
DOCUMENT
The symposium 'Inclusion Hands On' took place on April 8, 2021. Due to COVID-19, the program was completely digital. The day started with a plenary opening, and then various guests joined to start the conversation about inclusion in the AUAS. After that, 16 different workshops were offered; there were workshops on autism, on studying with care responsibility, on academic language use,but also workshops on colonialism in educational materials and color awareness in education. Reporters were recruited to observe the workshops and write a short report. All participants were asked to complete a short survey. After the symposium, the results of the surveys were shared with the reporters; they were able to supplement their own report with the results of the survey. All results were analyzed and incorporated into the research report. Some interesting conclusions have been drawn and advice formulated to promote inclusion at the AUAS.
MULTIFILE
In dit artikel wordt aan de hand van enkele bekende en minder bekende theoretische marktingcommunicatie modellen uitgebreid ingegaan op de werking van sponsoring van sport.
DOCUMENT
De onderzoeksgroep Cybersafety van NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden, heeft in opdracht van het Digital Trust Center (DTC), in kaart gebracht in hoeverre de Basisscan Cyberweerbaarheid leidt tot gedragsverandering bij ondernemers. In totaal zijn achttien ondernemers, variërend qua omvang, bedrijfstak en geografische ligging, betrokken bij het onderzoek. Respondenten zijn daartoe tweemaal geïnterviewd. Het eerste interview was een zogenoemde nulmeting waarin de uitgangssituatie in kaart werd gebracht. Dit betrof ten eerste de mate waarin men aan de vijf door het DTC onderscheiden basisprincipes, zoals het uitvoeren van software-updates en het reguleren van toegang tot systemen, invulling gaf en ten tweede de achterliggende factoren zoals houdingaspecten en omgevingsinvloeden die daaraan ten grondslag liggen. Het tweede interview werd gehouden nadat de respondent de basisscan had ingevuld en stond in het teken van gedragsverandering en de mogelijke wijzigingen in achterliggende factoren.
DOCUMENT