CONCEPT 15-01-2012: gebaseerd op het Rapport ‘Gedragsverandering via campagnes’ van het Ministerie van Algemene Zaken; Zie Renes, et al., 2011 De publiekscampagnes van de Nederlandse rijksoverheid zijn effectiever in het realiseren van kennisoverdracht dan in het (op korte termijn) veranderen van houding en gedrag (zie o.a. Jaarevaluatie Postbus 51-campagnes 2009, 2010). Nederlandse ministeries hechten steeds meer belang aan gedragseffecten en gebruiken dit ook als criterium om de effectiviteit van campagnes te beoordelen. Momenteel zijn veel campagnes nog gebaseerd op klassieke modellen die sterk uitgaan van systematische informatieverwerking en rationeel keuzegedrag (Wevers, Renes, Van Woerkum, 2010). Door groeiend inzicht dat deze modellen niet meer voldoen, heeft de vraag hoe communicatie effectiever kan bijdragen aan gedragsverandering het afgelopen jaar veel aandacht gekregen binnen de Dienst Publiek en Communicatie (DPC), onderdeel van het Ministerie van Algemene Zaken, en verantwoordelijk voor het uitvoeren en evalueren van Postbus 51 campagnes.
Het hbo kampt met gering studiesucces van studenten in termen van studievoortgang, uitval en gepercipieerde competentie. Welke maatregelen kan het hbo nemen? Deze bijdrage, gebaseerd op het proefschrift ‘One size fits all?’, gaat over leerpsychologische factoren en interactionalistische factoren waaruit studiesucces in het eerste jaar hbo kan worden verklaard. Het proefschrift laat zien hoe vele variabelen samenhangen met studiesucces. Met behulp van lineair structurele modellen doet de auteur voorzichtige uitspraken over de effecten die factoren op elkaar en op studiesucces (uitval, studievoortgang en gepercipieerde competentie) hebben. Van de leerpsychologische factoren hadden zelfvertrouwen en motivatie-aspecten (intrinsieke motivatie en procrastinatie) de sterkste samenhang met studiesucces. Vanuit interactionalistisch perspectief was intentie om te blijven de meest cruciale factor. De samenhangen met studiesucces van andere factoren uit beide benaderingen waren gering (diepgaand leren) of fluctueerden sterk per model en per groep (zelfregulatie, self-efficacy; sociale en academische integratie tevredenheid met actief leren en academische kennis en vaardigheden, contacturen, zelfstudie). Vele factoren spelen een rol, die bovendien naar achtergrondkenmerken (geslacht, vooropleiding, etniciteit, discipline) verschillend met elkaar samenhangen. Ook hebben verschillende factoren niet dezelfde, maar eerder tegenstrijdige effecten op concurrerende leeruitkomsten, zoals het behalen van credits en het verwerven van competentie. Het resultaat is niet een kookboek met pasklare recepten voor het oplossen van het rendementsprobleem. Voor de onderwijspraktijk (instellingen, opleidingen, docenten) zijn dat belangrijke inzichten waarmee meer gedaan kan worden. Meer onderzoek blijft gewenst naar de interactie tussen factoren uit verschillende verklaringsmodellen en -theorieën naar de effecten van rendementsmaatregelen.
Toekomstbestendige business modellen voor mediadiensten zijn lastig te ontwikkelen door het adembenemend tempo waarin de markt zich vernieuwt. Als ondernemer wil je weten welke concepten werken én standhouden. Ondernemers zijn continue op zoek naar het vergroten van het rendement op hun media investeringen. De vraag voor het programma The Future Now is ontstaan vanuit de vraag van mediaondernemers om ‘businesswise’ te kunnen innoveren; generieke business modellen en tools voor handen te hebben waarmee ze nieuwe diensten kunnen ontwikkelen die toekomstbestendig zijn. De vraag naar wat gaat werken, waarom en hoe speelt een terugkerende rol in de ontwikkeling van nieuwe mediadiensten.
Het lectorenplatform CE ontstond in 2017 uit de behoefte een podium te hebben voor kennisuitwisseling en samenwerking in een tot dan toe versnipperd onderzoeksveld. Het platform is hierin geslaagd maar ziet nog volop mogelijkheden om haar rol te versterken. Enkele redenen zijn: Overheden ondersteunen een stevige agenda voor onderzoek. Er komen meer internationale, Rijksbrede en regionale programma’s voor de circulaire economie en er worden veranderingen in regelgeving bestudeerd (grondstoffenakkoord, energieneutraliteit, keurmerken voor duurzaamheid). Het thema circulaire economie met ‘wicked problems’ als klimaatverandering moet multidisciplinair benaderd worden omdat het zowel technische, maatschapp- elijke, juridische, psychologische, ecologische als economische elementen in zich heeft. Multidisciplinaire samenwerking is dus noodzakelijk en kan nog beter. Lectoren hebben invloed op de opleiding van nieuwe professionals en vorming van hun duurzame bewustzijn. Door praktijkgericht onderzoek in verbinding met onderwijs uit te voeren zorgen zij ervoor dat nieuwe generaties studenten worden opgeleid met denkwijzen en instrumenten voor een circulaire economie. De focus ligt in de vervolgfase op het hebben van impact via concrete projecten, in grotere programma’s en door verbindingen met nieuwe partijen. We investeren in het (door)ontwikkelen van methodieken, instrumenten en tools - zoals circulaire business modellen, meervoudige waardenmodellen, circulaire financieringswijzers en circulaire scorecards. Deze testen we in ‘living lab’-achtige settingen. Avans en Het Groene Brein zorgen wederom voor de aansturing. De samenwerking wordt uitgebreid door samen te werken met andere lectorenplatforms, waaronder Logistiek, Biobased Economy en Urban Energy en NADR (creatieve industrie). Samenwerking biedt mogelijkheden voor crossovers in onderzoek en versterkt de kennisbasis. Het platform staat zo voor stevige kennisdisseminatie naar onderwijs en praktijk. Ondermeer via de kenniskaart die in de opstartperiode is ontwikkeld, professionele, wetenschappelijke publicaties en bijeenkomsten. In openleeromgevingen worden leerpakketten aangeboden die inzetbaar zijn bij de ontwikkeling van onderwijsmodules, onderwijsmethodes en MOOC’s gericht op transitie naar een CE.