Kijkend naar de ontwikkelingen in de medische en farmaceutische zorg, concludeer ik dat het belang van innovaties niet altijd in overeenstemming is met de snelheid waarmee die innovaties hun plek krijgen in het standaardhandelingsarsenaal van zorgverleners. Veranderingen in de zorg gaan vaak langzaam en doorbraken worden slecht herkend. De vraag is hoe dit komt. Er blijken vele factoren van invloed op het mogelijke succes van een innovatie. Van groot belang is het inzicht dat innoveren meer is dan iets bedenken en dan maar aannemen dat het wel zal worden opgepikt door de (potentiële) doelgroep. Het aan de man brengen (‘dissemineren’) van de innovatie is mede bepalend voor een succesvolle implementatie. In de farmaceutische zorg is voor deze overbruggingsfunctie een belangrijke rol weggelegd voor de farmakundige. Mijn lectoraat, dat is gekoppeld aan de opleiding Farmakunde, zal zich bezighouden met het onderzoek naar het proces om farmaceutische innovaties te dissemineren. In deze openbare les licht ik de context en consequenties van dit onderzoeksthema nader toe. Ik begin met een uitleg van de farmakundige en diens toegevoegde waarde in het werkveld (hoofdstuk 1), en vervolg met een korte beschrijving van recente veranderingen binnen de zorg (hoofdstuk 2). In het begeleiden van die veranderingen ligt een belangrijke meerwaarde van de farmakundige, en de missie van dit lectoraat. Daarna (hoofdstuk 3) beschouwen we het innoveren in de (farmaceutische) gezondheidszorg in meer detail. Hoofdstuk 4 geeft diverse handvatten voor het kiezen van de juiste interventies om de afstand tussen de innovator en de toekomstige gebruiker te overbruggen en zodoende de toegang voor de gebruiker tot de innovatie te verbeteren. De keuze van de onderzoekslijnen van mijn lectoraat, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, is daarvan afgeleid
In dit rapport wordt verslag gedaan van de resultaten van een onderzoek naar ontwikkelwerkplaatsen die zijn geïnitieerd en uitgevoerd. Het onderzoek vond plaats in de periode januari 2019 - juni 2020 door onderzoekers van de lectoraten: Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening, Participatie Zorg en Ondersteuning en Jeugd van het Kenniscentrum Sociale Innovatie en met ondersteuning van het Lectoraat Methodologie van Praktijkgericht Onderzoek van de Hogeschool Utrecht. Het onderzoek is door al deze lectoraten uit eigen middelen gefinancierd. De aanleiding voor dit onderzoek was dat het moment zich ervoor leent samen met facilitators en onderzoekers van deze werkplaatsen terug te blikken en vooruit te kijken. De bedoeling ervan was niet alleen een evaluatie uit te voeren maar tevens te leren van deze ervaringen en bij te dragen aan de verdere ontwikkeling en onderbouwing van de ontwikkelwerkplaatsen als een succesformule voor praktijkonderzoek. Over het algemeen is namelijk de indruk dat de ontwikkelwerkplaatsen een krachtige stimulans vormen voor praktijkontwikkeling, maar het is nog niet zo eenvoudig aan te geven waardoor dit het geval is. Vragen die hiermee samenhangen zijn welke doelen worden nagestreefd en welke resultaten worden bereikt, wat werkzame elementen zijn en waarom ze in de ene situatie wel goed uitpakken en in een andere iets minder (zie Metz, 2020 voor een actueel en verhelderend overzicht van de stand van zaken).
Deze studie richt zich op de vraag in hoeverre overheidsinitiatieven gericht op gedragsverandering rekening houden met de intermediërende invloed van sociaalpsychologische mechanismen bij de totstandkoming van gedrag. Het onderzoek laat zien dat een sterk rationele aanpak en een gebrek aan aandacht voor de alledaagse realiteit waarin burgers hun keuzes maken, kan leiden tot onbedoelde effecten. In de dagelijkse praktijk blijken burgers verre van rationeel en zijn tal van onbewuste, irrationele processen, die kunnen worden getriggerd door diverse situationele factoren, van invloed op gedrag. Dit besef is essentieel om te komen tot gedragsveranderend overheidsbeleid.
Waarom ontstaat antisociaal of crimineel gedrag? Allerlei sociale, psychologische én neurobiologische factoren blijken hierbij van belang. Neurobiologische kennis is in de praktijk vaak afwezig. Professionals in het zorg- of veiligheidsdomein zouden gebaat zijn bij een toegankelijke onderwijsmodule. Brainstorm biedt kennisclips met basiskennis over het ontstaan van antisociaal en crimineel gedrag, met extra aandacht voor neurobiologische factoren.Wat? De Brainstormmodule behandelt negen thema’s: drie basisthema’s over ontwikkelingscriminologie en zes neurobiologische thema’s. Binnen elk thema wordt in een kennisclip kort basiskennis samengevat. Links naar de kennisclips zijn hieronder te vinden. Met bijbehorende opdrachten (zie docentenhandleiding) kan deze kennis verder worden verdiept. Uitgangspunt van de module is het biopsychosociale perspectief: het wetenschappelijk model waarbij neurobiologische, psychologische en sociale factoren op elkaar inwerken. De kennisclips: 1. Wat is crimineel en antisociaal gedrag? 2. Psychische stoornissen en antisociaal gedrag 3. Hoe wordt iemand crimineel? 4. Ontwikkelingspaden van crimineel gedrag 5. Biopsychosociaal model 6. Hersenen en antisociaal gedrag 7. Puberbrein en antisociaal gedrag 8. Neuropsychologie en antisociaal gedrag 9. Fearlessness & sensation seeking 10. Hufters of helden 11. Genetica en antisociaal gedrag Voor wie? De Brainstormmodule is ontwikkeld voor professionals die zich bezighouden met antisociaal of crimineel gedrag in welke vorm dan ook (beleid, toezicht, interventie en preventie etc.). De module kan zowel bij hbo-bacheloropleidingen en post-initiële (master)opleidingen als voor professionals in-company, gebruikt worden. Ontwikkeling Brainstorm Brainstorm is ontwikkeld door dr. Evelien Platje en dr. Andrea Donker van het lectoraat Kennisanalyse Sociale Veiligheid en dr. Lucres Nauta-Jansen van het AmsterdamUMC. Zij hebben veel onderzoek- en onderwijservaring op het gebied van neurobiologie van antisociaal en crimineel gedrag. Brainstorm is het eindproduct van het ZonMW-project ‘Onbekend maakt Onbemind. Leren werken met neuropsychobiologische kennis van en met jongeren met antisociaal gedrag’, een samenwerkingsproject met het lectoraat Jeugd van de Christelijke Hogeschool Windesheim. De kennisclips zijn vormgegeven door Bureau Nauta. Voor de ontwikkeling van de kennisclips zijn er feedbackmomenten geweest met zowel studenten als docenten van de opleidingen Social Work, Integrale Veiligheidskunde en Sociaal Juridische Dienstverlening van Hogeschool Utrecht.
Onderwijsvernieuwingen worden vaak complex genoemd en dit wordt gezien als oorzaak voor het mislukken van onderwijsvernieuwingen. Er ontbreekt empirie in de onderwijskundige literatuur over complexiteit bij onderwijsvernieuwingen. In dit project onderzoeken we wat onderwijsvernieuwingen complex maakt en ontwikkelen we een raamwerk om complexiteit te duiden.Doel Het doel van dit project is om inzicht te krijgen wat onderwijsinnovaties complex maakt. Zit de complexiteit bijvoorbeeld in het: inhoudelijke, sociale, contextuele of psychologische aspect? Een beter inzicht in de complexiteit leidt tot ideeën hoe de complexiteit hanteerbaar of gereduceerd kan worden. Resultaten Inzicht in factoren die complexiteit bepalen Nieuw raamwerk om complexiteit in de praktijk te kunnen duiden Inzicht welke interventies betrokkenen toepassen om complexiteit te hanteren Looptijd 01 mei 2022 - 01 juli 2024 Aanpak In een exploratieve studie worden drie omvangrijke onderwijsinnovaties als cases onderzocht in het: Voortgezet onderwijs, Middelbaar beroepsonderwijs en Hoger beroepsonderwijs. Per case wordt een focusgroepsessie gehouden. In de focusgroepsessie staan enkele lastige momenten (in retrospectief) in de onderwijsvernieuwing centraal. Data wordt geanalyseerd op een denkkader voor complexiteit.
Goede gezondheidszorg vandaag vraagt om andere keuzes dan voorheen. Niet alles wat medisch mogelijk is, is altijd wenselijk. Zorg kan beter aansluiten op doelen van patiënten wanneer in samenspraak met henzelf en naasten keuzes worden gemaakt om tot passende zorg te komen. Dit vraagt een transitie naar een andere werkwijze van samenwerkende professionals. Interprofessionele samenwerking houdt in dat, anders dan in samenwerking waarin afgestemd wordt over de patiënt, de door de patiënt geformuleerde doelen uitgangspunt zijn. Artsen en verpleegkundigen in een ziekenhuiscontext werken intensief samen, hetgeen werkplezier en behoud van professionals beïnvloedt. In het Alrijne ziekenhuis Leiderdorp en het Medisch Centrum Leeuwarden blijken er kansen te zijn om deze samenwerking te versterken. Factoren als psychologische veiligheid, leiderschap vanuit deskundigheid, gelijkwaardigheid versus handhaven van hiërarchische verhoudingen, onduidelijkheid over interprofessioneel samenwerken en beeldvorming over elkaars beroep, spelen een rol. In dit project wordt vanuit een ontwerpgerichte en waarderende onderzoekbenadering gezocht naar succesfactoren van interprofessionele samenwerking. Deze worden gebruikt om tot een innovatieve tool te komen, zoals een ‘microlearning’ module, waartoe ontwerpers van Primio® als changemakers zijn betrokken. Deze tool is inpasbaar op samenwerkingsmomenten in de dagelijkse praktijk en stimuleert een reflectieve dialoog tussen beide disciplines om de samenwerking bespreekbaar te maken. Daarbij is activatie van ervaringskennis van professionals zelf het uitgangspunt. Deze wordt gecombineerd met recente kennis over interprofessioneel samenwerken die in de tool beschikbaar is. Het project draagt daarmee bij aan passende zorg voor patiënten en verbetering van werkplezier van professionals. Zo wordt de noodzakelijke transitie in de Nederlandse gezondheidszorg in respons op de toenemende vergrijzing en het daarmee samenhangende arbeidsmarktvraagstuk in onze samenleving geadresseerd.