Introduction: The Netherlands does not have a national guideline for performing radiographic examinations on pregnant patients. Radiographic examination is a generic term for all examinations performed using ionizing radiation, including but not limited to radiographs, fluoroscopy and computed tomography. A pilot study amongst radiographers (Medical Radiation Technologists (MRTs)) showed that standardized practice of radiographic examinations on pregnant women is not evident between Radiology departments and that there is a need for a national guideline as the varying practice methods may lead to confusion and uncertainty amongst both patients and MRTs. Methods: Focus groups consisting of MRTs from several Radiology departments within the Netherlands were used to map ideas and requirements as to what should be included in the national guideline. Nine focus group sessions were organized with a total of 52 participants. Using a previous review (Wit, Fleur; Vroonland, Colinda; Bijwaard H. Pre-natal X-ray exposure and the risk of developing paediatric cancer; a systematic review of risk factors and a comparison of international guidelines. Health Physics 2021; 121 (3):225e233), the following key points were chosen as discussion topics for the focus group sessions: dose reduction, confirming pregnancy and risk communication. Results: Results showed that the participating MRTs did not agree on the use of lead aprons. That the national guideline should include standardized methods to adjust parameters to decrease radiation dose. Focus group participants find it difficult to ask a patient's pregnancy status, especially when dealing with relatively young and old (er) patients. When communicating the level of risk associated with a radiographic examination the participating MRTs would like to be able to use examples and comparisons, preferably by means of a multilingual website. Conclusion: A national guideline must include information on justification, available alternatives, dose reductions methods and confirmation of pregnancy requirements when fetal dose is a significant risk. Implications for practice: A national guideline ensures standardized practice can be implemented in Radiology departments, increasing clarity of the issues for both patients and MRTs.
DOCUMENT
Abstract: Since the first Oxford Survey of Childhood Cancer’s results were published, people have become more aware of the risks associated with prenatal exposure from diagnostic x rays. As a result, it has since been the subject of many studies. In this review, the results of recent epidemiological studies are summarized. The current international guidelines for diagnostic x-ray examinations were compared to the review. All epidemiological studies starting from 2007 and all relevant international guidelines were included. Apart from one study that involved rhabdomyosarcoma, no statistically significant associations were found between prenatal exposure to x rays and the development of cancer during 2007–2020. Most of the studies were constrained in their design due to too small a cohort or number of cases, minimal x-ray exposure, and/or data obtained from the exposed mothers instead of medical reports. In one of the studies, computed tomography exposure was also included, and this requires more and longer follow-up in successive studies. Most international guidelines are comparable, provide risk coefficients that are quite conservative, and discourage abdominal examinations of pregnant women.
DOCUMENT
The intention of this chapter is to show how autoethnographic research might promote reflexivity among career professionals. We aim to answer the question: can writing one’s own life and career story assist career practitioners and researchers in identifying patterns, idiosyncrasies, vulnerabilities that will make them more aware of the elements that are fundamental to career construction and that have been mentioned in a variety of disparate places in the existing career literature? What interested us as career researchers and co-creators of the narrative approach Career Writing in considering the innovative intention of this book, was how writing our own career story could deepen our professional reflexivity and might also help others to do so. https://doi.org/10.1007/978-3-030-22799-9_30 LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/reinekke-lengelle-phd-767a4322/
MULTIFILE
Voor veel mensen is het internet inmiddels een medium dat niet meer weg te denken valt uit hun dagelijks leven. Wereldwijd gaat het aantal mensen dat beschikt over een internet-aansluiting, naar de 500 miljoen. In ons land maken ruim acht miljoen mensen minstens eenmaal per kwartaal gebruik van het internet. Een groot gedeelte van deze mensen gebruikt het web ook voor hun informatievoorziening. Dat kan door digitale kranten te raadplegen; vrijwel alle dagbladen hebben een online versie waartoe men wereldwijd toegang heeft en die (nu nog) gratis toegankelijk zijn. Daarnaast zijn er talrijke nieuwssites die niet zijn voortgekomen uit de traditionele dagblad- of omroepsector en die, enkel drijvend op inkomsten uit reclameboodschappen, dagelijks hun algemeen of gespecialiseerd nieuws brengen. Zo is inmiddels naast de dagblad-, radio- en televisiejournalistiek een nieuwe, vierde vorm van journalistiek ontstaan met eigen kenmerken als interactiviteit en hypertextualiteit. Brengt deze nieuwe vorm van journalistiek ook nieuwe morele vragen met zich mee die kenmerkend zijn voor deze manier van journalistiek bedrijven? Of zijn het de klassieke kwesties, nu in een elektronisch jasje? En hoe gaat de journalistieke beroepsgroep om met eventuele nieuwe vragen? Welke antwoorden hierop zijn inmiddels geformuleerd? Welke vormen van zelfregulering zijn of worden ontwikkeld? Dat zijn de vragen die centraal staan in de publicatie "Internetjournalistiek, nieuwe ethische vragen?" van Huub Evers, hoofddocent media-ethiek aan Fontys Hogeschool Journalistiek Tilburg en docent communicatie-ethiek aan de UvA.
LINK
Inleiding en doelstellingen: Het betrekken van naasten (sociale steun) kan gunstig zijn voor de forensisch psychiatrische behandeling bij het verminderen van recidive. Onbekend is of het stimuleren van het meenemen van naasten naar behandeling daadwerkelijk leidt tot het meenemen van naasten en of dit een positief effect heeft op recidivevermindering. Ontwerp en methoden: In deze pilotstudie werden twee groepen in de ambulante forensische psychiatrie vergeleken. De controlegroep kreeg de gebruikelijke behandeling in de periode van januari 2019 tot maart 2020. De interventiegroep werd in de periode maart 2020 tot maart 2021 specifiek gevraagd om (een) naaste(n) mee te nemen. Later werden deze groepen vergeleken op het ingeschatte recidiverisico. Resultaten: De controlegroep (N = 46) en interventiegroep (N = 47) verschilden niet van elkaar in het wel of niet meenemen van naasten (X2 =.41, p =.52). Ook de met de FARE gemeten vermindering van recidiverisico verschilde niet tussen de twee groepen (t(91) =.20, p =.84). Discussie en conclusies: Verschillende verklaringen zijn mogelijk van waarom niet meer naasten werden meegenomen. Allereerst de onduidelijkheid van de interventie om naasten mee te nemen. Daarbij zijn de simpele instructies mogelijk onvoldoende begrepen door de patiënt. Daarnaast kan schaamte of schuldgevoel patiënten ervan hebben weerhouden om naasten te vragen. Verder hadden patiënten mogelijk geen enkel sociaal netwerk of patiënten kunnen gevoelens van wrok hebben gehad. De rol van de naaste kan ook een factor zijn geweest om iemand niet uit te nodigen. Ook zou eigen psychopathologie belemmerend kunnen zijn geweest. Tevens zijn de landelijke COVID-19 maatregelen mogelijk van invloed geweest op de interventie, waarbij dit mogelijk extra invloed heeft gehad omdat het design participanten niet gerandomiseerd toewees aan een groep. Door dit alles werd mogelijk geen verschil in recidiverisico gevonden. Gesuggereerd wordt om bij nieuw onderzoek een langere behandeltermijn te onderzoeken, omdat recidivevermindering vaak meer tijd vereist.
DOCUMENT